6.4. Corruptie bij politie, justitie en bestuur

Onderzoek doen naar corruptie is om allerlei redenen een lastige opgave. Niet alleen gaat het om gedrag dat door de betrokkenen liefst zo geheim mogelijk wordt gehouden, maar ook hebben instellingen er somtijds grote belangen bij om gevallen van corruptie in de doofpot te stoppen. Hierom vangt deze paragraaf aan met de resultaten van ons CID-onderzoek naar dergelijke gevallen. Vervolgens wordt nader ingegaan op de corruptie bij de politie, omdat vooral hier dit probleem het meest zichtbaar is geworden. Tenslotte wordt bezien in hoeverre er in Amsterdam inderdaad sprake is van corruptie in de politiek.

6.4.1. Een eerste impressie van de algemene situatie

De raadpleging van de als uiterst vertrouwelijk gekwalificeerde CID-berichten via het trefwoord ambtelijke corruptie leverde in totaal over 37 personen die in Amsterdam werkzaam zijn n of meer berichten op . In de meeste gevallen is er maar n bericht per persoon, in sommige andere gevallen liggen er twee tot vier berichten. Waarbij - ter vermijding van enig misverstand - onmiddellijk moet worden opgemerkt: 1. dat de betrouwbaarheid van deze berichten naar bron en/of naar inhoud zeer sterk wisselt, en dat er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat vanuit het milieu doelbewust valse berichten over personen richting CID worden gestuurd; 2. dat er niet in alle gevallen sprake is van corruptief gedrag, althans zonder nader onderzoek niet valt vast te stellen of dit wel of niet zo is.

Om maar bij dit laatste punt aan te sluiten: in de berichten over 13 personen is er naar ons oordeel gn sprake van corruptie, in welke vorm of graad dan ook.
Deze berichten slaan enerzijds voor een belangrijk deel op gedragingen van politiemensen (van laag tot hoog in het korps) en anderzijds op gedragingen van enkele personen uit de kring van de magistratuur en de kring van het notariaat. In diverse gevallen, bijvoorbeeld dat van een hogere politie-ambtenaar, heeft onderzoek ook uitgewezen dat er van corruptie geen sprake was, en ook niet van ander laakbaar gedrag. Waarom de desbetreffende berichten dan toch nog steeds in het CID-bestand zitten, is niet duidelijk. Wat de berichten over de resterende 24 personen betreft, valt het direct op dat ze in overgrote meerderheid betrekking hebben op politiemensen (21), en verder op (3) ambtenaren uit andere sectoren van het openbaar bestuur.

Onderzoek naar de gedragingen van twee van de laatstgenoemde ambtenaren heeft in het ene geval uitgewezen dat er van corruptie geen sprake was en in het andere geval geleid tot de vaststelling dat niet kon worden uitgemaakt of er corruptie in het spel was of niet. In het derde geval heeft er geen nader onderzoek plaatsgevonden.

Dan die 21 politiemensen. De berichten waarom het hier gaat zijn eveneens wisselend qua betrouwbaarheid en munten ook niet altijd uit in precisie, met name niet waar het gaat om de identiteit van de betrokkene(n). Hoe dan ook, de grootste gemene deler in al de betrokken berichten is dat de politiemensen in kwestie tegen geld, goederen of diensten politile informatie verschaffen aan derden. En niet altijd zomaar derden (een ex-collega met een recherchebureau, een caf-baas, een dealer), maar ook aan zr belangrijke criminele organisaties in de stad. In de meeste van deze laatste gevallen is er wel (enig) nader onderzoek ingesteld, maar leverde dit niets of onvoldoende voor een vervolgonderzoek op. Overigens springt het in het oog dat in deze 21 gevallen korpsleden van Surinaamse en Antilliaanse herkomst sterk oververtegenwoordigd zijn. Tenslotte dient erop te worden gewezen dat slechts 4 van de 21 politiemensen die hierbij in het geding zijn, ook figureren in de dossiers die door ons op het Bureau Interne Onderzoeken (BIO) van de politie zijn geraadpleegd.

6.4.2. Corruptie bij de politie: het nadere onderzoek

Een van de wonderlijkste neologismen in politieland is het werkwoord naggen; het staat voor normafwijkend gedrag. Met deze term wordt een brede reeks van gedragingen aangeduid die variren van het verzuim om af te rekenen bij het restaurant waar in diensttijd de maaltijd is genuttigd tot het toepassen van excessief geweld tegen arrestanten, en van het stelen van een hoeveelheid in beslag genomen verdovende middelen tot het verkopen van vitale informatie over het politiewerk aan de onderwereld. Anders dan bij alles wat tot nu toe in dit hoofdstuk is behandeld, hebben ambtenaren zelf een actief aandeel in deze contra-activiteit. Naggen is alles wat wordt gedaan of nagelaten dat in strijd is met de geldende normen en waarden bij de organisatie (Van Baarle, 1994: 23) en dat het effect heeft haar reputatie te bezoedelen. Deze normen en waarden zijn gegroeid in het historische proces van verambtelijking van de overheid. Mudde (1994) schrijft in een terugblik over corruptie binnen het bestuur van Amsterdam gedurende de eerste vier decennia van deze eeuw hoe de
vervanging van het oligarchische bestuurstype uit de regententijd door een moderne rationele bureaucratie gepaard ging met een scherpe daling van het aantal gevallen van fraude en corruptie dat werd gepleegd door ambtenaren en werklieden in dienst van de gemeente. Vooral de politie heeft lang een ongunstige reputatie gehad en zij heeft klaarblijkelijk uit een diep dal moeten klimmen.

In het losse taalgebruik van alledag worden alle normafwijkende gedragingen wel met het woord corruptie aangeduid, maar dat is onjuist. Corruptie vormt niet meer dan n variant van normafwijkend gedrag en we zullen hem zorgvuldig moeten omschrijven om te kunnen meten in hoeverre hij voorkomt. Het is de enige variant van normafwijkend gedrag waarbij de belangen van de georganiseerde misdaad en de private belangen van ambtenaren elkaar duidelijk raken.

Fijnaut (1993: 8) somt de bestanddelen van het begrip politiecorruptie op en zijn omschrijving dient hier als uitgangspunt. In het algemeen is corruptie het ontvangen van enig persoonlijk voordeel door een ambtenaar in ruil voor een (illegitieme) tegenprestatie, die wordt geleverd op grond van diens ambtenaarlijke bevoegdheden. Het persoonlijk voordeel kan bestaan uit onder meer geld, giften en seksuele dienstverlening. In het geval van georganiseerde misdaad bestaat een mogelijke opbrengst van corruptie zeker ook uit de sensatie erbij te horen en in de onderwereld voor vol te worden aangezien. Aan deze persoonlijke opbrengst zou een aparte categorie kunnen worden toegevoegd die neerkomt op het vermijden van nadeel: het wijken voor persoonlijke chantage. Er wordt gezegd dat in tenminste n Amsterdamse seks-inrichting hoge ambtenaren zijn gefotografeerd in een compromitterende omhelzing. Dit levert corruptie op wanneer deze ambtenaren onder druk van de dreiging dat deze foto's openbaar worden gemaakt of in handen worden gespeeld van de media, diensten verlenen aan de chanteur. De tegenprestatie wordt geleverd op grond van de mogelijkheden die het ambt biedt aan degenen die het uitoefenen. Corrupte ambtenaren overtreden de norm dat ambtshandelingen slechts het objectieve belang van het openbaar bestuur mogen dienen. Politie-ambtenaren die toegang hebben tot bij hun functie passende criminele informatie, zijn corrupt wanneer zij deze voor enig persoonlijk voordeel uit laten lekken naar belanghebbenden in het milieu. Tot zover de kwestie van definitie. Aan welke operationele criteria moet de gedraging van een politiefunctionaris nu voldoen om haar aan te kunnen merken als een corruptieve gedraging? Er moet om te beginnen worden bewezen dat er sprake is van een tegenprestatie: het verstrekken van geheime informatie over lopend onderzoek, het illegaal opmaken van documenten, het zoekmaken van dossiers, het geven van politie-informatie over de criminele concurrenten, etcetera. Voorts moet worden bewezen dat er inderdaad persoonlijk voordeel in het spel is: het aannemen van geld, enzovoort. Let wel: het bestaan van dubieuze contacten met criminelen is op zichzelf onvoldoende. Zulke contacten zijn ongewenst en zij kunnen voor de korpsleiding aanleiding zijn om maatregelen te nemen, maar corruptie leveren deze contacten niet zonder meer op. Verder moet de tegenprestatie bestaan uit misbruik of oneigenlijk gebruik van een politiebevoegdheid. Zelf een bordeel exploiteren of een drugshandel beginnen levert wel politiemisdaad op, maar nog geen corruptie. In dit onderzoek gaat het speciaal om corruptie in verband met georganiseerde misdaad en daarom hebben we naar gevallen gezocht waarin de partners van corrupte politiemensen deel uitmaken van een criminele organisatie of in ieder geval op grond van hun antecedenten kunnen worden gerekend tot het milieu. In de praktijk is het overigens lang niet eenvoudig om zulke relaties te bewijzen (en wel op zodanige wijze dat de zaak bij de ambtenarenrechter standhoudt). Vaak blijft het onderzoek ernaar dan ook steken in de overtuiging of het zeer ernstige vermoeden dat er van corruptie sprake is geweest. In hoeverre is er bij de Amsterdamse politie sprake van corruptie? Hiervoor werden reeds enkele algemene redenen gegeven waarom we speciaal in de grote stad corruptie verwachten. Specifiek voor de politie geldt ook de nogal prozasche reden dat het Amsterdamse politiekorps geweldig in omvang is toegenomen. In 1947 telde het korps 2.385 personeelsleden, in 1975 waren dat er 2.835, thans zijn het er ruim 5.000 (inclusief de administratie). Dat levert bij gelijkblijvende kans absoluut een groter aantal corruptiegevallen op. We zagen ook al dat met de opkomst van de georganiseerde misdaad veel grotere belangen op het spel zijn komen te staan dan tien of twintig jaar geleden. En de prioriteit die in het politiewerk meer en meer aan de bestrijding van deze misdaad wordt gegeven, lokt specifieke tegenmaatregelen in de sfeer van corruptie uit (Van de Bunt, 1993). De toegenomen aandacht voor de georganiseerde misdaad brengt de politie precies in die kringen waar men er het meeste belang bij heeft haar te corrumperen. Het mechanisme dat ook hier gemakkelijk kan optreden wordt in het Engels going native genoemd. In de woorden van Punch (1994: 37), die in de jaren zeventig etnografisch onderzoek deed bij de politie in de Warmoesstraat en daar de burgerpot (politie-agenten in burger waarvan een deel volkomen ontspoorde) leerde kennen: deze politiemensen treden binnen in de wereld van inbrekers, zwervers, in die van cafs en gokhuizen. Daar zijn drank, vrouwen, geld en gunsten voorhanden. Waar legt de politieman de grens tussen deelname aan die wereld en niet meer meedoen terwijl dat de relatie schaadt en zijn informatiebron opdroogt? De mate waarin corruptie bij de politie voorkomt, laat zich op verschillende manieren vaststellen. Het materiaal dat voorhanden is, staat ons toe iets te zeggen over (a) het aantal gevallen waarin het voorkomt en dat meten we voor de jaren 1992 tot en
met 1995, (b) het niveau waarop het plaats vindt: meestal op lager niveau, maar zijn de hogere echelons van de politieorganisatie er ook door aangetast? en (c) de vraag in hoeverre we hier naast individuele ontsporingen ook te maken hebben met een groepsverschijnsel.

We beschikken over de volgende informatiebronnen. Ten eerste zijn er de dossiers van het Bureau Interne Onderzoeken (BIO). Na de oorlog is een reeks van corruptievoorvallen bij de Amsterdamse politie bekend geworden; in de hoofdstukken 2 en 3 zijn die aan de orde geweest. In 1981 werd echter voor het eerst door de korpsleiding toegegeven dat er inderdaad sprake was van een ernstig probleem. Dit vormde een aanleiding voor de Amsterdamse gemeenteraad om een speciaal bureau te laten oprichten waar deze gevallen moeten worden gemeld en onderzocht. Dit is het Bureau Interne Onderzoeken. In beginsel dienen thans de districtshoofden en hoofden van afdelingen aan het BIO te melden wanneer de verdenking bestaat dat door politiemensen strafbare feiten zijn gepleegd. Meestal komen de klachten echter van burgers, soms van collega's en een enkele keer heeft een chef inderdaad zelf in de gaten dat een ondergeschikte zijn bevoegdheden overschrijdt. De klachten variren van eenvoudige mishandeling tot complete omkoperij. In totaal worden thans per jaar ongeveer honderd zaken onderzocht. De overgrote meerderheid van de klachten heeft betrekking op excessieve geweldsuitoefening, maar er zijn ook gevallen bij van corruptie die in verband kunnen worden gebracht met de georganiseerde criminaliteit. Hoe betrouwbaar en volledig is deze eerste bron? We mogen gevoeglijk aannemen dat het dark number groot is. Politiemensen opereren in grote vrijheid en vaak onbespied. Niemand anders dan de direct betrokkenen heeft weet van hun corruptie en geen der betrokken partijen heeft er belang bij daarover mededeling te doen. Wanneer collega's erachter komen, zullen die misschien corrigerend optreden en dan blijft dit geval van corruptie onbekend. Als een geval toch bekend wordt en een collega (of een burger) het aanmeldt, is het nog maar de vraag wat de chef ermee doet. De verleiding zal groot zijn de kwestie intern af te doen, ook al zou de aantijging moeten worden doorgegeven aan het BIO. De politiecultuur kenmerkt zich immers door solidariteit tegenover de buitenwereld; wie wil door het leven gaan als klokkeluider of matennaaier? De reactie binnen het Amsterdamse korps op de onthullingen die hoofdagent Jan van Dalen in zijn boekje Sans rancune (1991) deed over machtsmisbruik binnen het bureau Warmoesstraat, is veelzeggend. Hij werd onmiddellijk buiten dienst gesteld op grond van schending van het ambtsgeheim. De rijksrecherche zocht het uit en stelde vast dat vrijwel alle feiten klopten, dat deze merendeels reeds door de rechter waren behandeld en dat er mitsdien geen schending van het ambtsgeheim was geweest. Van Dalen doet thans weer dienst in het korps. De selectiviteit in de waarneming, afdoening en ook openbaarmaking van corruptiegevallen zou ten dele kunnen worden gecompenseerd door naast het BIO ook nog eens de districtsbureaus te benaderen, maar daarvan hebben we afgezien om redenen van tijdgebrek. Wel hebben we de registratie van het BIO gelegd naast de berichten in de knipselkrant die Fijnaut in de loop der jaren heeft aangelegd over corruptiegevallen: is er over zaken gepubliceerd die niet voorkomen in de opgave van dit bureau? Het antwoord op deze vraag luidt negatief. Als het gaat om corruptiegevallen die gerelateerd kunnen worden aan de georganiseerde misdaad, levert de krant niet meer op. Soms bevatten de persberichten wel details die in de politiedossiers ontbreken. De tweede bron bestaat uit de rapporten over enkele speciale onderzoeken die zijn ingesteld naar aanleiding van berichten over politiecorruptie die de gemoederen op het moment dat ze werden geventileerd, hevig hebben beroerd. In januari en februari 1994 werd door de hoofdcommissaris van Utrecht, J. Wiarda, en de voorzitter van de Nederlandse Politiebond, H. Van Duijn, publiekelijk naar voren gebracht dat het regiokorps Amsterdam-Amstelland een onbetrouwbare partner was geworden omdat er zoveel politiemensen corrupt waren, daaronder ook hogere functionarissen. Dit rapport biedt een uitstekende mogelijkheid om antwoord te geven op de hierboven geformuleerde vraag: is de corruptie werkelijk doorgedrongen tot de hogere functies in het korps? Verder bereikte in 1990 de media het bericht dat de cordinator van het minderhedenbeleid bij het Amsterdamse korps nauwe betrekkingen zou onderhouden met (ex-)legerleider Bouterse in Suriname en dat hij zich wellicht ook zou hebben geleend voor het binnensluizen van diens aanhangers in het korps. Ambtenaren van de rijksrecherche vervaardigden over het vraagstuk van de infiltratie door de Surinaamse militaire inlichtingendienst en over de invloed van de cocanehandel in Suriname en Nederland, verschillende notities. Wij hebben die onder de loep genomen in ons landelijke rapport over de rol van buitenlandse en allochtone groepen in de georganiseerde misdaad in Nederland. De Binnenlandse Veiligheidsdienst stelde in 1991 evenwel speciaal een rapport samen over de rol van genoemde cordinator. Naar aanleiding van deze rapportage willen we hier nader ingaan op de vraag of de instroom van leden van etnische minderheden bijzondere risico's met betrekking tot corruptie oplevert. De bespreking van dit rapport biedt (naast de clustering van enkele gevallen die voorkomen in de opgave van het BIO) verder de mogelijkheid om iets te zeggen over het antwoord op de vraag naar het mogelijke groepskarakter van corruptie. Tenslotte ligt er de uitspraak die hoofdcommissaris Nordholt in 1993 publiekelijk heeft gedaan over de infiltratie van de politiek door de georganiseerde misdaad. Deze uitspraak leidde ertoe dat binnen het korps een apart onderzoek naar deze (vermeende?) infiltratie is ingesteld. Ook het rapport hierover zal verderop worden besproken. Zijn er nog andere informatiebronnen dan de dossiers van het BIO en de rapporten over bijzondere
onderzoeken? Het is een oude waarheid in de (Amerikaanse) criminologische literatuur dat men corruptie ook op het spoor komt door zijn oor te luisteren te leggen bij de onderwereld. De corruptie bij de Amsterdamse politie in de jaren zeventig is openbaar gemaakt door de journalist Ton van Dijk, die er in 1977 over schreef in de Nieuwe Revu (Van Dijk, 1982). Hij had daarvoor reeds drie jaar een soort participerende observatie uitgevoerd in kringen rond Joop de Vries (vergelijk .2.2) en was door deze oude penose-figuur, die zich opwond over de veranderingen in zijn wereld onder invloed van de handel in herone, op de hoogte gebracht van het bestaan van enkele platte agenten. Contacten met de politie, die al met een eigen intern onderzoek bezig was, bevestigden de berichten die hij in de onderwereld opving. In dezelfde periode deed Punch zijn bovengenoemde onderzoek bij de politie in de Warmoesstraat, ook bij de burgerpot, maar hij had toen, tot zijn ergernis achteraf, weinig van corruptie gemerkt! De benadering via het milieu leverde in dit geval dus meer op dan participerende waarneming bij de politie. Maar die benadering heeft eveneens nadelen. Bij haar toepassing is het nog veel meer dan bij onderzoek via de politie de vraag wat men de onderzoeker laat zien. Deze kan er zeker van zijn een gemanipuleerde selectie van gevallen voorgeschoteld te krijgen. Maar hoe aantrekkelijk het desalniettemin op zichzelf zou zijn om het beeld van de politie althans met dat van de penose zelf te completeren, in het kader van deze studie hebben we de vervaardiging van het laatstgenoemde beeld moeten laten rusten. Corruptie is geen onderwerp dat zich met een snelle vragenlijst in de onderwereld laat bestuderen. Het kost jaren om het vertrouwen op te bouwen dat toegang verschaft tot informatie hierover. We gebruiken wel (als achtergrondinformatie) wat er in verhalen van politiemensen en bij enkele interviews in het milieu naar voren is gekomen.

6.4.3. Corruptie bij de politie: de gevallen beschreven

Aanvankelijk bestond bij een enkeling binnen de korpsleiding ten aanzien van onze vragen een moment van schroom om inzage te geven in het materiaal van het BIO, en dat is goed te begrijpen. Amsterdam is tot nu toe het enige politiekorps in Nederland met zo'n bureau en dat levert sowieso al een zeker beeld van de politie-corruptie in de stad op. In korpsen zonder centrale registratie zouden wij alleen al om deze reden een veel minder goed beeld van de corruptie aantreffen. Wat wij hebben gevonden vormt dus geen enkele indicatie voor het relatieve niveau van corruptie in het Amsterdamse korps. Het zou in andere grote steden wel eens net zo hoog of nog hoger kunnen zijn.

Het BIO leverde een lijst met 38 gevallen van politiecorruptie die voorwerp zijn geweest van onderzoek in de periode 1992-1995 en waarbij ook maar de minste aanwijzing bestond dat er georganiseerde misdaad in het spel was. Enkele malen zijn meer onderzoeken ingesteld naar het optreden van dezelfde politieambtenaar; het totaal aantal onderzochte personen bedraagt 34. En bij deze 34 personen komt n maal een duo voor en n maal een trio. Het betreft in meerderheid politiemensen uit alle takken van dienst, maar er bevinden zich ook twee administratieve medewerkers onder, n aspirant en n reservist (lid van de vrijwillige politie). Een eerste screening van het materiaal was aanleiding om ruim de helft (19) van de 34 gevallen niet aan nader onderzoek te onderwerpen.

In enkele van deze niet nader bekeken gevallen ging het corruptieve optreden, zo lijkt het althans, uit van de betrokkenen zelf en valt er op geen enkele manier een criminele organisatie aan te wijzen die van de geleverde prestatie profiteerde. Het betreft hier twee ambtenaren die werkten bij de toenmalige vreemdelingendienst en stempels vervalsten om buitenlanders aan de nodige geldige papieren te helpen (totaal 2).

Dat geen connectie met de georganiseerde misdaad kon worden aangetoond, geldt ook voor de vijf politie-ambtenaren die twijfelachtige contacten onderhouden met criminelen. Het bewijs werd niet geleverd dat zij feitelijk gegevens hebben verstrekt aan of diensten hebben verricht voor derden door op een oneigenlijke of onwettige manier gebruik te maken van de mogelijkheden van hun functie. Twee van de in totaal vijf werden niettemin wegens algemene ongeschiktheid ontslagen, drie bleven in dienst. Opvallend vaak gaat het hier om politiemensen die voortkomen uit een etnische minderheid. Zo waren er vier Surinamers onder. Van iemand met een andere etnische achtergrond werd door de rijksrecherche bewezen dat hij illegale landgenoten instrueerde een acceptabel vluchtverhaal te vertellen teneinde een verblijfsstatus te verwerven, maar zonder dat kon worden aangetoond dat hij er enig persoonlijk voordeel bij had. Het gaat in deze gevallen gewoonlijk om relaties in de familiale sfeer. Politiemensen behoren geen private contacten met misdadigers te onderhouden, maar je eigen familie kies je niet en het is lang niet altijd eenvoudig de relatie met familieleden radicaal te verbreken. De vroegere commissaris Blaauw van Rotterdam wees ooit op de zeven ijzeren d's die kunnen dienen als ontstekers van corruptie: dames, drank, dubbeltjes, drugs, dalven, dobbelen en dirty tricks (Blaauw, 1991). De ontsteker familie moet daaraan zeker worden toegevoegd. En omdat eenzelfde etnische achtergrond vaak een soortgelijk loyaliteitsprobleem oplevert, moet etniciteit er ook bij staan (totaal 5).
Twee maal ging het om politieambtenaren die gegevens uit politiebestanden hebben doorgegeven aan ex-collega's die werken voor een detectivebureau of een particulier beveiligingsbedrijf. Het verweer luidde in deze gevallen steeds dat het hier toch niet gaat om criminelen. Maar in deze reeks zit ook een potige politieman die zich in een andere gemeente verhuurde als portier bij uitgaansgelegenheden en als lid van een incasso-bureau. Een relatie met een criminele organisatie kon evenwel niet worden vastgesteld. De man werd ontslagen wegens ongeschiktheid (totaal 3).

Een volgende bron van bederf van het politieambt wordt gevormd door garages waar zich halve en hele illegale zaken afspelen. Een politieman sleutelde daar in zijn vrije tijd aan voertuigen en wie weet wat hij nog meer deed. Dit leidde tot problemen toen de korpsleiding de betrokkene expliciet verzocht daar weg te blijven en deze aan dit verzoek in de praktijk niet voldeed. Banden met de georganiseerde misdaad werden hier echter ook weer niet vastgesteld. Dat geldt ook voor de politieman die ervan werd verdacht als car hunter op te treden. Meer in het bijzonder leende hij zich - blijkens achtergrondinformatie - voor de opsporing van auto's die vervolgens voor misdadige doeleinden (overvallen bijvoorbeeld) werden gestolen. Deze feiten konden evenwel niet worden bewezen (totaal 2).

Er bevindt zich in de reeks waarin wij geen corruptie kunnen ontwaren, ook een geval van iemand die overdag een naaiatelier controleerde waar illegale buitenlanders in dienst waren. Hij ging er 's avonds terug om confectie op te halen die hij persoonlijk verhandelde (totaal 1).

Men zag dat een politieman optrad als begeleider van gestolen automobielen op weg naar de haven. Er werd tevens aangifte gedaan van het oplichten van de verzekering. De agent maakte evenwel geen misbruik van zijn ambt. Dit geldt ook voor een politieman die voor een derde geld beheerde en daar onzorgvuldig mee omsprong (totaal 2).

Verder is er een geval bij van een politieambtenaar die op het verkeerde tijdstip in het verkeerde caf aanwezig was en daar een schietpartij meemaakte. Betrokkene meldde dit danig geschrokken aan zijn chef. Het oordeel luidde dat er sprake was van een slechte beoordeling van de situatie, maar corruptieve banden met de georganiseerde misdaad kunnen er onmogelijk in worden gezien (totaal 1). Tenslotte bevindt zich op de lijst een fout: iemands gangen werden wel door het BIO nagegaan, maar niet wegens verdenking van corruptie. Voorts zijn er twee gevallen bij van ernstig plichtsverzuim, maar de achterliggende stukken ontbreken; deze onttrekken zich dus aan ons oordeel (totaal 3). Wanneer deze 19 gevallen worden afgetrokken van de 34, blijven er 15 gevallen in drie jaar over waarin onderzoek door het BIO, naar onze criteria gemeten, bewijs heeft opgeleverd van corruptie in de sfeer van de georganiseerde misdaad. We zullen ze hierna allemaal kort beschrijven. Maar vooraf vier opmerkingen. Het is opvallend dat het in alle gevallen functionarissen betreft in de laagste rangen van de politie-organisatie. Is de mate van corruptie daar inderdaad hoger dan in middelbare en hogere rangen of wijst dit op een bepaalde selectiviteit in de waarneming en afdoening van corruptie? Verder valt op dat de meeste politiemensen n of meerdere malen door de korpsleiding waren gewaarschuwd. Zij zetten hun corrupte gedrag echter door, ondanks het uitdrukkelijke advies dit niet te doen. Is de reeks van gevallen die we te zien hebben gekregen een verzameling van hopeloze gevallen in het eindstadium? Voorts merken we op dat de betrokken politiemensen door hun collega's heel vaak als uitstekende collega's of voortreffelijke rechercheurs werden beschouwd. Tijdens het onderzoek ontwikkelt zich dan ook vaak een drama rond het dubbelleven dat zij moeten hebben geleid. Dit gegeven kan overigens een aanwijzing vormen voor de effectiviteit van het optreden door het milieu: juist goede en gerespecteerde politiemensen zijn aantrekkelijk om te corrumperen. De methodische kanttekening moet zijn dat corrupt gedrag heel goed gemaskeerd kan worden en hierom vaak niet wordt ontdekt. Tenslotte wekt het bevreemding dat we in het materiaal geen enkel voorbeeld tegenkomen van regelrechte chantage, terwijl dat in de internationale corruptieliteratuur een steeds weerkerend onderwerp is. Onze rondgang in het milieu leverde de opmerking op dat omkoping effectiever is dan chantage, omdat je bij het tweede nooit zeker weet of het slachtoffer, als het in nood komt, geen eieren voor zijn geld kiest door op te biechten dat hij wordt gechanteerd. Helemaal overtuigend is deze verklaring niet. We sluiten in elk geval de mogelijkheid niet uit dat het hier gaat om een vorm van corruptie die nog moeilijker aan het licht komt dan de andere. Alles tezamen dus vier redenen die ons er ten overvloede aan herinneren dat het hierna gaat om een minimum van bekende gevallen.

1. Politieagenten op de lagere niveaus in de organisatie zijn voor een belangrijk deel afkomstig uit de zelfde maatschappelijke klasse als waaruit veel prominenten in de penose voortkomen. Ze zijn familieleden, waren buurjongens of buurmeisjes, en bezochten de zelfde scholen. Dit maakt ze aan de ene kant geschikt voor het werk - ze spreken immers de taal van de straat -, maar aan de andere kant is het een omstandigheid die corruptie kan bevorderen. In dit geval onderhield een agent vriendschappelijke betrekkingen met leeftijdgenoten in de hogere Amsterdamse regionen van de handel in hash. Hier zitten mannen onder waarmee hij als kind op straat heeft gespeeld. Hij bewoog zich gemakkelijk in de omgeving - in het buurtcaf,
op de markt - waar hij is opgegroeid. Zijn kennis van de criminele wereld is groot en daar deed de politie haar voordeel mee. Hij werd evenwel in zijn vrije tijd gesignaleerd in een horecagelegenheid die hij behoorde te vermijden. Ondubbelzinnig aantonen dat hij bepaalde mensen informeerde over onderzoeken waarmee de politie bezig was, lukte niet, maar gegeven zijn wijze van optreden kon dat haast niet anders. De politieman trok zich het onderzoek tegen hem zeer aan en verliet vrijwillig het korps. 2-5. Hetzelfde probleem van congruentie van persoonlijke achtergronden doet zich voor bij politiemensen die afkomstig zijn uit etnische groepen. Het aantal corruptiegevallen in hun kring waarbij geen relatie met de georganiseerde misdaad kon worden gelegd, was al veel hoger dan op grond van hun relatieve aandeel in het personeelsbestand van de Amsterdamse politie zou mogen worden verwacht als er geen bijzonder probleem zou bestaan. Voor corruptie die wel aantoonbaar verband houdt met georganiseerde misdaad, geldt hetzelfde. In de paragrafen onder 3.2.3 van dit rapport hebben we aandacht gevraagd voor allochtone georganiseerde misdaad in de sfeer van de drugshandel, binnen de Surinaamse, de Antilliaanse en Arubaanse, de Turkse en de Marokkaanse gemeenschap. Dit zijn evenwel ook de doelgroepen van het Nederlandse minderhedenbeleid en uit deze groepen heeft de Amsterdamse politie op grond van een positieve-actie-plan vanaf het midden van de jaren tachtig actief agenten geworven. Bij de implementatie van dit beleid is het vraagstuk van de dubbele loyaliteit wel degelijk onder ogen gezien, maar in de jaren tachtig heeft welhaast niemand stilgestaan bij de mogelijkheid dat positieve actie via corruptie de opkomst van de drugshandel zou kunnen faciliteren. Het is een gevoelig onderwerp en ook al kunnen we theoretisch veronderstellen dat er zich een speciaal probleem moet voordoen, we zouden ons niet wagen aan uitspraken hierover als er geen gegronde concrete aanwijzingen zouden bestaan. Welnu, die zijn er. Van de 5.000 personeelsleden in dienst van het Amsterdamse korps zijn er 129 van Surinaamse origine, 37 van Turkse, 35 van Marokkaanse en 19 van Nederlands-Antilliaanse afkomst. Maar het hangt er van af hoe die afkomst precies wordt gemeten. Als we degenen van wie een van beide ouders uit Suriname afkomstig is, erbij tellen, komen er nog eens 45 bij en is het totale aantal 174. Op de zelfde manier gemeten komen er 9 Antillianen bij en wordt hun aantal 28. Op grond van hun aandeel in het personeelsbestand zouden we, bij gelijke kans op corruptie, onder het Surinaamse en Antilliaanse personeel (174 + 28): 5.000= 4% van de gevallen moeten aantreffen. Het zijn er echter 4 op de 15 en dat is 26%. Er hoeft geen statistische kansberekening op dit sommetje te worden losgelaten om te laten zien dat er dus een apart probleem is. Trouwens, allochtonen zijn in het algemeen zeer sterk oververtegenwoordigd in de gevallen van corruptie die met georganiseerde misdaad te maken hebben: in totaal 7 van de 15. Dit gegeven is consistent: ook bij de eerste reeks van gevallen van corruptie die wij terzijde hebben gelegd, omdat niet duidelijk was dat ze te maken hadden met georganiseerde misdaad, waren allochtonen met 7 van de 19 duidelijk oververtegenwoordigd.

Hoe is dit te verklaren? We zouden kunnen veronderstellen dat dit aantal het gevolg is van selectieve waarneming en discriminatie. Collega's uit minderheidsgroepen vallen op (ze bezetten token- of solo- posities, Pettigrew en Martin, 1987) en op hun integriteit wordt extra toegezien. Voor de stelling dat dit niet zo is bestaan echter ook argumenten. Veel mannen uit het Carabische gebied die voortkomen uit de Creoolse volksklasse, leven in een voor politiemensen ongebruikelijk losse sociale context. Zij onderhouden met meer vrouwen tegelijk bezoekrelaties, verblijven vaak bij hun ouders en zusters, en hebben geen werkelijk vaste woon- en verblijfplaats. Er zijn politieagenten in het korps die slechts per semafoon oproepbaar zijn. In Suriname, op Curaao en in Aruba is dat heel gewoon en op zichzelf pleit dat helemaal niet tegen hen. Integendeel: een multi-etnisch samengesteld politiekorps heeft reusachtige voordelen en zijn inbedding in de cultuur van etnische groepen is tot op zekere hoogte voordelig, bijvoorbeeld waar het gaat om het verkrijgen van een goede informatiepositie. Maar het maakt het ook moeilijker om vermoedens van corruptie te onderzoeken. Het observatieteam dat een van de betrokkenen heimelijk moest volgen, was steeds weer de weg kwijt. De vele adressen maakten het onmogelijk te besluiten op welk telefoonnummer zou moeten worden getapt.

In het geval van de vier corrupte politiemensen van Surinaamse en Antilliaanse origine kon worden vastgesteld dat zij frequent contact hadden met personen uit hun eigen etnische groep die zich bezighouden met de handel in drugs. Corruptie? De betrokkenen voerden ter verdediging aan dat het om vrienden en bekenden ging en dat de sociale werkelijkheid waarin allochtone agenten leven nu eenmaal anders is dan die van hun Nederlandse collega's. We hebben deze gevallen niettemin opgenomen in de categorie corruptieve contacten met georganiseerde drugshandelaren, omdat het contacten betrof met personen die een prominente positie in criminele organisaties innemen en die de plaatselijke etnische gemeenschap ook heel goed als zodanig kent, en omdat de herhaaldelijke aanwijzingen van de korpsleiding dat zij die contacten moesten vermijden, niet bleken te helpen.

Het dilemma voor de Surinaamse en Antilliaanse politieman komt goed naar voren bij een figuur die zeer actief is bij het verlenen van sociale hulp in zijn gemeenschap in de Bijlmermeer. Hij trok zich op een gegeven moment het lot aan van de vele jonge mannen in zijn kring die met de politie en justitie in aanraking komen,
en ving een bekende drugshandelaar op in zijn eigen huis. Hij organiseerde sporttoernooien voor kansarme jongeren uit zijn groep en liet die sponsoren door bekende cocane-handelaren in de buurt. Een daarvan staat bekend als een vorst van de coke in het land van herkomst. Hij trad ook op als tolk en onderhield nauwe contacten met (ex-)gedetineerden. Ook al kon niet met 100% zekerheid worden bewezen dat betrokkene politie-informatie doorspeelde, zijn optreden had in ieder geval het effect dat het de verdovende middelenhandelaren enig aanzien verschafte, een stukje legitimiteit. Het persoonlijk voordeel was dat hij op grond van zijn functie bij de politie status en aanzien verwierf in zijn gemeenschap. Toen hem met zoveel woorden werd verboden deze contacten te continueren, reageerde hij met ronduit te zeggen dat hij daartoe niet bereid was. De oplossing? Betrokkene heeft een functie gekregen die niet gevoelig is in relatie tot georganiseerde misdaad.

6-7. Voor jonge mensen uit etnische minderheden betekent een functie bij de politie meestal een flinke sprong omhoog. De kinderen van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders verwerven een vaste overheidsbetrekking. Werken bij de politie geeft ook in het land van herkomst (van de ouders) bepaald aanzien. Bij het solliciteren wordt gewoonlijk een antecedentenonderzoek uitgevoerd, maar de uitvoering daarvan levert de nodige problemen op, want wat is het oordeel van collega's in Marokko of Turkije precies waard? Hoe goed is hun criminele administratie op orde? Maar een Turkse of Marokkaanse politieman met vlekkeloze antecenten die in de politie is opgeklommen, is voor de allochtone georganiseerde misdaad goud waard. Een Turkse aspirant-agent in Amsterdam stak zijn trots dat hij bij de politie zou gaan werken, in eigen kring niet onder stoelen of banken. Zover valt na te gaan, had hij in het verleden werkelijk helemaal niets met de handel in herone te maken gehad, maar nu werd hij steeds weer benaderd door de baas van een belangrijke coffeeshop in de wijk. Op den duur stelde hij zijn huis ter beschikking als stash-plaats voor drugs en verklaarde, nadat er verdovende middelen door de politie waren aangetroffen, dat men hem inderdaad wel zal hebben uitgekozen omdat het huis van een politieman niet verdacht is. Zijn carrire was kapot: Toen U mij aanhield, hield mijn wereld op te bestaan. Niettemin werd tegen hem strafvervolging ingesteld. Bij een andere Turkse politieman was de betrokkenheid bij echte georganiseerde misdaad wat moeilijker aan te tonen. De informatie, afkomstig uit het Turkse milieu, luidde dat een grote Turkse drugshandelaar een Turkse politieagent in zijn zak heeft. Het bleek toen te gaan om iemand die niet in een executieve tak van dienst werkte, maar die niettemin een onaanvaardbare rol had gespeeld bij een poging om schulden te innen bij een Turks naaiatelier die uitliep op de dood van de schuldenaar.

8-10. Het politieberoep nodigt uit tot het tonen van mannelijke waarden. Macho's voelen zich er gemakkelijk toe aangetrokken. Zij bezoeken sportscholen en dat kunnen de zelfde scholen zijn als waarbij de Amsterdamse penose traint. In 2.1.6 hebben we op de criminogene invloed van sportscholen gewezen. Drie politiemensen die familie van elkaar zijn, kwamen regelmatig bij een sportschool die wordt geleid door een ondernemer die in een onderzoek van een ander grootstedelijk politiekorps bekend staat als een belangrijke zakenrelatie van het in cocane handelende Colombiaanse Cali-kartel. Dat leverde natuurlijk een bijzonder risico op. Een van de drie had kort daarvoor een verantwoordelijke bijzondere opsporingsfunctie vervuld, de tweede werd niet helemaal betrouwbaar geacht op grond van zijn overmatige belangstelling voor seks. Toen bleek dat de sportschoolhouder ontijdig over informatie beschikte over de onderschepping van een cocane-transport, was dit reden om alle drie politiemensen buiten functie te stellen.

Waren de eerste zeven gevallen van corruptie alle mede het gevolg van loyaliteitsproblemen ten aanzien van het milieu waaruit de betrokken politiemensen afkomstig waren, de laatste 3 gevallen tonen het omgekeerde: de politiemannen kwamen allen van buiten, maar namen in de loop van hun carrire de kleur aan van het milieu waarin zij dagelijks werkzaam waren.

11. Een hoofdagent die jarenlang dienst had gedaan in het Wallen-gebied onderhield criminele contacten met een vroegere tipgever en thans een van de prominente horeca-ondernemers uit de vroegere kring rond Bruinsma. Hij was vaak in zijn eentje te gast bij deze horeca-man. Beide families waren in de loop der jaren zelfs zo bevriend geraakt dat ze samen met vakantie gingen. Zijn corruptie bestond in het leveren van hand- en spandiensten bij het transport van drugs; hij zou hier ook voor zijn betaald. Bewijzen dat hij ook politie-informatie heeft verkocht, kon men niet, maar hij had zoveel aanwijzingen tegen zich dat de politieleiding hem op een gegeven moment zonder meer buiten dienst stelde. 12. Zulk bewijs viel wel te leveren in het geval waarin een agent van politie opereerde in het milieu van georganiseerde autodiefstal. Hij kon via de politie aan de benodigde informatie komen om te weten welke motorvoertuigen het gemakkelijkst konden worden gestolen en wie hiervan de eigenaren waren. Opnieuw: constateren dat hij dubieuze contacten onderhield was niet voldoende, en ook niet dat werd waargenomen
dat hij in z'n eigen wagen (met valse kentekenplaten) rondreed. Maar het bleek wel mogelijk om na te gaan hoe vaak, wanneer en met betrekking tot welke auto's de betrokken agent de politie-informatiesystemen had bevraagd. Dat was gebeurd zonder dat hij duidelijk kon maken wat het belang van de politiedienst was geweest.

13. Het meest ronde geval van omkoping door de georganiseerde misdaad heeft betrekking op een rechercheur die zwierf in het milieu rond een van de grote hash-organisaties die in het recente verleden is aangepakt. In het desbetreffende onderzoek was eerst sprake van lekken, omdat de hoofdverdachten op de hoogte bleken te zijn van voorgenomen acties. Ook raakten er stukken over de zaak zoek. Later werd aangetoond dat er was geknoeid met het politiejournaal. Nader onderzoek toonde aan dat de betrokken rechercheur zeer ongewenste contacten onderhield met leden van de betreffende groep en hem werd dringend aangeraden die onmiddellijk te verbreken. Maar het bleek dat hij dat niet deed. Hij werd op een bepaald moment opnieuw alleen (tegen de regels in) waargenomen in een caf buiten Amsterdam waar leden van de groep samenkwamen. Hij stond daar in contact met een lid van de groep waarvan vast was komen te staan dat die onder andere tot taak had politie- en justitie-ambtenaren om te kopen. Er werd een gerechtelijk vooronderzoek tegen deze politieman ingesteld en daarin werd zonder meer geconstateerd dat hij zijn criminele vrienden had genformeerd over lopende onderzoeken.

14. Achteraf wekt het verwondering dat een politieman pas na vele dienstjaren werd ontslagen ofschoon zijn collega's al lange tijd wisten dat hij in en buiten zijn werk werd voortgedreven door seksuele obsessies. Hij maakte seks-foto's voor de commercie (kalenders voor bordelen, modellen-boeken), chanteerde iemand met inbeslaggenomen SM-foto's, eiste bij de jeugd- en zedenpolitie bepaalde zaken voor zichzelf op en nog veel meer. De sleutel van dit raadsel lag in zijn intimiderende optreden; zijn collega's waren doodsbang voor hem. Op zichzelf leverde dit alles nog geen verband op met de georganiseerde misdaad, maar dat kwam later. Het onderzoek tegen hem toonde aan dat hij voor een escort-bedrijf was gaan werken door foto's te verkopen die hij maakte van minderjarige meisjes die hij eerder van hard drugs of methadon had voorzien. Conflicten met de concurrentie van dit escort-bedrijf werden opgelost door deze politieman erop af te sturen. De eigenaar van het escort-bureau, zelf een gerenommeerde penose-figuur, verklaarde dat hij en anderen via deze platte politieman precies wisten wanneer er door de politie werd geobserveerd en ook wanneer het tijd was om het bedrijf te verplaatsen: We voelden ons veilig omdat we genformeerd zouden zijn als er iets tegen ons zou zijn ondernomen. De politieman in kwestie is ontslagen.

Tot nu toe zijn steeds gevallen van corrupte politiemensen besproken die individueel over de schreef zijn gegaan. Politiecorruptie kan echter ook collectief plaatsvinden. De deviantie van de norm is dan het produkt van group think, een zichzelf versterkend proces van benvloeding dat zich voltrekt in zelfgekozen isolement. Een groepje politiemensen waar zich dit proces bij heeft afgespeeld, werd bekend in de jaren tachtig in verband met de zogenoemde Nieuwmarkt-zaak. Dit groepje van vier agenten specialiseerde zich in de diefstal uit auto's. De zaak kwam uit nadat een junk door dit groepje was overvallen bij de inbraak in een busje. Toen hij later voor een andere diefstal werd aangehouden, liet deze junk via zijn advocaat weten wat hij had meegemaakt. De agenten werden aangehouden en bij de huiszoekingen trof men gestolen goed aan en wapens. Ontslag en strafrechtelijke vervolging volgden. De betrokkenen hebben overigens hun spijt betuigd. En van hen gaat tegenwoordig met een video-film over het gebeurde langs politiescholen om te waarschuwen tegen de risico's van het politiewerk.

15. Met de verwijdering van deze groep bleek het bederf echter nog niet uitgeroeid. In de lijst corruptiegevallen die wij onder ogen kregen, komt ook een politieman voor die zich inliet met vrouwenhandel (hij verzorgde het transport en de papieren), poogde gestolen cheques te helen en mogelijk betrokken was bij het vervalsen van geld. Bij deze activiteiten deed hij een beroep op n van de vier ex-collega's van de Nieuwmarkt-zaak en niet tevergeefs. Twee van de eerder gereleveerde d's van commissaris Blaauw dreven hem: dubbeltjes en dames. Hij stelde zich later in dienst van een Amsterdamse horeca-ondernemer die een indrukwekkende lijst criminele antecedenten heeft. Thans loopt een strafzaak tegen hem. Op zichzelf was de volgende zaak helemaal geen voorbeeld van corruptieve betrokkenheid bij de georganiseerde misdaad, maar het groepsproces waarom het gaat, levert een belangwekkende nieuwe variant op van normafwijkend gedrag. Enkele ontslagen politiefunctionarissen - sommige daarvan zijn hierboven al de revue gepasseerd - vonden elkaar in hun ressentiment tegen de korpsleiding en bestookten deze van buitenaf met verdachtmakingen dat zij corrupt zou zijn. Deze agenten brachten de korpssociteit in het nieuws toen bleek dat deze ooit werd gehuurd door de penose. Zij stonden op intimiderende wijze te filmen bij de afscheidsreceptie van een politiechef, samen met een ex-rechercheur die thans als fotojournalist werkt voor een
landelijk dagblad. De suggestie dat hogerop in het korps corruptie voorkomt, hebben zij evenwel nooit hard weten te maken.
6.4.3.1. Infiltratie uit Suriname?
Na de moord op hoofdinspecteur Herman Gooding in Suriname in augustus 1990 emigreerde een hele groep Surinaamse politiemensen naar Nederland om te trachten daar opnieuw in politiedienst te komen. Niemand in Suriname twijfelt eraan dat legerleider Bouterse verantwoordelijk is voor de moord op deze dappere politieman die werkelijk probeerde op te treden tegen de handel in drugs. De betrokken politiemensen presenteerden zich dan ook als vluchtelingen voor het regime. Al vlug ontstond evenwel de indruk dat sommige van hen alleen maar beweerden contra Bouterse te zijn, terwijl zij in werkelijkheid welbewust door de legerleider waren gezonden om binnen Nederlandse overheidsorganisaties diensten te verlenen aan het regime. In feite zou het gaan om mensen die bij de militaire inlichtingendienst hadden gewerkt en/of om politiemensen die een misdrijf hadden gepleegd en die naar Nederland waren gevlucht om aan strafvervolging te ontkomen. Deze geschiedenis wordt uitvoerig beschreven in het rapport dat handelt over georganiseerde misdaad door allochtone criminele groepen in Nederland. Voor Amsterdam is van belang dat de minderhedencordinator bij de Amsterdamse politie de voorwaarden zou hebben geschapen voor de uitvoering van dit plan. Twee ambtenaren van de rijksrecherche stelden in een nota dat verdenkingen bestonden tegen niet minder dan 16 Surinaamse politiemensen in wat tegenwoordig politie Amsterdam-Amstelland heet, inclusief enkele personen die in opleiding waren. De leiding van de rijksrecherche oordeelde dat de zaak politiek te gevoelig lag en gaf geen gehoor aan de aansporing goed uit te zoeken wat hiervan waar was.

De Amsterdamse politie had toen zelf reeds een onderzoek lopen tegen enkele uit Suriname afkomstige politiemensen, maar dit concentreerde zich aanvankelijk op betrokkenheid bij de handel in drugs en op contacten met het Surinaamse criminele milieu. Hierboven bleek reeds hoe moeilijk corruptie te bewijzen valt in de relatieve beslotenheid van een etnisch en tot op zekere hoogte solidair milieu. Een onderhandse poging om meer aan de weet te komen over een mogelijk strafrechtelijk verleden van sommigen leed schipbreuk. Zolang niets werd bewezen, bleef de Amsterdamse hoofdcommissaris volkomen achter zijn minderhedencordinator staan. Mochten de geruchten evenwel op waarheid berusten, dan zou de staatsveiligheid in het geding zijn. En dit was aanleiding voor de BVD specifiek onderzoek te doen naar de gangen van betrokkene. Uit het ambtsbericht dat in april 1991 is vervaardigd, blijkt dat hij nauwe banden met Bouterse onderhield en zichzelf een belangrijke rol toedichtte in Suriname. De verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken liet de burgemeester van Amsterdam weten dat er inderdaad sprake was van gevaar voor de staatsveiligheid en de man in kwestie werd door de korpsleiding op straat gezet met wachtgeld. Echt bewijs van doelgerichte infiltratie leverde het voorhanden zijnde onderzoeksmateriaal niet op, maar voldoende om de minderhedencordinator onmiddellijk uit het korps te verwijderen.

6.4.3.2. Corruptie bij de Amsterdamse korpsleiding: een canard In de nasleep van de ontbinding van het IRT Noord-Holland/Utrecht verschenen in januari en februari 1994 in het NRC Handelsblad, het Algemeen Dagblad en in het Bondsblad van de Algemene Politiebond publikaties over corruptie binnen het regiokorps Amsterdam-Amstelland. Het venijn school in de aantijging dat ook de leiding van het korps corrupt was. De achtergrond van deze affaire was de verbijstering van leden van het IRT dat hun team pardoes werd opgeheven. Daar moest een andere verklaring voor zijn dan de officile verklaring dat men niet mee wenste te gaan met de gebruikte opsporingsmethode. Er werd in een geladen bijeenkomst van het team naar voren gebracht dat de opheffing niet te begrijpen was zonder aan te nemen dat de top van het korps die het IRT opblies, corrupt was. De chef van het Utrechtse korps Wiarda liet in de pers weten dat de recherche van Amsterdam zodanig corrupt was dat er sprake is van een stramien, waarbij corrupte rechercheurs te veel weten van hun bazen. Van Duijn, voorzitter van de Nederlandse Politie Bond, deelde mee dat ook hij van verschillende leden geluiden had opgevangen dat onderzoeken van het IRT waren stukgegaan door corruptie en hij schreef ook dat er rechercheurs waren die zodanig veel invloed konden uitoefenen dat zij tot en met hoofdcommissaris Nordholt het beleid konden manipuleren. Er was zogezegd sprake van een lijst met 18 namen van corrupte Amsterdamse politiemensen, maar die wenste de CID van Kennemerland niet te overleggen. De Amsterdamse politiechef Van Riessen eiste die lijst met namen op met de mededeling dat hij tot op de bodem zou uitzoeken wat er van waar was. Er kwamen met enige moeite twee namen van politiemensen boven water die overigens reeds langer voorwerp van onderzoek bleken te zijn van het Amsterdamse BIO. Deze twee gevallen bevinden zich onder die welke hierboven kort zijn besproken. In n geval ging het om iemand die inderdaad, ook volgens onze criteria, te maken had met de georganiseerde misdaad. In het andere geval gold dit niet.
Degenen die de aantijging hadden geformuleerd krabbelden terug, nadat korpschef Wiarda in een persoonlijk gesprek met Minister Hirsch Ballin geen concrete gevallen van politiecorruptie naar voren had gebracht. In een persconferentie op 24 januari 1995 verklaarde Wiarda: Ik kan slechts herhalen dat ik nimmer rechtstreekse beschuldigingen heb geuit aan het adres van wie dan ook of tegen welk korps dan ook. De rijksrecherche onderzocht de kwestie en ondervroeg alle deelnemers aan het debat pertinent over concrete gevallen van corruptie bij de Amsterdamse politieleiding. Haar oordeel luidde kort en bondig dat er geen concrete aanwijzingen ter zake van corruptie in de top van de Amsterdamse korpsleiding waren gevonden. Wij komen op grond van haar rapport tot dezelfde conclusie.

6.4.4. Corruptie in de politiek

Op 22 oktober 1993 antwoordde hoofdcommissaris Nordholt bevestigend op de vraag van een verslaggever van het TV-nieuwsprogramma NOVA of er sprake was van infiltratie in de politiek door de georganiseerde misdaad. Deze uitspraak trok vanzelfsprekend veel aandacht en leidde tot een rapport van de Amsterdamse politie, geaccordeerd door het openbaar ministerie, over de kwetsbaarheid van de politiek in relatie tot georganiseerde criminaliteit. In dit rapport wordt ter ondersteuning van de uitspraak in kwestie nader ingegaan op vier gevallen waarin de bedoelde connectie aan het licht is getreden.

Wat de beschrijving van deze gevallen laat zien komt neer op het volgende: invloedrijke politieke groepering en zal deze contacten wellicht willen gebruiken om een politiek mandaat in - een lid van een allochtone criminele groep onderhoudt contacten met belangrijke figuren van een een stadsdeel te veroveren;

volop zijn betrokken bij (investeringen in) de handel in verdovende middelen, streeft nadrukkelijk de verwerving - een zakenman, die kennelijk geen afkeer heeft van zaken doen met personen waarvan hij moet weten dat zij van een landelijk politiek mandaat voor een grote politieke partij na;

verdovende middelen, heeft kans gezien een niet zo invloedrijk politiek mandaat op naam van een belangrijke - een advocaat, die willens en wetens verregaande hand- en spandiensten verricht voor groothandelaren in politieke partij te verwerven;

vereniging waarvan de meeste leden een (vrij) ernstig belast crimineel verleden hebben. - een landelijk politicus, lid van een extreem-rechtse politieke partij, heeft veelvuldig contact met een De auteurs van het desbetreffende rapport verbinden aan deze vaststellingen de algemene conclusie dat de integriteit van de Nederlandse politiek door de activiteiten van criminelen een potentieel risico loopt. Hoe behoedzaam deze conclusie ook is geformuleerd, zij is naar onze mening toch wat zwaar aangezet. Volgens ons kan op grond van de weergegeven gevallen niet worden gezegd dat de integriteit van de Nederlandse politiek een potentieel risico loopt, en zeker niet rechtstreeks, door activiteiten van criminelen. Wat deze gevallen vooral signaleren is dat het risico denkbaar is dat criminele groepen onrechtstreeks worden gerelateerd aan het politieke leven en op den duur deze relatie gaan benutten voor de behartiging van hun belangen. En dit is wat men meer rechtstreeks al een beetje ziet gebeuren in het geval van de (lokale) misdadiger die aanpapt met een politieke groepering. Hierom is er ook geen reden om de mededeling die door Nordholt wat abrupt werd gedaan, te negeren. Zijn waarschuwing klonk fors, maar is in de kern op haar plaats.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken