12.4 Verhouding tussen de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken

De twee politie-ministeries hebben elk eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van de rechts- en ordehandhaving. De spreiding van bevoegdheden en verantwoordelijkheden die het Nederlandse politiebestel kenmerkt, komt mede tot uitdrukking in het naast elkaar bestaan van de twee ministeries. Dat is de prijs die wordt betaald voor het gezochte evenwicht tussen justitile en bestuurlijke belangen en tussen centrale en decentrale inspanningen bij de rechts- en ordehandhaving. Het evenwicht tussen de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de twee ministeries en de voor- en nadelen van het bestaan van twee ministeries op dit gebied zijn voortdurend onderwerp van publieke en politieke, maar zeker ook ambtelijke discussie. Op verschillende terreinen van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit hebben de twee ministeries gedeelde of complementaire bevoegdheden en verantwoordelijkheden. In veel gevallen zijn de ministers gehouden in overeenstemming dan wel in of na overleg met elkaar te handelen. Des te opvallender is het ontbreken van een gestructureerd overleg tussen de beide ministeries over de georganiseerde criminaliteit en de opsporingsmethoden. Dit klemt te meer omdat de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de twee ministeries in de praktijk niet altijd even duidelijk is. In de praktijk bestaat bijvoorbeeld nogal eens het misverstand dat de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit het exclusieve domein van Justitie is. Niet voor niets adviseert de Recherche adviescommissie de beide ministers over de meest doelmatige inrichting en werking van de recherchediensten van de politie en over de uitrusting van die diensten met apparatuur en technische hulpmiddelen. Binnenlandse Zaken en Justitie hebben beide via het beheer invloed
op de kernteams.
Zolang als er twee politie-ministeries zijn, is er discussie over de voor- en nadelen daarvan en worden voorstellen gedaan om tot n politie-ministerie te komen. De commissie-Donner constateert dat het gebrek aan slagvaardigheid terzake op landelijk niveau, met name door het dooreen lopen van de verantwoordelijkheden van twee bewindspersonen en hun beider apparaten, door velen binnen en buiten het OM wordt ervaren als een zelfstandige factor van belemmering voor een effectief gezag over de politie. Noot Volgens sommigen zou de bundeling van de centrale verantwoordelijkheid binnen n ministerie de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit ten goede komen.

Het juridisch repressieve moet aansluiten bij bestuursrechtelijke principes. (...) Wil je de rechtshandhaving in Nederland op het juiste niveau krijgen, dan zul je die van laag tot hoog in n verband moeten brengen. De bestuurlijke preventie moet zijn afgestemd op de strafvorderlijke repressie. Die samenhang zal in n politieke verantwoordelijkheid moeten culmineren. Noot

Anderen zijn de mening toegedaan dat ook met betrekking tot de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit een evenwicht tussen justitile en bestuurlijke belangen is geboden en dat derhalve ook op dit vlak het naast elkaar bestaan van twee politie-ministeries een goede zaak is. Waar het naar hun oordeel op aankomt, is de goede communicatie tussen de gezagdragers en de ambtenaren van de beide ministeries.

De heer Nordholt :
Wij zouden naar een provinciale politie moeten. Wij moeten naar een vorm waarin beide ministeries worden samengevoegd tot n ministerie. Dat zou ook een boel ellende voorkomen. Noot
De heer Koekkoek:
Hoe is uw oordeel nu over het collega-departement aan de Schedeldoekshaven?
De heer Dijkstal:
Beter. Wat is dat nou voor vraag? Ik ben lid van het kabinet. Als u dat wilt weten, moet u mij uitnodigen in de Tweede Kamer. Dan komen wij daar over de beleidsmatige...
De voorzitter:
Nee, het is een heel terechte vraag.
De heer Dijkstal:
Ik vind van niet.
De voorzitter:
Dat kunt u niet vinden. Dat bepalen wij op dit moment.
De heer Dijkstal:
Ja, u mag uw eigen vragen stellen, maar ik mag daar mijn eigen oordeel over hebben.
De voorzitter:
U vindt het dus veel beter nu?
De heer Dijkstal:
Nee, dat zeg ik niet.
De voorzitter:
U vindt het niet veel beter?
De heer Dijkstal:
Nee, ik vind geen van beide wat u zegt.
De voorzitter:
U vindt helemaal niks?
De heer Dijkstal:
Als u over de beleidsmatige aspecten van het kabinetsbeleid iets wilt weten, op welk terrein dan ook, dus bijvoorbeeld op dit terrein, dan is dat een ander debat.
De voorzitter:
U heeft in uw rol als oppositiewoordvoerder geen kinderachtige kwalificaties meegegeven aan een departement waarmee u nu wel moet samenwerken. Ook omdat wij de organisatie van de opsporing moeten beoordelen, is het belangrijk om te weten of dat echt gewijzigd is van uw kant. Zo moet u dat zien.
De heer Dijkstal:
Het enige wat ik daarop kan zegen, is dat het verdere verloop van het IRT-debat... Dat vergeet ik natuurlijk ook niet gauw, als een minister van Binnenlandse Zaken en een minister van Justitie het zichtbaar niet met elkaar kunnen vinden. Mevrouw Sorgdrager en ik hebben elkaar plechtig beloofd dat wij zullen proberen, als een eenheid te opereren op de terreinen die ons samen binden. Het is aan anderen om te beoordelen of daarvan al iets zichtbaar is. Wij investeren daar wel in, ja.
De voorzitter:
Dus die investering is wel noodzakelijk?
De heer Dijkstal:
Ja, die investering is noodzakelijk.
De voorzitter:
Na wat er gebeurd was?
De heer Dijkstal:
Niet alleen na wat er gebeurd was. Al veel eerder. U herinnert zich ongetwijfeld dat rond het politiebestel de stammenstrijd altijd zo'n beetje het hart van de discussie is geweest. Althans de vermeende stammenstrijd, tussen Binnenlandse Zaken en Justitie. Het is een probleem dat veel bredere dimensies had, in ieder geval in het verleden, dan alleen maar de IRT-affaire. Noot
Het ontbreken van een gestructureerd overleg over georganiseerde criminaliteit en opsporingsmethoden is tekenend voor de moeite die het de twee ministeries kost om tot een gezamenlijke visie te komen. In verschillende gevallen, zoals het project Aanpak georganiseerde criminaliteit, de Regeling bijzondere opsporingskosten politie, de totstandkoming van de kernteamconvenanten, en het recht voor officieren van justitie op inzage in CID-registers, was sprake van moeizaam overleg en van resultaten die bij tevredenheid op het ene, ontevredenheid op het andere ministerie wekten.

De voorzitter:
Waarom kan het (recht van de officier van justitie op inzage in CID-registers, red.) niet gewoon in
de CID-regeling staan? Is Binnenlandse Zaken daar tegen geweest?
De heer Patijn:
Elke regeling is een resultante van een vechtpartij.
De voorzitter:
Dat vroeg ik niet.
De heer Patijn:
Wat de CID-regeling betreft, ben ik wel betrokken geweest bij de bepaling die ik net noemde en ook wel bij een andere bepaling. Het feitelijk overleg met Binnen-landse Zaken heb ik niet bijgewoond. Maar ik heb wel begrepen, dat er problemen waren die in overleg moesten worden opgelost. Dat leidt op een bepaalde manier tot compromissen.
De voorzitter:
Dus de formule over wat de CID-officier nu mag is het resultaat van een compromis met Binnenlandse Zaken?
De heer Patijn:
Ja, zij het dat ik niet ontevreden ben over het resultaat. Noot

vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken