11.3 Beslissing over de keuze van zaken en methoden
11.3.1 Betrokkenheid bij prioriteitenstelling
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de georganiseerde criminaliteit wordt door korpsbeheerders
verschillend gevoeld en ingevuld. En korpsbeheerder stelt dat hij verantwoordelijk is voor de aanpak van de
georganiseerde criminaliteit met dien verstande dat er bepaalde criteria worden aangegeven. Dat is vrij
globaal, hij hoeft niet van zaak tot zaak op de hoogte te worden gehouden, maar de medeverantwoordelijkheid
voor het personeel moet volgens hem vorm kunnen krijgen. Een andere korpsbeheerder zegt zich op afstand te
bemoeien met de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit:
(...) niet om verantwoordelijkheden die mij toekomen op andermans bordje te leggen, maar omdat het altijd
principieel mijn opvatting is geweest en het mijn terughoudendheid verklaart. (...) Als beheerders, als
bestuurlijke poot, moesten wij onze plaats wegen als het gaat om de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit. En dat is een heel terughoudende plaats. Justitie heeft het voortouw. Noot
Deze persoon is van mening dat een korpsbeheerder bij een goed functionerend justitie-apparaat geen invloed
moet hebben op de keuze van groepen die moeten worden aangepakt.
In andere regio's is ten behoeve van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit een aparte driehoek
gevormd, bestaande uit enkele burgemeesters als vertegenwoordigers van het regionale college, en de
betrokken officier van justitie en de divisie-chef van het regiokorps.
- De heer Koekkoek
:
- Wij hadden het over de driehoek die de prioriteiten bepaalt. Dus dan moeten wij denken
aan de korpschef, de officier van justitie die zich met zware criminaliteit bezighoudt en de
korpsbeheerder, de
burgemeester. Het lijkt mij dat die nogal een eind bij u vandaan zitten.
- De heer
Van Amerongen:
- Het is even iets anders. Het lijkt wel of wij overal anders in zijn als regio. Als
afdeling hebben wij een eigen driehoek: twee burgemeesters uit de regio en de zwacri-officier, samen met
de afdelingschef. Dat is de driehoek die ook het bevoegde gezag vormt.
- De heer
Koekkoek:
- Dat zijn twee burgemeesters die zich namens het regionale college met de zware
criminaliteit bezighouden.
Noot
De prioriteitenstelling houdt volgens een korpsbeheerder in de praktijk niet veel meer in dan dat keuzen worden
gemaakt op basis van de beperkte hoeveelheid beschikbare mensen en geld.
De verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders voor de inzet van personeel gaat niet gepaard met een
adequaat beeld van de georganiseerde criminaliteit. Dit benvloedt de kwaliteit van de keuze die
korpsbeheerders hebben. In de praktijk stellen zij prioriteiten op basis van misdaadanalyses van de politie,
welke op zichzelf al een selectie van het criminaliteitsbeeld vormen. Noot
11.3.2 Bestuurlijke rechtshandhaving
Naast politie en justitie kan het openbaar bestuur een eigen rol vervullen bij de beheersing van de
georganiseerde criminaliteit, met name in de vorm van bestuurlijke rechtshandhaving, iets wat als een
bijzondere methode van criminaliteitsbestrijding kan worden beschouwd. Onder bestuurlijke rechtshandhaving
wordt verstaan het geheel van bestuurlijke maatregelen dat kan worden aangewend ter beheersing van de
georganiseerde criminaliteit. In aansluiting op de nota De georganiseerde criminaliteit in Nederland.
Dreigingsbeeld en plan van aanpak hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en in mindere mate het
ministerie van Justitie initiatieven genomen met betrekking tot een bestuurlijke aanpak van de criminaliteit. Noot
Inmiddels worden ook door lagere overheden en maatschappelijke organisaties initiatieven op dit gebied
ontplooid. Noot
- De heer Koekkoek:
- U noemde bestuurlijke maatregelen. Waar moeten wij dan aan denken?
- De heer
Van Amerongen:
- Aan aanpassing van het vergunningenbeleid, met als voorbeeld het volgende. Op
het moment dat wij merken dat er binnen de horeca, de bouwwereld of de reinigingswereld firma's zijn die
direct gelieerd zijn aan de georganiseerde criminaliteit, dan kunnen wij kijken in hoeverre wij daartegen, in
samenwerking met het bestuur en in overleg met het OM, maatregelen kunnen treffen ter voorkoming van een
dergelijke inbedding.
- De heer
Koekkoek:
- Hebt u mogelijkheden om op te treden als u uit hoofde van uw functie als chef van de
Criminele Inlichtingendienst - want dat bent u ook - informatie hebt? Hebt u mogelijkheden om bijvoorbeeld een
burgemeester te informeren, zodat hij in het gemeentebestuur iets met die informatie kan doen?
- De heer
Van Amerongen:
- In het voorgesprek heb ik aangegeven dat dit een van de knelpunten is. Vr mij is
de heer IJzerman al hier geweest en die heeft gezegd: dat moeten wij maar eens een keer regelen. Ik vind in
ieder geval, en dat is de invalshoek die de regio ook heeft, dat wij in de richting van een bestuur volledige
openheid hebben. Dus
als wij praten over burgemeesters als onderdeel van het bevoegde gezag, vinden wij dat wij daar eigenlijk
openheid naar toe moeten hebben. Dat doen wij ook altijd in overleg met de andere partner binnen die
driehoek en dat is het openbaar ministerie. Dat is ook de reden dat wij vinden dat, op het moment dat je zegt
dat je niet altijd het strafrecht moet pakken als het enige middel, maar dat je juist samen op moet lopen binnen
zo'n driehoek, dan houdt dit ook in dat je daarbinnen ook een stuk openheid neerlegt.
Noot
Verschillende korpsbeheerders tonen zich voorstander van een integrale benadering van rechtshandhaving.
En korpsbeheerder stelt dat de strafrechtelijke aanpak eigenlijk betrekkelijk ineffectief is. De
verantwoordelijkheden van de verschillende onderdelen van het rechtsstelsel (strafrechtelijk, bestuursrechtelijk,
civielrechtelijk) zouden gescheiden moeten blijven, maar zij kunnen niet los van elkaar blijven werken.
- De voorzitter:
- U heeft eerder gezegd dat de strafrechtelijke aanpak van de georganiseerde criminaliteit
betrekkelijk ineffectief is. Wat moet er behalve verbetering van de uitwisseling op grond van de
privacy-wetgeving van gegevens gedaan worden om die aanpak wel effectief te maken?
- De heer
d'Hondt:
- Natuurlijk moeten alle professionele mogelijkheden om de georganiseerde criminaliteit aan te
pakken verbeterd worden. Er moet binnen de politie-organisatie nog heel wat gedaan worden. Ik heb al
gewezen op de informatietechnologie, maar er is nog heel veel meer te doen op het stuk van het verder
professionaliseren van de politie. Het geldt zeker ook voor de financile recherche en het gebruik maken van
andere professionaliteit bij het politiewerk dan wat nu aan de orde is. En voor het overige denk ik dat er heel
goed gekeken moet worden naar de voorfase van het politiewerk, dus de pro-actieve fase, de preventie, het
uitwisselen van informatie en het ervoor zorgen dat bestuursmaatregelen genomen kunnen worden om te
voorkomen dat georganiseerde criminaliteit kansen krijgt. Er zijn op tal van terreinen mogelijkheden: een goede
bescherming van de integriteit binnen overheidsdiensten, zakelijke maatregelen daarvoor nemen, vitale
functies goed onderkennen en ervoor zorgen dat contracten niet door n ambtenaar worden gesloten, maar
altijd door verschillenden, dat contacten gescreend worden en dat je openhartig kunt praten over wat er aan
de hand is. Dit zijn allemaal zaken die in ontwikkeling zijn en die in ieder geval altijd wel te maken zullen
hebben met de verbinding tussen de onderwereld en de bovenwereld. En voor zover er sprake is van
georganiseerde criminaliteit, zal die door dit soort maatregelen in ieder geval teruggedrongen worden.
Noot
Bestuurlijke rechtshandhaving en strafrechtelijke rechtshandhaving zouden complementair zijn.
Korpsbeheerders achten in dit verband het gebruik van CID-informatie niet uitgesloten. Hoewel korpsbeheerders
in de praktijk zelden om CID-informatie vragen, is het hun nog nooit geweigerd. Het verzoek van de
korpsbeheerder om CID-informatie wordt in het driehoeksoverleg besproken. De hoofdofficier van justitie moet
de CID-informatie in dergelijke gevallen verstrekken aan de korpsbeheerder.
- De voorzitter:
- Heeft u het wel eens bij de hand gehad dat u informatie kreeg uit de CID-sfeer terwijl u op het
punt stond om een bepaalde beslissing te nemen?
- De heer
d'Hondt:
- Heel zelden. Ik heb het een keer bij de hand gehad bij de mogelijke verkoop van het
politiebureau zelf. Dat was overigens geen echte CID-informatie, maar informatie van mensen die bij de
CID
werkten. Het ging om de eigen organisatie; de CID was in dat gebouw gehuisvest en de dienst was dus
genteresseerd in de gegadigden voor dat gebouw. Er was harde informatie over de betrokkene uit de
strafregisters en de justitile documentatie, maar die was uit een ver verleden. Maar er was ook recente
informatie bekend bij degenen die bij de CID werkten. Het ging echter niet om een CID-subject, zodat de
gegevens boterzacht waren. Je vraagt je in zo'n geval dan ook af, wat je ermee kunt doen, maar zulke
informatie kan wel een rol spelen.
- De
voorzitter:
- Wat heeft u ermee gedaan?
- De heer
d'Hondt:
- Wij hebben de informatie in die zin gebruikt dat wij tegen de betrokkene hebben gezegd dat
het verstandig zou zijn, van de transactie af te zien. En op de vraag waarop dat berustte, hebben wij gezegd
dat hij het in die sfeer moest zoeken.
Noot
- De heer
De Graaf:
- Verschaft u informatie aan de burgemeester over mensen die nog niet als verdachte zijn te
kwalificeren?
- De heer
Van Riessen:
- U dwingt mij nu om concrete situaties op tafel te leggen en dat lijkt mij...
- De
voorzitter:
- Nee, zo ver waren wij niet.
- De heer
De Graaf:
- U kunt toch wel een voorbeeld geven?
- De heer
Van Riessen:
- Ik kan wel een voorbeeld geven, hetgeen ik indertijd veel breder heb gedaan in een
nota. Ik heb de burgemeester toen geschreven over de ontwikkelingen rond de
gokautomaten in Amsterdam,
een sector waarin een vereniging uiteindelijk om de tafel zit met de burgemeester om convenanten te sluiten.
Als de burgemeester dan niet genformeerd is, weet hij niet met wie hij feitelijk aan tafel zit. De vereniging zal
nu wel weer zeggen: Mijnheer Van Riessen, u wordt bedankt dat u dit bij de enqute hebt gezegd.
- De
voorzitter:
- Zijn die convenanten gesloten?
- De heer
Van Riessen:
- Nee, die zijn niet gesloten.
Noot
Omgekeerd komt het ook voor dat de politie spontaan de korpsbeheerder benadert met CID-informatie.
- De heer Welten:
- (...) Zo zagen wij dat iemand wilde adverteren bij de gemeente Amsterdam en toen zeiden wij:
dat moesten wij toch maar zeggen. Kan dat; mag ik dat? Dan zeg ik: nee, dat mag ik niet doen, hoor. Ik heb het
wel gedaan.
- De
voorzitter:
- Hoe heeft u dat precies gedaan?
- De heer
Welten:
- Door tegen iemand op het stadhuis te zeggen: zouden wij dat nu wel doen?
Noot
Korpsbeheerders mogen buiten hun taak om volgens de Wet politieregisters in verband met CID-registers niet
over CID-informatie beschikken. Een enkele korpsbeheerder is van mening dat er geen wettelijke bepaling in
het publiekrecht is die het gebruik van CID-informatie door bestuurlijke actoren verhindert. Korpsbeheerders
beamen dat gewaakt dient te worden voor misbruik van een bevoegdheid. Dit maakt noodzakelijk dat in een
regeling voor de CID aan dit aspect van informatie-uitwisseling een goede basis wordt gegeven. De
verantwoording van het gebruik door het bestuur van dergelijke informatie levert een volgend probleem op. Het
bestuur zou op dit punt in een vacum verkeren. Het bestuur wordt, bijvoorbeeld in het driehoeksoverleg,
geconfronteerd met zaken die door Justitie nog niet zijn afgewikkeld, en het moet desondanks handelen. De
nota's over de aanpak van de georganiseerde criminaliteit van de laatste jaren dichten een rol toe aan het
bestuur, die moet worden vervuld zonder de steun van Justitie.
Van het openbaar bestuur kan worden verwacht dat men ten aanzien van kwetsbare procedures, zoals
vergunningverstrekking, aanbestedingen e.d. preventief en indien noodzakelijk ontregelend optreedt. In dat
verband vraagt de rugdekking van de burgemeester in de fase waarin door het OM nog niet handelend kan
worden opgetreden, nadere aandacht. Noot
11.3.3 Methoden
Bij de toepassing van opsporingsmethoden dragen de korpsbeheerders verantwoordelijkheid voor de financile
en personele aspecten, met inbegrip van het tegengaan van corruptierisico's van het gebruik van die
methoden.
- De heer Koekkoek:
- Vindt u dat een
korpsbeheerder verantwoordelijk is voor ongeoorloofd politie-optreden?
- Mevrouw
Schmitz:
- Je bent als
korpsbeheerder verantwoordelijk voor de wijze waarop politiemensen worden
ingezet. En dan bedoel ik ook hun persoonlijke situatie en hun veiligheid. Voor de gezagslijn van justitie heb
je het openbaar ministerie, maar als beheerder ben je een heel eind verantwoordelijk. Als men buiten het eigen
gebied optreedt en als men acties onderneemt die te ver gaan, en in mijn ogen zeer vergaand te ver gaan, ja,
dan heb je een verantwoordelijkheid. Overigens sta ook ik wel voor de intentie waarmee de mensen gewerkt
hebben.
- De heer
Koekkoek:
- De
korpsbeheerder is medeverantwoordelijk voor riskante operaties?
- Mevrouw
Schmitz:
- Je bent zeker medeverantwoordelijk.
- De
voorzitter:
- U neemt die verantwoordelijkheid nu ook?
- Mevrouw
Schmitz:
- Bestuurders delegeren natuurlijk veel aan de korpsleiding, dat is duidelijk. Maar waar een
korpsleiding verantwoordelijk is, is uiteraard daarmee ook de beheerder verantwoordelijk, dus ik vind dat ik
daar medeverantwoordelijk voor ben.
Noot
Korpsbeheerders stellen zich in de praktijk zeer terughoudend op ten aanzien van opsporingsmethoden. Zij
hanteren daarbij de opvatting dat er een afbakening van verantwoordelijkheden is tussen het OM als
gezagdrager over de opsporingstaken van de politie en de korpsbeheerder als beheerder van de politie. Eind
1995 is gepleit voor een actiever optreden van de korpsbeheerder, onder aanhaling van de opmerking in de
memorie van antwoord bij de Politiewet 1993 dat de korpsbeheerder de exclusieve eindverantwoordelijkheid
heeft om alle beslissingen die genomen moeten worden om het regionale politiekorps richtig te doen
functioneren. Gesteld wordt dat de korpsbeheerder bovendien exclusief bevoegd is om disciplinaire
maatregelen te nemen, waaronder schorsing en ontslag. Noot
Korpsbeheerders beamen dat zij in grote lijnen moeten weten in welke situaties politiemensen verkeren bij het
gebruik van opsporingsmethoden. Het gaat daarbij om hetgeen weerslag heeft op de attitude van
politiemensen, wat budgettaire gevolgen heeft en dergelijke. In een enkel geval is het onvermijdelijk dat de
korpsbeheerder ook buiten dat kader op de hoogte wordt gebracht van een opsporingsmethode.
- De heer Van Thijn:
- Bij mij vervoegden zich de heren Vrakking en Nordholt. Zij zeiden: wij hebben een ernstig
probleem, wij runnen een drugslijn.
- De
voorzitter:
- Niet een cokelijn? Een drugslijn?
- De heer
Van Thijn:
- Wij runnen een drugslijn en er is een grote partij cocane onderweg. De heer Vrakking zei
bij die gelegenheid: daar wens ik als bevoegd gezag geen verantwoordelijkheid voor te dragen. De heer
Nordholt zei: dat geldt ook voor mij. Toen heb ik drie vragen gesteld. In de eerste plaats heb ik naar de norm
gevraagd. Zij spraken over duizenden kilo's cocane die besteld waren. Wat is de norm? Mag dat berhaupt?
Als het 100 kg zouden zijn, was u dan wel akkoord gegaan? En hoe zit het in het algemeen? Is deze methode
ethisch in justitieland wel of niet geaccepteerd? Toen zei Vrakking dat het niet acceptabel was. Daarop heb ik
gezegd dat ik dat wilde horen uit de mond van de minister van Justitie en dat ik geen beslissing zou nemen
voordat ik hem gesproken had.
Noot
- De
voorzitter:
- Wist uw
korpsbeheerder van het uitgeven van paspoorten ten behoeve van de valse identiteit?
- De heer
Straver:
- Ja, dat heb ik met haar besproken. Wij hadden haar medewerking nodig omdat wij
medewerking nodig hadden van de afdeling burgerzaken van de gemeente.
Noot
- De
voorzitter:
- Ook u heeft toegestemd in het afstaan van andere identiteiten, laten wij zeggen van paspoorten
aan medewerkers van
criminele inlichtingendiensten. Dat is tot twee keer toe aan de orde geweest. Had u
daarvoor een rechtsbasis?
- De heer
Van Thijn:
- Voordat wij die stap hebben gezet, hebben wij de zaak teruggekoppeld op de beide
departementen. Dat is via het openbaar ministerie gebeurd. Op basis van een briefwisseling tussen de minister
van Binnenlandse Zaken en zijn collega van Justitie, ik meen dat dit in 1990 is gebeurd, heeft de minister van
Justitie gezegd: hier worden wel strafbare feiten gepleegd, maar ik verklaar bij dezen, na overleg met de
procureurs-generaal, dat er een vrijwaring zal zijn voor dit doel. Dat is ons toen rechtstreeks gerapporteerd door
de officier van justitie, de heer Van Capelle.
- De
voorzitter:
- Is het niet vreemd dat je als burgemeester ook toestemming geeft om iets te doen waarbij binnen
de eigen organisatie strafbare feiten worden gepleegd?
- De heer
Van Thijn:
- Dat is vreemd als dat zo maar in het wilde weg zou gebeuren of wanneer je je er niet van
zou vergewissen wat de rechtsbasis daarvoor is. En dat hebben wij dus gedaan.
- De
voorzitter:
- Maar er was toch geen rechtsbasis? Het enige wat er was...
De heer Van Thijn:
- ...was een vrijwaring.
- De
voorzitter:
- Een vrijwaring waardoor men niet vervolgd zou worden.
- De heer
Van Thijn:
- Ja, dat was een vrijwaring, maar dat gaf ons de legitimatie om mee te werken aan het
beleid van het openbaar ministerie op dit punt.
- De
voorzitter:
- Heeft u zich ervan vergewist wat men ermee ging doen?
- De heer
Van Thijn:
- Ja, dat was bekend. Dat was ter ondersteuning van de pseudo-koopteams. Toen die
werden opgeheven, zijn alle paspoorten en rijbewijzen weer keurig ingeleverd.
- De
voorzitter:
- Maar ook later heeft u er weer toestemming voor verleend?
- De heer
Van Thijn:
- Ik geloof dat het twee keer is gebeurd. In totaal ging het om 19 paspoorten en 22
rijbewijzen.
- De
voorzitter:
- Zou u het nog steeds zo doen?
- De heer
Van Thijn:
- Ik hoop dat er een wettelijke basis voor komt, maar ik zou het weer zo doen, want als je A
zegt, moet je ook B zeggen, zeker als
korpsbeheerder. Als je ermee instemt dat er pseudo-koopteams komen,
moet je ook de gevolgen daarvan onder ogen zien. Niet in je dooie eentje, maar dat is ook niet gebeurd. Noot
De beheersdriehoek functioneert op basis van een vertrouwensrelatie tussen bestuur, OM en politie. Er bestaat
een afhankelijkheidsrelatie tussen korpsbeheerder enerzijds en hoofdofficier van justitie en korpschef anderzijds.
In de praktijk vertrouwen korpsbeheerders erop in de driehoek door de hoofdofficier van justitie of de korpschef
genformeerd te worden indien dat voor hun beheerdersverantwoordelijkheid nodig is. Van die informatie is de
korpsbeheerder afhankelijk. De openheid in de driehoek blijkt per regio te variren.
- De heer Rouvoet:
- Welke afspraken hebt u gemaakt of maakt u over het hanteren van methoden?
- De heer
d'Hondt:
- Omdat het niet strak geregeld is, hebben wij de afspraak dat wij in de gezagsdriehoek, maar
ook in de beheersdriehoek de methoden aan de orde laten komen die bijzonder van aard zijn en die niet bij de
Centrale toetsingscommissie aan de orde komen. En wij hebben de afspraak dat wij dat doen als de korpschef,
de hoofdofficier van justitie of de gebiedsofficier van justitie er behoefte aan heeft, omdat men met bepaalde
aspecten van een methode in z'n maag zit. Soms heeft het te maken met het aantal mensen dat beschikbaar
gesteld moet worden, soms ligt het aan het geld of de middelen die gefourneerd moeten worden, soms ook is
het een kwestie van de veiligheid van degenen die eraan meewerken en soms gaat het om algemeen
bestuursrechtelijke aspecten. (...)
- De heer Rouvoet:
- U noemde de veiligheid van de mensen als een van de redenen waarom u er extra in
genteresseerd zou kunnen zijn. U zei ook dat u niet specifiek genteresseerd bent in de opsporingsmethoden
die aan de
Centrale toetsingscommissie
worden voorgelegd. Ik zou mij kunnen voorstellen dat er bij meer speciale opsporingsmethoden, die dus naar
de CTC gaan, een reden te meer is om te kijken wat er aan de hand is, omdat uw mensen daar wellicht grotere
veiligheidsrisico's lopen. Of zie ik dit verkeerd?
- De heer d'Hondt:
- Nee, u ziet het wel goed, denk ik. Wij zijn er niet in genteresseerd als het om de
toelaatbaarheid gaat, omdat daar de toetsing plaatsvindt, maar wij zijn er wel in genteresseerd voor zover het
gaat om het beschikbaar stellen van mensen en middelen en om de omstandigheden waarin een methode kan
worden gebruikt. Als mensen in onveilige situaties worden gebracht, zijn wij als
korpsbeheerders natuurlijk wel
genteresseerd.
- De heer
Rouvoet:
- Dus als er aanleiding voor is, wilt u ook horen van infiltraties die aan de
CTC worden
voorgelegd, waarbij de zaak dan met name aan de korpschef ter beoordeling is?
- De heer
d'Hondt:
- De korpschef, de
korpsbeheerder. U weet dat die twee in de wet niet precies zijn
onderscheiden, maar een en ander wordt in goed overleg besproken. Noot
De gebeurtenissen en publiciteit rond de ontbinding van het IRT Noord-Holland/Utrecht vormden voor een
aantal korpsbeheerders aanleiding om bij de korpschef te informeren of daar toegepaste methoden ook door
hun korps werden gebruikt. De IRT-affaire heeft geen aanleiding gegeven om in het driehoeksoverleg afspraken
te maken inzake de inzet van opsporingsmethoden.
- De heer Rouvoet:
- Is er wat de positie van de
korpsbeheerder betreft verschil tussen de situatie voor de
IRT-affaire en de situatie erna?
- De heer
d'Hondt:
- Ik denk het wel. Dit hangt met twee dingen samen, allereerst natuurlijk met de nog vrij verse
nieuwe Politiewet, de reorganisatie van de politie, en in de tweede plaats met de impact die de
commissie-Wierenga heeft gehad. Ik denk dat alle korpsbeheerders zich na het in de publiciteit komen van het
rapport van deze commissie hebben afgevraagd, hoe de situatie in hun korps precies was en of het
noodzakelijk was, daarover meer afspraken te maken.
De heer Rouvoet:
- U bent ook gaan vragen wat er allemaal precies in uw korps gebeurde of hebt u gevraagd,
of wat er bij de
IRT aan de orde was, ook in uw korps plaatsvond?
- De heer
d'Hondt:
- Dat was natuurlijk de eerste vraag. En de tweede vraag was, of wij er afspraken over moesten
maken en hoe wij daarmee zouden omgaan.
- De heer
Rouvoet:
- Maar hebt u ook gezegd dat u alles op tafel wilde hebben, dat u precies wilde weten wat er
gedaan werd?
- De heer
d'Hondt:
- Nee, dat niet, alleen voor zover ik daarin als
korpsbeheerder genteresseerd kon zijn. Het
moet natuurlijk toch een professionele benadering blijven, geen nieuwsgierige. Het gaat om het onderscheiden
van verantwoordelijkheden; je hoeft alleen te weten wat nodig is voor het dragen van je verantwoordelijkheid,
alles daarbuiten niet.
- De heer
Rouvoet:
- U hebt dus ook niet de neiging om te zeggen dat u wilt weten hoe vaak er geobserveerd
wordt, hoe lang dat gebeurt en welke middelen er gebruikt worden?
- De heer
d'Hondt:
- Nee, absoluut niet. Dat behoort tot het management van de korpsen en de professionaliteit
van de recherche, of het behoort tot de gezagsverantwoordelijkheid van de officier van justitie.
Noot
vorige        
volgende        
inhoudsopgave en zoeken