12.5 Conclusies

1 Van de zijde van het ministerie van Justitie is niet of nauwelijks bij het openbaar ministerie gevraagd naar het gebruik van opsporingsmethoden en de daarbij ondervonden problemen, ondanks het feit dat enkele ambtenaren hiervoor de aandacht hebben gevraagd.

2 Het ministerie van Justitie heeft lange tijd geen belangstelling getoond voor een algemene regeling van de opsporingsmethoden.
3 Degenen die in de jaren 1989-1994 op het ministerie van Justitie pleitten voor een wettelijke regeling van het gebruik van nog niet wettelijk geregelde opsporingsmethoden, vonden daarvoor aanvankelijk geen gehoor. De ambtelijke leiding meende dat de jurisprudentie het wel zou houden.

4 Na de IRT-affaire is de algemene opvatting op het ministerie van Justitie dat er regelgeving moet komen voor de proactieve fase. Over de wijze van regelgeving - open kaderwetgeving of een limitatieve opsomming - lopen de meningen uiteen.

5 Het ontbreekt aan systematiek in de mate en wijze van informatieverstrekking door de ambtelijke top van het ministerie van Justitie aan de politieke gezagdragers. De informatieverstrekking door de ambtelijke top wordt in sterke mate door eigen interpretaties bepaald.

6 De reorganisatie van het ministerie van Justitie vergt veel aandacht, energie en tijd van de ambtelijke top. De reorganisatie gaat samen met ingrijpende veranderingen in de relaties tussen het ministerie en het OM. Het ministerie legt minder nadruk op zijn beheersverantwoordelijkheid voor het OM. De minister van Justitie beschouwt niet langer allerlei commissies en werkgroepen, maar de voorzitter van het College van procureurs-generaal als haar aanspreekpunt.

7 Door de opeenstapeling van hectische beleidskwesties en organisatorische problemen komt bij Justitie de zorgvuldigheid van de departementale besluitvorming, met inbegrip van de politiek-ambtelijke besluitvorming, in het gedrang.

8 Beheer op afstand geeft het ministerie van Binnenlandse Zaken op zichzelf voldoende mogelijkheden tot sturing van de politie. In de praktijk wordt daar niet altijd adequaat gebruik van gemaakt. 9 Hoewel de primaire verantwoordelijkheid op centraal niveau voor het gebruik van opsporingsmethoden ligt bij het ministerie van Justitie, draagt het ministerie van Binnenlandse Zaken mede-verantwoordelijkheid voor het bepalen van de kaders waarin de opsporingsmethoden aangewend worden. De verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken heeft in het bijzonder betrekking op de veiligheid van het personeel en op de werkverhoudingen binnen en tussen de politiekorpsen. Sinds de IRT-affaire lijkt van toenemende betrokkenheid van de minister van Binnenlandse Zaken bij de inzet van opsporingsmethoden sprake te zijn. 10 Onder de korpsbeheerders bestaan uiteenlopende opvattingen over hun verantwoordelijkheden op het gebied van de opsporingsmethoden. Het ministerie van Binnenlandse Zaken heeft tot voor kort weinig initiatieven ontplooid om de korpsbeheerders op n lijn te krijgen.

11 Het ontbreken van een gestructureerd overleg over georganiseerde criminaliteit en opsporingsmethoden is tekenend voor de moeite die het de twee ministeries kost om tot een gezamenlijke visie te komen. In verschillende gevallen loopt het overleg tussen de ministeries moeizaam en levert de tevredenheid van het
ene ministerie over de resultaten van het overleg, ontevredenheid van het andere op.


vorige         inhoudsopgave en zoeken