middelen, vuurwapens, fraude,

geweld.

Toetsingsverzoek             Deal met crimineel: belastende

verklaringen in ruil voor

strafvermindering of straffeloosheid.

Voorleggen aan rechter             ja

Toestemming en oordeel CTC             Toetsing achteraf. Terecht een deal

gesloten, conform de modelbrief.

Zaak             3. Handel in verdovende middelen

Toetsingsverzoek             Deal met crimineel: verklaringen in

ruil voor snelle invrijheidstelling en

bescherming.

Voorleggen aan rechter             Ja, geheel conform de modelbrief.

Getuigebeschermingsprogramma

wordt node gemist.

Toestemming en oordeel CTC             Schriftelijke overeenkomst.

Zaak             4. Handel in verdovende

middelen.

Toetsingsverzoek             Deal met crimineel: verklaring in ruil

voor in vrijheid voor de rechtbank

verschijnen en straf uitzitten in half

open inrichting.

Voorleggen aan rechter             Nee, verklaring is niet cruciaal in

zaak.

Toestemming en oordeel CTC             Voorkeur CTC voor deals met

afgestraften om zware zaken op te

lossen.

Zaak             5. Serieverkrachter

Toetsingsverzoek             Deal met crimineel: verklaring over

identiteit serieverkrachter en geen

contact met media in ruil voor

ontslag uit voorlopige hechtenis en

uitwijzing naar buitenland en

eventueel een aanzienlijk bedrag.

Voorleggen aan rechter             ja

Toestemming en oordeel CTC             Ja, en beter invrijheidstelling na

bevel tot gevangenhouding

rechtbank omdat dan meer

zekerheid bestaat omtrent persoon

van verdachte. Contact met media

kan wel via raadspersoon.


In verband met de vraag of deals met criminelen zijn toegelaten, valt te verwijzen naar een beslissing van de Europese Commissie. Het betreft een Engelse zaak uit 1976. Een lid van een bende overvallers was bereid bewijskrachtige, belastende verklaringen over andere overvallers af te leggen in ruil voor niet-vervolging en bescherming. De Europese Commissie was van oordeel dat door de deal de eerlijkheid van het strafproces geen geweld is aangedaan. Noot De enige terzake relevante uitspraak van de Hoge Raad dateert uit 1994. Noot Daarbij hadden twee verkopers van drugs op Sint Maarten een afspraak gemaakt met twee (criminele) politie-ambtenaren. De politiefunctionarissen pleegden een rip-deal: zij dwongen de verkopers de drugs af te geven zonder dat zij ervoor betaalden. Het hof meende - kort samengevat - dat de toezegging aan de slachtoffers van de rip-deal dat ze niet zouden worden vervolgd voor een mogelijke overtreding van de Opiumwet een redelijk doel had gediend, namelijk de bevordering van de integriteit van de Antilliaanse politie, terwijl er geen andere mogelijkheden waren om het bewijs tegen de politiefunctionarissen rond te krijgen; ook zag het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. De Hoge Raad accepteerde in dat arrest de na een deal afgelegde verklaring, waarbij het Hof acht had geslagen op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en op de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring. Toetsing aan de Modelbrief was niet aan de orde.

Er is wel gesteld dat het arrest een uitzonderlijke situatie betreft en derhalve niet indicatief is voor de mogelijkheid om deals te sluiten. Anderzijds lijkt de toetsing zoals door het hof gepleegd ook mogelijk in andere gevallen en staat niets aan andere deals in de weg, daar het OM over het vervolgingsmonopolie beschikt en zelf kan beslissen of het iemand vervolgt of niet. Dat doet niet af aan het feit dat in brede kring de gedachte bestaat dat justitie zich bij deals met criminelen met het oog op het vergaren van informatie over derden op de grens van de rechtsstaat bevindt.

De heer Rouvoet:
Uw bezwaar is dat voor wat hoort wat per definitie tot onbetrouwbare informatie leidt.
De heer De Waard:
Ja, en tot een zekere mate van verloedering. Dat moet je voorkomen.
De voorzitter:
Maar de advocaat die ten behoeve van zijn clint met het openbaar ministerie gaat onderhandelen, bijvoorbeeld over verdere tenuitvoerlegging van de straf, doet toch niet veel anders als hij zegt: Misschien wil mijn clint wel iets meer verklaren?
De heer De Waard:
Dan kom je op het andere terrein. Ik maak een onderscheid tussen de afspraak die je als verdediger maakt met de officier van justitie over de eigen clint, de eigen strafzaak en uw voorbeeld. Het openbaar ministerie heeft een zekere beleidsvrijheid, ook wat het vervolgingsbeleid betreft. Bij economische zaken komt het ook vaak voor dat de zaak met een bepaalde boete kan worden afgedaan. Ik vind dat allemaal volkomen recht door zee. Daar is niks mis mee. Maar je overschrijdt die grens wanneer je in ruil voor een bepaalde strafvermindering informatie over iemand anders gaat geven. Noot
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer in maart 1993 van de nota De georganiseerde criminaliteit in Nederland, dreigingsbeeld en plan van aanpak is door het kamerlid Stoffelen voorgesteld een kroongetuigeregeling in Nederland te introduceren.

De heer De Graaf:
U hebt, juist omdat u de hele situatie zo ernstig vond, gepleit voor de introductie van de kroongetuige. U hebt dat ook wel de spijtoptantenregeling genoemd. Ik begrijp wel waarom u dat wilt. Heeft u zich bij het pleiten voor een dergelijke regeling ook afgevraagd wat de keerzijden daarvan zijn?
De heer Stoffelen:
Het idee opperen is naar verhouding makkelijk, het uitvoeren des te moeilijker. Je moet buitengewoon goed uitkijken dat je als overheid niet gebruikt wordt. Je moet dus zeer zorgvuldig nagaan of het kan, hoe het kan en hoe je het moet doen. Niettemin...
De heer De Graaf:
Maar niettemin wilt u dat?
De heer Stoffelen:
Ja.
De heer De Graaf:
Dat betekent ook dat u daarmee accepteert dat er een fundamentele ongelijkheid bestaat tussen criminelen en criminelen? Want een crimineel die bereid is, te klikken, kan daarmee zijn straf ontlopen en met behulp van de overheid nog een mooi leven elders opbouwen. Dat onderwerp heeft niet tot discussie geleid in uw fractie?
De heer Stoffelen:
Zeker, maar zoals vaak moet je kiezen uit kwaden. Het enkele feit dat degenen die bijvoorbeeld verantwoordelijk zijn voor zeer vele liquidaties, vrijuit gaan en niet gepakt kunnen worden, is een kwaad dat zo ernstig is, dat je, net zoals in andere landen gebeurd is op een gegeven moment moet zeggen dat als je het bewijs rond wilt krijgen, je iets anders moet bedenken.
De voorzitter:
Is de mogelijkheid van een kroongetuige diepgaand besproken binnen de Kamer?
De heer Stoffelen:
Minister Hirsch Ballin stelde dat hij daarover zeer diep zou nadenken en daarop zou terugkomen. Dat heb ik niet meer mogen meemaken.

De voorzitter:
Wat is het verschil tussen iemand die door te verlinken en mogelijk ook te liegen - dat is altijd moeilijk - zijn straf kan vrijkopen en iemand die je daarvoor fiks betaalt, c.q. die een deel van de winst mag houden? Bestaat daartussen veel verschil?
De heer Stoffelen:
(...) Waar ik echter buitengewoon bang voor ben, is dat politie en justitie in Nederland het Italiaanse pad opgaan, dat wil zeggen zelf in criminele zaken gaan. Misschien mag ik even die twee voorbeelden vergelijken. Bij de kroongetuige is dat niet aan de orde. Op het moment dat je het pad opgaat van de werkmethode van de IRT is dat wel het geval. Je gaat dan zelf onherroepelijk het pad op van het al dan niet met anderen runnen van een misdaadorganisatie. Dat is een wereld van verschil.
De voorzitter:
Het verschil zit dus niet in de moraliteit, maar in de betrokkenheid van politie en justitie?
De heer Stoffelen:
Ja. Noot In feite bestaat er tussen de kroongetuige en de getuige of informant met wie een deal wordt gesloten een glijdende schaal. Doorgaans wordt als kroongetuige aangeduid, de criminele getuige die vanwege zijn getuigenverklaring een straf krijgt die in vergaande mate lichter is dan wat normaliter voor de feiten waarvan hij verdacht wordt, wordt opgelegd. In de literatuur bestaat discussie over de vraag of een Kroongetuige-regeling past in het Nederlandse stelsel. Noot Sommigen wijzen op het bestaan van de wettelijke transactie en de buitenwettelijke voeging ad informandum alsmede het voorwaardelijk sepot als onderhandelingsvormen. Anderen benadrukken de moeilijke verenigbaarheid met de traditie van waarheidsvinding: zij menen dat dergelijke deals beter passen in een meer accusatoir stelsel. Opgemerkt kan worden dat de rechter in staat is de vrijwilligheid waarmee een deal is gesloten en de betrouwbaarheid van een verklaring te toetsen aan artikel 6 EVRM. De mogelijke gevaren voor de integriteit van de politie, de consistentie van door het OM te sluiten deals, de bezwaren uit het oogpunt van gelijkheid tussen personen die overigens gelijk zijn behoudens hun informatiepositie, kunnen in de rechterlijke oordeelsvorming nauwelijks worden betrokken. Een en ander doet echter niet af aan het feit dat inmiddels al sterk rekening wordt gehouden met het werken met kroongetuigen.
De heer Rouvoet:
Voor wie staat het getuigenbeschermingsprogramma open?
De heer Craemer:
Dan noem ik eerst de kroongetuige. Ik bedoel dat dus echt in engere zin. Ik versta er onder iemand uit het criminele milieu die tegen zijn companen in het kwaad verklaringen aflegt in ruil voor meestal strafverlichting enerzijds en bescherming van zijn leven anderzijds. Daarnaast heb je gewone getuigen, dus mensen die niets met het criminele milieu te maken hebben, maar die getuige zijn geweest van zware misdrijven en bereid zijn daarover verklaringen af te leggen, maar daar wel tegenover stellen dat de overheid ze beschermt. Noot
De heer Van Randwijck:
Een deal met een crimineel betekent - daar is een regeling voor - dat een crimineel, en meestal al een veroordeelde crimineel, door informatie te verschaffen over een opsporingstraject, bepaalde voordelen zou kunnen krijgen. Dit gebeurt dan wel binnen bepaalde kaders. Deals met criminelen hebben geen betrekking op eenvoudige zaken, maar op zaken van leven en dood. Dat ziet u ook staan in de circulaire. Bij een kroongetuigeregeling is het zo dat een kroongetuige belastende verklaringen aflegt om er zelf beter van te worden.
De voorzitter:
Maar een crimineel waar u een deal mee sluit, doet dat toch ook? Die legt toch ook een belastende verklaring af over iemand anders, zodat hij veel minder lang in de gevangenis zit. Daar gaat het dan toch om. Dat hebben wij al in Rotterdam gezien bij de zaak L. Onlangs is er in uw ressort ook zoiets voorgesteld aan de CTC.
De heer Van Randwijck:
Dat geval ken ik niet. Een kroongetuige betekent dat iemand onder ede een belastende verklaring aflegt en daar dan zelf iets tegenover heeft staan. Een deal met een crimineel betreft bepaalde soorten feiten, waarbij informatie die betrekking heeft op feiten van leven en dood - daar gaat de regeling over - kan leiden tot een vermindering of een of andere tegemoetkoming.
De voorzitter:
Maar er zijn toch ook door het OM wel deals met criminelen gesloten waarbij het niet gaat om zaken van leven en dood?
De heer Van Randwijck:
Ja, maar...
De voorzitter:
Dat is toch zo? Wij hoeven niet in details te treden, maar dit is toch juist?
De heer Van Randwijck:
Dat zal ongetwijfeld het geval zijn.
De voorzitter:
Dat komt toch heel erg in de buurt van de praktische effecten van de kroongetuigeregeling?
De heer Van Randwijck:
Het kan elkaar gaan raken. Noot Hierna komen een aantal technieken aan de orde waarmee de officier kan onderhandelen met de informant.
Achtereenvolgens het sepot (inclusief het bewust niet actief opsporen), de bewuste vormfout, de lagere eis, het vrijere regime voor of het wegzenden van gedetineerden, de gratie en de kwijtschelding. Aangezien de officier naar de letter van de wet kan afzien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleent (artikel 167 en 242 Sv), kan hij met de belangen van een informant die zelf in de strafzaak verstrikt is geraakt rekening houden. Een probleem is nog de afhandeling als beleidssepot van de strafzaak tegen de informant. Deze heeft er alle belang bij dat niet in de openbaarheid komt wat de reden voor het sepot is: hij wil het liefst een technisch sepot. Anderzijds vereist een behoorlijke strafvordering dat het openbaar ministerie inzichtelijk maakt welke redenen ten grondslag worden gelegd aan sepotbeslissingen. Maar indien het gaat over een ernstig delict wat in ruil voor informatie niet wordt vervolgd, valt het voor een derde op als de achterwege blijven van de vervolging als een beleidssepot wordt gerubriceerd. Het valt nog sterker op als van een grote groep verdachten, de zaak tegen n verdachte, tegen wie voldoende bewijs aanwezig lijkt te zijn, wordt geseponeerd. De medeverdachten zullen in hem de informant zien. In overleg met de CID-officier van justitie worden wel afspraken gemaakt over seponering. De CID kan uiteraard geen garanties geven. Een CID-officier meldt dat als hij aan een informant toezegt een op de plank liggende zaak niet te vervolgen, hij dit van tevoren schriftelijk vastlegt. In de Laundry zaak is aan n informant niet-vervolging toegezegd door het OM. Die toezegging had slechts betrekking op niet-geweldsdelicten. De betreffende kroongetuige is geliquideerd. Een sepotbeslissing behoeft pas te worden genomen als proces-verbaal is opgemaakt van een geconstateerd strafbaar feit en dit proces-verbaal is ingezonden aan het openbaar ministerie. Het is mogelijk dat de politie (al dan niet na of in overleg met de officier van justitie) bij voorbaat beslist dat niets in het werk wordt gesteld om een proces-verbaal op te maken. Die techniek werd bij een andere informant in de Laundry-zaak gehanteerd: toen is door een officier de toezegging gedaan dat bepaalde feiten niet-actief zouden worden opgespoord. Het is ook mogelijk dat de beslissing tot sepots pas veel later valt.
De voorzitter:
De conclusie daarvan was niet, zoals de persoon op de televisie liet zien, een vormfout, maar dat het OM de zaak terugtrok.
De heer Van der Voort:
Ja. Het bleek dat om veiligheidsredenen de informant, die niet onbetrouwbaar was, maar op een verkeerde manier had gewerkt, niet meer uit de zaak kon worden gehouden. Er is toen voor gekozen om alle verdachten, waaronder de informant zelf op dat moment, op vrije voeten te stellen. De zaak is vervolgens geseponeerd. Noot
Ten tweede kan de officier op niet opvallende wijze een criminele informant ter wille zijn door bewust een vormfout te maken.
Voor het maken van vormfouten is in de maatschappij in de laatste jaren zeer veel aandacht geweest. Het aantal gemaakte vormfouten in blijkens WODC-onderzoek aanzienlijk geringer dan werd verondersteld. Volgens het geldende recht heeft een vormfout nogal eens een fataal gevolg: betrokkene wordt bijvoorbeeld vrijgesproken omdat de verkeerde plaats van het delict is tenlastegelegd. Nieuwe vervolging stuit af op artikel 68 Sr. Inmiddels is een wet aangenomen, waardoor een dergelijke vormfout kan worden hersteld (Stb. 1995, 441, in werking getreden per 1 januari 1996).

Deze variant komt - zij het bij hoge uitzondering - voor. Het is altijd een strategie met grote risico's voor het OM. Enerzijds is niet uit te sluiten dat de fout niet zal opvallen en er toch een veroordeling volgt. Anderzijds kan het gebeuren dat de officier van justitie te voren door de verdediging of de rechtbank op de fout gewezen wordt. Het zou dan bevreemding wekken als hij niet tot verbetering overgaat. In de toekomst zal het nog lastiger zijn om een verdachte via een bewuste vormfout buiten veroordeling te houden, omdat de mogelijkheden tot reparatie van vormfouten zijn vergroot.

Een bewuste vormfout deed zich voor ten aanzien van een informant die in een grote zaak was gerund. Het was de bedoeling dat de CID ervoor zou zorgen dat de gerechtelijke stukken niet kunnen worden betekend, hoewel de informant reeds twee maanden gedetineerd was. Voorgelegd aan de CTC heeft de toetsingscommissie geoordeeld dat dit een volstrekt onaanvaardbare methode was. Uiteindelijk is de weg van de vormfout niet gekozen.

De heer Jansen:
Ik heb zoven al gezegd dat ik het toetsen achteraf problematisch vind. Het ligt ook duidelijk anders dan het toetsen vooraf. Enkele trajecten waarin wij achteraf hebben getoetst, waren trajecten waarin in

de OM-lijn, hoofdofficier en PG, was ingestemd met het te lopen traject. Het belang van de toetsing achteraf door ons zou kunnen zijn dat wij in een bepaald traject zulke grote risico's zien - dat heeft zich niet voorgedaan - of vinden dat men zo volstrekt ernaast heeft gezeten dat wij de mensen die nog met de zaak bezig zijn ontraden om dat voort te zetten. Dat is ook in een geval gebeurd.

De voorzitter:
In een geval is dat gebeurd. In welk geval is dat gebeurd?
De heer Jansen:
Dat was een geval waarin het probleem zat - het is al even aan de orde geweest - van de vrijwaring van de infiltrant. Men had gezegd: natuurlijk, wij moeten jou op een bepaald ogenblik ook wel aanhouden samen met de andere verdachten, want je speelt een rol in die zaak, maar wij halen je er wel uit. Men kwam daarmee in de problemen en stuurde toen aan op het maken van een vormfout.
De voorzitter:
Een welbewuste vormfout?
De heer Jansen:
Ja. Wij hebben gezegd dat wij dat volstrekt onaanvaardbaar vinden.
De voorzitter:
Heeft men toen naar u geluisterd?
De heer Jansen:
Toen heeft men naar ons geluisterd in die zin dat men zei: wij zijn het niet met je eens. Maar dat is ook de zaak waarin het beroep op de portefeuillehouder heeft plaatsgevonden.
De voorzitter:
Toen heeft de portefeuillehouder wie gelijk gegeven?
De heer Jansen:
De portefeuillehouder heeft gezegd: ik vind het buitenproportioneel om de hele zaak af te blazen nu je zover bent, maar leg je probleem aan de rechter voor; laat de rechter uitmaken wat hij ervan vindt en wat hij eventueel...
De voorzitter:
Uiteindelijk is die weg van de vormfout dus niet gekozen?
De heer Jansen:
Dat klopt. Noot De derde mogelijkheid betreft de eis van de officier. De straftoemetingsbeslissing ligt in handen van de rechter en niet van het openbaar ministerie. In de praktijk laat de rechter zich bij het bepalen van de strafsoort en strafduur in sterke mate leiden door de eis van de officier van justitie. Bij het bepalen van de strafeis ter terechtzitting heeft het openbaar ministerie grote vrijheid. Die vrijheid is gebruikt om informanten te belonen door een lagere straf te eisen. Een disproportioneel lage eis zou echter wantrouwen kunnen wekken. In zijn requisitoir zal de officier niet rechtstreeks verwijzen naar de rol van de verdachte als informant. Daarmee zou immers de vertrouwelijkheid worden geschonden. Wel kan de officier in het algemeen opmerken dat bij de bepaling van de straf er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte aan het onderzoek heeft meegewerkt of het onderzoek niet heeft opgehouden. Er is echter geen enkele garantie voor de informant. Het is de rechter in de eerste plaats doorgaans niet bekend dat de strafeis mede bepaald is door de medewerking van de verdachte aan het onderzoek als informant. En in de tweede plaats is hij niet aan de afspraken van het OM gebonden, ook niet als hij er wel van op de hoogte is. Met name wanneer de strafeis in belangrijke mate lager is dan gebruikelijk bestaat de kans dat de rechter hoger straft dan geist. In een moordzaak is sprake van overleg tussen de CID en de CID-officier van justitie. De informant had een ander delict gepleegd. Er is toen aan de informant toegezegd dat hij een lagere eis dan gebruikelijk mocht verwachten en dat hem de gelegenheid zou worden geboden in verband met zijn drugsverslaving een behandeling te ondergaan. Een vierde mogelijkheid heeft betrekking op de wijze waarop de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf geschiedt. De regimes verschillen enorm: van gesloten gevangenis met beperkte gemeenschap tot open gevangenis met algehele gemeenschap en zogenaamde dagdetentie. De eerste plaatsing van een tot gevangenisstraf veroordeelde geschiedt door de officier van justitie (artikel 107 Gevangenismaatregel) en overplaatsingen door de minister van Justitie (artikel 116 Gevangenismaatregel). In de praktijk is zowel de plaatsing als de overplaatsing de facto geheel in handen van met selectie belaste ambtenaren. De officier van justitie is daardoor feitelijk niet in staat op eigen gezag een (over)plaatsingsbeslissing te nemen. Het komt voor dat een officier van justitie tracht te bevorderen dat een gedetineerde informant met voorrang wordt overgebracht naar een gevangenis met een vrijer regime met de faciliteit van wekelijks weekend verlof. Deze vorm van beloning lijkt op enigszins gespannen voet te staan met artikel 112 Gevangenismaatregel. In die bepaling worden immers de uitgangspunten voor de verdeling van afgestraften over de gevangenissen genoemd. De status van informant is daar niet bij. In de rechtspraak van de beroepscommissie plaatsing/overplaatsing uit de Centrale raad voor strafrechtstoepassing Noot komen geen beslissingen voor, waarin een gedetineerde er over klaagt dat een toezegging van een mild regime in verband met de informantenstatus geen gestand is gedaan.
Door het cellentekort worden in de praktijk gedetineerden weggezonden uit het huis van bewaring en de gevangenis. De beslissing daartoe is in handen van een speciaal daartoe aangewezen officier van justitie in elk arrondissement (de zogenaamde wegzendofficier). In beginsel worden alleen de minder ernstige gevallen uit de voorlopige hechtenis weggezonden. De juridische grondslag van het wegzendbeleid is onduidelijk. Hier speelt de vraag of de rechterlijke beslissing een verplichting voor het openbaar ministerie inhoudt om te executeren of slecht een machtiging. Zie daarover nader de opmerkingen in het kader van kwijtschelding van de straf hieronder. Sinds enkele jaren is sprake van een wegzendbeleid van veroordeelden die hun straf ondergaan in een gevangenis of als passant in een huis van bewaring. Ook daar is derhalve de mogelijkheid van beloning van informanten door strafkorting aanwezig. Het is ondoorzichtig of en in hoeverre de status van informant bij de wegzendbeslissing een rol speelt. Als dat gebeurt is dat in strijd met de richtlijnen inzake heenzendingen. Voorbeelden zijn de commissie niet meegedeeld. Ten zesde kan de officier zijn invloed aanwenden bij de gratie, strafonderbreking of kwijtschelding van straf. Gratie wordt verleend door de Koningin op limitatief opgesomde gronden (artikel 2 Gratiewet). Deze gronden bieden geen ruimte om informanten te belonen voor de door hen geboden informatie. Maar de 4 of 5 gratieverzoeken in verband met deals met criminelen die tussen juli 1994 en april 1995 ten departemente binnenkwamen zijn op hoog niveau binnen het ministerie van Justitie afgehandeld. De vraag of de gronden voor gratie herzien moesten worden is daarbij uitdrukkelijk aan de orde geweest en ontkennend beantwoord. Op grond van artikel 46 van de Beginselenwet gevangeniswezen kan de minister van Justitie in bijzondere omstandigheden de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf onderbreken. Bij het verlenen van strafonderbreking speelt in de praktijk de informantenrol mee. Enkele malen per jaar wordt vanwege het informant-zijn strafonderbreking verleend. In de doorlichting van het ministerie van Justitie wordt een voorbeeld gemeld van strafonderbreking van een maand in 1994. Vanuit een andere regio wordt vermeld dat een criminele informant in een moordzaak strafonderbreking of schorsing heeft gekregen. De maatschappelijk werker in de gevangenis zou een reden hebben bedacht om hem op humanitaire gronden tijdelijk vrij te laten. In een ander geval is een informant vrijgelaten: eerst zou er sprake zijn geweest van opschorting van de executie van de straf (vermoedelijk werd gedoeld op strafonderbreking) en vervolgens is hij gewoon uit de computer verdwenen. Men spreekt wel van het opleggen van een vonnis ter (executie)-verjaring, maar deze praktijk vindt geen steun in de wet. De wet bepaalt nergens met zo veel woorden dat het openbaar ministerie een straf mag kwijtschelden. De vraag rijst of het openbaar ministerie verplicht is de straf te executeren. Artikel 553 Sv bepaalt dat het openbaar ministerie belast is met de executie van rechterlijke beslissingen. Is hier sprake van een verplichting of een machtiging tot executie? In de literatuur wordt betoogd dat er sprake is van een executieplicht voor het openbaar ministerie. Noot In de praktijk wordt soms gehandeld alsof er sprake is van een machtiging tot executie. Te wijzen valt bijvoorbeeld op het wegzenden van afgestraften met een strafrestant van enkele weken, oplopend tot maximaal 9 weken, in verband met cellengebrek.
De heer Van Steeg:
In, ik meen, 1991, kon de CID op het openbaar ministerie nog een ambtenaar aantreffen die ons bijvoorbeeld met de opschorting van een straf van dienst kon zijn. Hiervan heb ik u verslag gedaan.
De voorzitter:
Zonder de officier te raadplegen. Hoe vaak heeft u van die mogelijkheid gebruik gemaakt?
De heer Van Steeg:
Ik denk heel weinig. In een bepaalde tijd is het misschien twee keer voorgekomen. Noot Niet vastgesteld is dat het niet-executeren van straf in de praktijk een veel toegepaste methode is om informanten te belonen. In een onderzoek naar de handel in verdovende middelen is een voorstel gedaan aan een aantal personen, die aanzienlijke vrijheidsstraf was opgelegd, voor door hen te leveren informatie strafvermindering te verlenen. Uit het voorstel is niet zonder meer in elk geval duidelijk om hoeveel strafvermindering het gaat. Er wordt eenmaal uitdrukkelijk de periode van zes maanden genoemd. Ook wordt gesproken van strafvermindering van substantile duur. Een andere informant wilde dat bewerkstelligd werd dat via een voortvarende toepassing van de WOTS-procedure hij zijn straf in Nederland kon ondergaan (soepeler regime). Met dit voorstel verklaarde de Centrale Toetsingscommissie zich in beginsel accoord. Belangrijk is de volgende overweging in het oordeel van de Toetsingscommissie : De commissie heeft zich bij haar oordeel voornamelijk gebaseerd op het feit dat dat indien bedoelde verklaringen door betrokkenen zouden zijn afgelegd bij de behandeling van hun zaak ter zitting, het aannemelijk is dat dit zou hebben geleid tot een lagere eis van de officier van justitie dan wel tot een lagere strafoplegging door de rechtbank dan wel in hoger beroep door het gerechtshof.

vorige         volgende        


Inhoudsopgave en zoeken