1.2. De aanpak van het onderzoek

Georganiseerde criminaliteit is een verschijnsel dat welhaast per definitie vanuit heel diverse gezichtspunten kan worden bestudeerd. Het kan bijvoorbeeld zowel worden bezien door de bril van de mensen die deze criminaliteit bedrijven als vanuit de positie van degenen die er direct het slachtoffer van zijn, maar ook in het perspectief van de organisaties die haar op de n of andere manier pogen te bestrijden. Onderzoeken vanuit deze of nog andere gezichtspunten verricht, toveren steeds weer een ander beeld van dit verschijnsel te voorschijn. Ook is het zo dat het onderzoek dat vanuit de ene invalshoek wordt verricht, niet per definitie moeilijker of gemakkelijker is dan het onderzoek dat vanuit een andere invalshoek is opgezet. Voor wie bijvoorbeeld geen toegang heeft tot de vertrouwelijke informatie waarover de politie beschikt, is het gewoon heel moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om een adequaat beeld van de georganiseerde criminaliteit te schetsen. Voor zo iemand zit er weinig anders op dan om contact te zoeken met de plegers respectievelijk de
slachtoffers van georganiseerde criminaliteit en te bezien of er in hun kring voldoende betrouwbare gesprekspartners te vinden zijn die onder bepaalde voorwaarden opening van zaken willen geven. En het is zeker ook zo dat aan elke aanpak van onderzoek op dit terrein de nodige voordelen en nadelen, moeilijkheden en mogelijkheden kleven. Het feit bijvoorbeeld dat de politie veel informatie uit de tweede hand heeft, betekent dat haar berichten over georganiseerde criminaliteit behoedzaam moeten worden genterpreteerd. Maar hier staat tegenover dat het voor onderzoekers ook heel moeilijk is om het waarheidsgehalte te beproeven van verhalen die door misdadigers worden verteld, nog moeilijker vaak dan voor de politie. Kortom: onderzoek naar georganiseerde criminaliteit is geen eenvoudige zaak.

Het onderzoek is gestart vanuit de politie. De reden hiervan is dat de politie, hoe men het ook wendt of keert, een geprivilegieerde positie inneemt ten aanzien van het verschijnsel van georganiseerde criminaliteit. In een stad als Amsterdam is zij immers de enige overheidsinstantie die op meerdere niveaus en vanuit verschillende invalshoeken al jaren constant met georganiseerde criminaliteit wordt geconfronteerd, respectievelijk zich doorlopend actief op dit probleem richt. Maar hier komt bij dat zij, meer dan welke andere instantie ook, tevens onophoudelijk stuit op alle mogelijke vormen van georganiseerde criminaliteit, of het nu vrouwenhandel is of drugshandel. Het zou voor onderzoekers dus nogal vreemd zijn wanneer zij hun onderzoek niet vanuit de politie zouden starten. En zeker in dit geval waarin de toegang tot politile informatie aan geen restricties is onderworpen. Men zou het ook positiever kunnen formuleren: in het kader van dit onderzoek hebben wij als het ware de ogen en oren van het hele Amsterdamse politiekorps gebruikt om ons object van onderzoek in beeld te brengen.

Maar we hebben ons onderzoek nu ook weer niet willen beperken tot consultatie van de politie, zowel in de vorm van raadpleging van allerhande informatiebronnen als in de vorm van diepgaande gesprekken met rechercheurs die sleutelfuncties in het korps vervullen. Deels met het oog op de vraagstelling van ons onderzoek, deels op grond van onze eerste bevindingen, is ook contact gezocht met personen buiten de politie. Hierbij moet zowel worden gedacht aan representanten van de justitie, het stadsbestuur en de hulpverlening als aan vertegenwoordigers van bepaalde bevolkingsgroepen en sommige bedrijfstakken. Met hen is vooral gesproken over de indrukken die zij hebben van het probleem van de georganiseerde criminaliteit in de stad. Daarnaast zijn deze gesprekken aangegrepen om te bekijken in hoeverre het beeld dat de politie op grond van haar inzichten en ervaringen van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam ontwikkelt, spoort met de ideen die onze gesprekspartners hieromtrent koesteren. En tenslotte is er contact gelegd met enkele vertegenwoordigers van het milieu. De uitkomst van de gesprekken die met hen zijn gevoerd, heeft ons in onze opvatting gesterkt dat het zeer de moeite waard is om georganiseerde criminaliteit te bestuderen door de bril van degenen die haar plegen. Het zou het inzicht in dit verschijnsel absoluut ten goede komen. Maar de les die wij ook uit onze ervaringen ter zake hebben getrokken, is dat een dergelijk onderzoek eigenlijk om een ander onderzoekskader vraagt dan dat van een Parlementaire Enqutecommissie Opsporingsmethoden. Verder is op allerlei plaatsen binnen en buiten de politie ook naarstig gezocht naar allerhande gegevens die - zo mogelijk los van gericht optreden van politie, justitie en bestuur - iets zeggen over het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam. Men denke bijvoorbeeld aan gegevens omtrent de omvang en samenstelling van allochtone gemeenschappen en aan cijfermateriaal betreffende (vracht)autodiefstallen. Heel uiteenlopende zaken allemaal, maar wel zaken die op de ene of de andere manier wel iets te maken (kunnen) hebben met de aard, omvang en ontwikkeling van (bepaalde vormen van) georganiseerde criminaliteit in deze stad.

Dat tenslotte ook gebruik is gemaakt van zowel het bestaande wetenschappelijke onderzoek als van persberichten en journalistieke reportages over de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam en haar bestrijding ligt voor de hand.

Juist omdat dit onderzoek toch in hoge mate berust op het gebruik van schriftelijke politiebronnen, is het aangewezen kort de waarde, maar ook de betrekkelijkheid van deze bronnen aan te geven. Niet alleen om misverstanden te voorkomen, maar ook om meer inzicht te verschaffen in het materiaal waarop het berust. Welnu, het is belangrijk om meteen te stellen dat de Amsterdamse politie geen duidelijk, op schrift gesteld, algemeen beeld van de georganiseerde criminaliteit in de stad in de kast heeft liggen. Zo'n beeld heeft zij nooit vervaardigd en is ook niet in de maak. Wat er op centraal niveau wel voorhanden is, komt neer op het volgende. In de eerste plaats een reeks van grote en kleine analyses van personen en groepen die in de voorbije jaren om de n of andere reden de belangstelling van de centrale recherche hebben genoten. In de tweede plaats hele reeksen processen-verbaal betreffende onderzoeken die zijn ingesteld, naar bijvoorbeeld de (illegale) bedrijvigheden van bepaalde groepen respectievelijk personen of naar de dood van personen die in verband kon worden gebracht met georganiseerde criminaliteit (liquidaties). En in de derde plaats berust er op centraal niveau natuurlijk de nodige zachte informatie, CID-informatie. Deze drie bronnen zijn door ons binnen het bestek van onze mogelijkheden op grote schaal aangeboord. En juist hierom kunnen we het ons permitteren om enkele kritische kanttekeningen bij hun waarde voor ons onderzoek te plaatsen.
Wat vooral moet worden beseft, is dat de informatie die in deze bronnen ligt besloten, bepaald geen evenwichtige weerspiegeling vormt van wat in een stad als Amsterdam als het probleem van de georganiseerde criminaliteit kan worden aangemerkt. Niet alleen is over sommige criminele groepen veel meer informatie voorhanden dan over andere groepen, maar bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit komen er ook veel sterker in naar voren dan andere. Waar er naar verhouding veel informatie is over de drugshandel, is er heel weinig over wapenhandel en (vracht)autodiefstallen. En analyses over wat er in bepaalde legale branches aan de hand is, worden eigenlijk pas sinds kort op enige schaal en met enige diepgang vervaardigd. Heel verwonderlijk is dit alles overigens niet. De informatie waarover het Amsterdamse korps op centraal niveau inzake georganiseerde criminaliteit beschikt, is immers in belangrijke mate het gevolg van de structurele en incidentele keuzes die het korps in het nabije verleden inzake de bestrijding van deze criminaliteit heeft gemaakt. Zo heeft de decentralisatie van de bestrijding van de (vracht)autodiefstallen en de illegale wapenhandel naar de districten ertoe geleid dat op centraal niveau niet of nauwelijks nog inzicht bestaat in wat er op deze vlakken loos is. Anderzijds heeft het feit dat keer op keer veel recherchecapaciteit is besteed aan onderzoeken naar drugshandel in en rond de Turkse gemeenschap, tot gevolg gehad dat de vergaring van informatie over illegale activiteiten in andere buitenlandse respectievelijk allochtone groepen, maar k Hollandse groepen, slechts mondjesmaat en eerder toevallig is gebeurd. Het beeld dat de politie in een stad als Amsterdam van de georganiseerde criminaliteit heeft, is dus tot op grote hoogte een beeld dat meer zegt over haar eigen beleid dan over die criminaliteit. Voor dit rapport wil dat zeggen dat bepaalde onderdelen van het analyseschema dat ons voor ogen stond, noodgedwongen zeer onderbelicht zijn gebleven en andere alleen al hierdoor wat overbelicht lijken.

Dit informatietekort op centraal niveau hebben we enigermate proberen op te heffen door het doen van nader onderzoek bij district II, het district van bureau Warmoesstraat, dat de hele binnenstad omvat. Dit onderzoek behelsde, kort gezegd, twee dingen. Aan de ene kant is met vrucht geprofiteerd van de indringende analyses die door de staf van dit district in het voorbije anderhalf jaar zijn vervaardigd aangaande een aantal (economische) sectoren binnen hun werkgebied: horeca, seks-business, toerisme, drugshandel en illegalenproblematiek. Aan de andere kant is er door ons behoorlijk wat achtergrondinformatie bekeken met betrekking tot een aantal criminele groepen, die hetzij in het algemeen, hetzij op specifieke terreinen de scepter zwaaien binnen en buiten het Wallen-gebied.

Tenslotte moet in dit verband worden opgemerkt dat de politie Amsterdam-Amstelland in de voorbije jaren weliswaar enkele belangrijke financieel-strafrechtelijke onderzoeken heeft uitgevoerd, maar dat van deze onderzoeken weinig in dit rapport is terug te vinden. De reden hiervan is eenvoudig deze, dat als gevolg van de algemene taakverdeling die tussen de leden van de onderzoeksgroep-Fijnaut is gemaakt, deze onderzoeken zijn bestudeerd door H. van de Bunt, in het kader van zijn studie naar de financieel-economische criminaliteit in Nederland.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken