2.5. Tot besluit

Vorenstaande schets van de opkomst van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam en van de (re)actie van de Amsterdamse politie in dit verband, zegt natuurlijk niet alles over de aard, ernst, omvang en ontwikkeling van deze criminaliteit in deze stad vanaf de jaren zestig tot in het begin van de jaren negentig. Niettemin is het aangewezen - ook met het oog op hetgeen nog volgt - om enkele van onze belangrijkste algemene indrukken aan het papier toe te vertrouwen.

Voor alles moet worden opgemerkt dat, als gevolg van de secundaire rol die de centrale recherche - en op de achtergrond: de georganiseerde criminaliteit - tot laat in de jaren tachtig heeft gespeeld in de reorganisatie van de Amsterdamse politie, het beeld dat deze politie rondom 1990 van deze criminaliteit had nogal gebrekkig was. Het dekte bepaald niet alle groepen die mogelijkerwijze in Amsterdam een vooraanstaande rol spelen en voorzover het dat wel deed, vertoonde het in een aantal gevallen op diverse belangrijke punten
grote lancunes. Maar wat de analyse binnen de aangegeven grenzen wel liet zien, is hierom niet minder belangrijk.
Ten eerste dat de handel in verdovende middelen verreweg de belangrijkste activiteit van alle betrokken groepen was geworden; wapenhandel en diefstallen waren in enkele gevallen wellicht geen onbelangrijke nevenactiviteiten. Amsterdam was nu in deze handel werkelijk een knooppunt van wereldwijde betrekkingen, een internationale markt, een illegale markt, waarop groothandelaren uit alle windstreken rechtstreeks en/of onrechtstreeks, via autochtone en allochtone groepen, hun waren kwamen aanbieden en/of kwamen kopen. De wereld van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam was ondertussen dus bevolkt geraakt met groepen van allerhande nationale en/of etnische origine: naast een belangrijk aantal Hollandse groepen ook Italianen met mafiose connecties, vertegenwoordigers van de Colombiaanse kartels, Chinese misdaadbendes, internationaal opererende Isralische groepen, Turkse families met een front hier en een thuisfront aan de kust van de Egesche zee.

In de tweede plaats moet de niet onbelangrijke kanttekening worden gemaakt dat deze opbloei van Amsterdam als een centrum van georganiseerde criminaliteit gepaard is gegaan met een duidelijke stijging van het gebruik van geweld, dodelijk geweld dan, tegen (voormalige) medestanders en tegenstanders. In de richting van de overheid, politie en justitie, kwam het in de betrokken jaren niet zo ver dat ook hun dienaren rechtstreeks onder vuur kwamen te liggen. Maar sommige (autochtone en buitenlandse) groepen schrokken er niet meer voor terug om met name politiemensen te intimideren. Of het probleem van de corruptie in de gelederen van de overheid ook zo toenam, kan op grond van het vorenstaande niet worden bevestigd of ontkend. Wel kan worden geconcludeerd dat nogal wat groepen die hiervoor de revue zijn gepasseerd, binnen de overheid, inclusief Schiphol, corruptief getinte contacten hadden en dat enkele onder hen ernstige en deels geslaagde pogingen ondernamen om via corrupte (politie-)ambtenaren binnen te dringen in de overheid, bij voorrang de politie, om zo te kunnen achterhalen wat deze (niet) wist, meende te weten en van plan was. Het niveau waarop de onderlinge battle of information werd gevoerd, werd in bepaalde gevallen zeker opgekrikt (Fijnaut, 1993).

In de derde plaats is het bepaald gewichtig om te constateren dat tot in 1990 de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam in hoofdzaak nog slechts betrekking had op de levering van illegale goederen en/of illegale diensten, dus zich nog voornamelijk manifesteerde in haar traditionele vormen. Er was bij een enkele groep weliswaar sprake van omzetting van het aldus opgebouwde illegale vermogen in onroerende goederen, maar hier moet dan onmiddellijk bij worden opgemerkt dat deze aankoop van materile infrastructuur nog voornamelijk stond in het teken van de begunstiging van die traditionele activiteiten. Deze omslag in de organisatie van georganiseerde criminaliteit is, op zichzelf genomen, zeker niet zonder bezwaar. Immers, zij maakt het de overheid veel moeilijker bijbehorende (criminele) problemen te beheersen. Maar zij ging dan toch ook weer niet zover, dat het financile vermogen en de geweldscapaciteit die inmiddels waren opgebouwd, duidelijk werden aangewend om zich meester te maken van puur legale sectoren van economische bedrijvigheid: de bouwnijverheid, de textielnijverheid, de afvalverwerking, enzovoort. Wat dit betreft zag de situatie van Amsterdam er rond 1990 nog heel anders uit dan die van New York in deze jaren (Fijnaut en Jacobs, 1991).

Tenslotte is het moeilijk om de verleiding te weerstaan om deze algemene indrukken te relateren aan het beeld van de grootstedelijke context dat in het begin van dit hoofdstuk werd geschetst. En wanneer dan deze relatie wordt gelegd, kunnen gerust een paar dingen worden gesteld. Ten eerste dat een aantal van onze bevindingen omtrent het multi-etnisch karakter van de opkomende georganiseerde criminaliteit niet los kan worden gezien van de demografische en economische ontwikkeling van Amsterdam. Ten tweede ligt het voor de hand dat de turn-over van Amsterdam in een soort van vrijplaats op het gebied van seks en drugs het niet alleen voor allochtone/buitenlandse criminele groepen erg aanlokkelijk heeft gemaakt om in deze stad de bijbehorende handel te gaan drijven, maar ook voor binnenlandse criminele groepen. Met - ten derde - een soort van kruisbestuiving tussen al deze groepen tot gevolg. Althans, in onze ogen kan de Bruinsma-clan als het produkt van een dergelijk interactie-proces worden beschouwd: een Nederlandse criminele groep die zich als het ware naar buitenlands voorbeeld ontpopt als een heuse mafia-clan. Voor het overige moet natuurlijk in het oog worden gehouden dat de hier gesignaleerde ommekeer in de georganiseerde criminaliteit onmogelijk alleen kan worden verklaard vanuit veranderingen in de bijbehorende grootstedelijke context. Niet alleen is die ommekeer slechts de manifestatie van een ontwikkeling die zich in veel Europese grootsteden heeft voorgedaan, maar ook de contextuele verandering maakt deel uit van een demografische, economische en culturele omwenteling die zich internationaal heeft voltrokken.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken