Het advies van prof mr P.J. Boon Noot

Prof. mr P.J. Boon begint met het maken van een drietal preliminaire opmerkingen. Ten eerste dat de term belang van de staat niet behoort tot de begrippen die juridisch scherp zijn te omlijnen: die term krijgt steeds inhoud in een politiek krachtenveld, dat van geval tot geval kan verschillen. Ten tweede valt uit de term af te leiden dat partijpolitieke of persoonlijke belangen niet in aanmerking komen. Ten derde dat het belang van de commissie om in staat te worden gesteld haar opdracht goed te kunnen uitvoeren, bijna per definitie kan worden aangemerkt als een gewichtig belang van de Staat.

Boon stelt dat het bij het belang van de staat als verschoningsgrond voor het weigeren van informatie gaat om een belangenafweging: tegenover het gewichtige belang van een enqutecommissie om haar werk te kunnen doen, moet een nog gewichtiger belang staan, wil het onthouden van informatie aan de commissie gerechtvaardigd zijn. De mogelijkheid om gevraagde informatie vertrouwelijk te verschaffen (artikelen 18a en 18b van de Wet op de Parlementaire Enqute), onderstreept het feit dat weigering van informatie met een beroep op het belang van de staat slechts in uitzonderlijke gevallen toelaatbaar moet worden geacht. Na aandacht te hebben besteed aan rechtspraak, de parlementaire geschiedenis en de literatuur concludeert Boon het volgende:

De vraag of ook opsporingsbelangen begrepen kunnen worden onder het begrip belang van de Staat is bij mijn weten niet eerder in deze scherpte aan de orde geweest. Ik meen dat die vraag in principe bevestigend moet worden beantwoord, zeker waar het de bescherming van de persoonlijke veiligheid van politie-ambtenaren en informanten betreft. Uit het hierboven gegeven parlementair-historisch overzicht blijkt, dat onder meer als belang van de Staat door de regering is gesteld, en door het parlement is aanvaard of althans niet weersproken, het belang van bescherming van medische en psychologische persoonsgevens en het belang dat forse schadeclaims worden voorkomen, of althans in rechte met succes kunnen worden afgewend. Het belang van bescherming van de persoonlijke veiligheid van politie-ambtenaren en informanten weegt zeker zo zwaar. Eenzelfde conclusie is naar mijn mening op haar plaats waar het betreft het belang dat de bestrijding van de zware, georganiseerde criminaliteit niet in ernstige mate wordt belemmerd. Hieraan moet onmiddellijk het volgende worden toegevoegd. Het in het geding zijn van de genoemde belangen rechtvaardigt op zichzelf nog niet dat de gevraagde informatie wordt geweigerd. Bij elk concreet verzoek om informatie zal er opnieuw een afweging moeten worden gemaakt. Bij die afweging kan de mogelijkheid van vertrouwelijke inzage een belangrijke rol spelen. Zelfs bij een klassiek staatsbelang als de
staatsveiligheid is weigering van informatie geen automatisme, maar dient een aan het concrete geval gerelateerde belangenafweging plaats te vinden. Dit veronderstelt overigens wel de mogelijkheid voor de regering om informatie-aanvragen met een zeer open karakter - bijvoorbeeld verzoeken om algehele toegankelijkheid van bepaalde geheime bestanden - niet of slechts onder voorwaarden in te willigen. Ware het anders, dan zou de regering aan een concrete belangenafweging immers niet meer toekomen.


vorige         volgende        


Inhoudsopgave en zoeken