11.4 Samenwerking en controle

11.4.1 Ministerie van Binnenlandse Zaken

Het ministerie van Binnenlandse Zaken is zeer terughoudend ten aanzien van de CID-en en het gebruik van opsporingsmethoden. In een interne notitie over de verantwoordelijkheid van de korpschef en korpsbeheerder voor de toepassing van opsporingsmethoden komt dit tot uiting: de korpsbeheerder kan ten aanzien van CID-activiteiten alleen worden aangesproken op de beheersaspecten en niet op de inhoud ervan. Het ministerie van Binnenlandse Zaken moet zich naar de mening van de korpsbeheerders niet te zeer bewegen op het gebied waarvoor de burgemeesters en korpsbeheerders zelf verantwoordelijk zijn.

11.4.2 Gemeenteraden

Gemeenteraden hebben via hun burgemeester invloed op de politie. In de praktijk hebben gemeenteraadsleden slechts beperkte bemoeienis met de politie. Veel raadsleden hebben een geringe kennis van de politieorganisatie. Slechts weinig gemeenteraadsleden steken veel tijd en energie in pogingen tot sturing en controle van de politie te komen. Het gaat dan bovendien in die gevallen veelal om de orde- en veiligheidsproblemen in hun gemeente. Gemeenteraadsleden worden pas in een laat stadium bij de besluitvorming betrokken. De controle door de gemeenteraad op de politie impliceert vaak niet veel meer dan het legitimeren van elders genomen beslissingen. Noot

11.4.3 Korpsbeheerdersberaad

Het Korpsbeheerdersberaad heeft geen formele plaats in het politiebestel en komt evenmin voor in de Politiewet. Het Korpsbeheerdersberaad is een overleg van de 26 korpsbeheerders (de 25 regionale en de korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten, de minister van Justitie). Het beraad vergadert een keer in de zes weken. De voorzitter van het Korpsbeheerdersberaad overlegt periodiek (ongeveer een keer in de twee maanden) met de voorzitters van de Raad van hoofdcommissarissen en van de Raad van hoofdofficieren. In het korpsbeheerdersberaad wordt onder meer gesproken over de aard, ernst en omvang van de georganiseerde criminaliteit en de algemene sterkteproblematiek van de politie. Tot voor kort voerden de korpsbeheerders nauwelijks overleg over de toelaatbaarheid van opsporingsmethoden. Tegen die achtergrond is het merkwaardig dat het korpsbeheerdersberaad lange tijd wel uitspraken deed over het drugbeleid en niet over de opsporingsmethoden. Het beraad stelde dat zij degelijke uitspraken deed ten aanzien van beheerskwesties bij het drugbeleid. Op 11 november 1995 is er echter in het korpsbeheerdersberaad gesproken over de positie van de korpsbeheerder bij de opsporing. Noot Geconcludeerd werd dat de korpsbeheerder moet worden genformeerd in situaties waarin opsporingsactiviteiten een aanzienlijk beslag op de capaciteit leggen, personeel in risicovolle situaties kan komen, er aanzienlijke financile gevolgen zijn of dreigen, of het aanzien van het politiekorps kan worden geschaad. Vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het beheer op deze terreinen, met inbegrip van de zorg voor goede werkverhoudingen binnen het korps, zal hij tot een oordeel moeten kunnen komen dat kan inhouden dat de opsporing niet op de voorgenomen wijze kan plaatshebben.

De voorzitter :
Indien u het gebruik van een bepaalde opsporingsmethode, bijvoorbeeld het langdurig gebruik
van een politie-infiltrant in uw regio, met het oog op de integriteit van het personeel niet aanvaardbaar zou vinden, dan zou u dus zeggen dat het niet door kan gaan, ook al zou de hoofdofficier op z'n kop gaan staan?
De heer d'Hondt:
Dat zou kunnen, ja.
De voorzitter:
En dan gebeurt het ook niet?
De heer d'Hondt:
Inderdaad.
De voorzitter:
Is dat een staande opvatting binnen het korpsbeheerdersberaad?
De heer d'Hondt:
Ik denk het niet, want er zijn geen duidelijk aan de wet ontleende kaders om dat te kunnen beoordelen. Ik denk dat er verschillend over gedacht wordt. Kijk, in het algemeen zijn korpsbeheerders er uitermate terughoudend mee om zich bezig te houden met de opsporingsmethoden. Men vindt toch eigenlijk dat die onder de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie vallen. Ik formuleer het opzettelijk zo: het is een gezagsverantwoordelijkheid, maar gezagsverantwoordelijkheid zonder verantwoordelijkheid voor het beheer kan natuurlijk niet. Er staat in de Politiewet dat het beheer ondergeschikt is aan het gezag, maar er wordt verder geen onderscheid gemaakt. Dus waar de grenzen precies getrokken moeten worden, kun je niet ontlenen aan de definities die de wet geeft. Dat moet in de praktijk worden opgebouwd en dat is op zichzelf ook geen probleem, want aan de ene kant heb je de structuur van de wet, die ingewikkeld is, en aan de andere kant heb je de verantwoordelijkheden voor het dagelijkse politiewerk, wat betekent dat de grenzen verkend worden en dat er afspraken gemaakt worden als de betrokkenen elkaars grenzen overschrijden. Noot
De beheerders zien de verantwoordelijkheid voor het kiezen van een bepaalde opsporingsmethodiek in de eerste plaats als een (gezags-)verantwoordelijkheid van de officier van justitie.

vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken