In de Wet op de Parlementaire Enqute nemen de openbare verhoren een centrale plaats in. Het merendeel van de rechten en plichten van zowel de commissie als de getuigen en deskundigen heeft betrekking op dit onderdeel van het onderzoek. Velen beschouwen de openbare verhoren dan ook als de enqute. Voor de commissie hadden de verhoren een drietal doelen, te weten:
A. Georganiseerde criminaliteit - Aard, ernst en omvang van de georganiseerde criminaliteit B. Methoden en organisatie van opsporing - Introductie proactieve fase - Criminele inlichtingen: runnen informanten - Recherche-ondersteuning: observatie en infiltratie - Recherche - Kernteams - Andere opsporingsorganisaties
C. Controle en sturing van opsporing - Leiding politie - Leiding Openbaar Ministerie - Advocatuur - Rechterlijke
macht - Ministeries en bestuur - Tweede Kamer
De commissie streefde ernaar de volgorde van de thema's en de daaronder ressorterende onderwerpen, zoals
hierboven aangegeven, aan te houden. Bij de informele gesprekken was dat niet helemaal gelukt, maar,
anders dan bij die gesprekken, had de commissie bij het uitnodigen van getuigen de mogelijkheid deze te
verplichten en zo nodig te dwingen op bepaalde tijdstippen te verschijnen. Een complicerende factor daarbij
was wel dat bij sommige getuigen meerdere onderwerpen aan de orde zouden komen.
De commissie besloot in principe drie verhoordagen per week te houden, op de maandag, woensdag en
donderdag. Voor een verhoor werd gemiddeld anderhalf uur uitgetrokken. Volgens deze planning zouden de
openbare verhoren zeven weken in beslag nemen. Uiteindelijk werden het tien weken.
De selectie van personen die als getuige of deskundigen zouden worden gehoord, vond plaats op grond van de
informele gesprekken, de concept-rapportages van de deelonderzoeken en de lijst van bevindingen. De
volgende criteria werden gehanteerd bij de selectie van getuigen:
Elke getuige ontving per aangetekende brief een schriftelijke oproep, conform artikel 4 van de Wet op de
Parlementaire Enqute. De oproep bevatte de onderwerpen die in het verhoor aan de orde zouden komen,
alsmede een vermelding van de gevolgen van het niet verschijnen. Als bijlagen bij de brief waren gevoegd
een ontvangstbevestiging, een reiskostendeclaratieformulier en een gefrankeerde retourenveloppe Noot .
De commissie besloot de lijst van getuigen pas een week voordat de desbetreffende personen verhoord zouden
worden, bekend te maken. Deze procedure stelde haar in de gelegenheid in te spelen op de ontwikkelingen
tijdens de verhoren. In de loop van de verhoren wijzigde de lijst van de te verhoren personen meerdere malen.
Het uitgangspunt van de commissie was dat de verhoren in de openbaarheid zouden worden afgenomen. De
commissie achtte de meerwaarde van besloten verhoren gering, omdat het niet mogelijk is die rechtstreeks in
haar rapportage te gebruiken. Bovendien was zij van mening dat een geheime rapportage tot veel misverstand
aanleiding zou kunnen geven. Zij sloot echter niet uit dat in enkele gevallen een verhoor in zekere vorm van
beslotenheid zou plaatsvinden.
Artikel 145 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer bepaalt dat de getuigen en deskundigen door de voorzitter van de commissie worden ondervraagd. Ook de overige leden en medewerkers van de commissie kunnen, na van de voorzitter het woord te hebben gekregen, vragen stellen. De commissie besloot echter de rol van de leden bij de openbare verhoren niet te beperken tot het stellen van aanvullende vragen. De overige leden zouden ook in de gelegenheid worden gesteld verhoren af te nemen. Daartoe werden de verhoren over de leden verdeeld, met dien verstande dat de voorzitter het leeuwendeel van de verhoren voor zijn rekening zou nemen.
De verhoren werden nauwkeurig voorbereid. Een speciale verhoorgroep, bestaande uit leden van de staf, werd daartoe in het leven geroepen. De leden van die groep stelden een uitgebreide vragenlijst en een documentatiemap samen. Dit geschiedde nadat met het commissielid, dat het verhoor zou afnemen, overleg was gepleegd over de onderdelen die in elk geval aan de orde dienden te komen. De vragenlijsten en de documentatiemappen werden in de commissie besproken en vastgesteld.
Op grond van artikel 17, tweede lid, Wet op de Parlementaire Enqute, gelast de president van de arrondissementsrechtbank op vordering van de commissie de voorlopige gijzeling van een weigerachtige getuige of deskundige. Alhoewel de commissie niet verwachtte dat het zover zou komen, leek het haar niettemin verstandig voorbereidingen terzake te treffen. Daartoe heeft de griffier met de hoofdofficier van justitie te Den Haag, mr J.A. Blok, gesproken. Dit gesprek resulteerde in een brief van Blok aan de president van de arrondissementsrechtbank te Den Haag, waarin deze attent werd gemaakt op de mogelijkheid van gijzeling van een weigerachtige getuige of deskundige. Tevens maakte Blok met de directeur van het huis van bewaring de afspraak dat deze een cel ter beschikking zou houden, indien gijzeling daadwerkelijk zou moeten worden uitgevoerd. Met voldoening - en opluchting - constateert de commissie dat zij niet van de mogelijkheid van gijzeling gebruik heeft behoeven te maken.
De commissie heeft zich ook voorbereid op mogelijke storende situaties die zich tijdens de verhoren kunnen voordoen. Daartoe werd een soort handleiding openbare verhoren samengesteld. Daarin werd op beknopte wijze aangegeven hoe in bepaalde situaties gehandeld moest worden: wat te doen als de getuige niet verschijnt, weigert de eed of belofte af te leggen, of meedeelt geen verklaring te zullen afleggen indien radio en televisie opnamen maken, en dergelijke.
volgende         inhoudsopgave en zoeken