12.3 Het ministerie van Binnenlandse Zaken

De minister van Binnenlandse Zaken draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de beleidsvorming en de formele en materile wetgeving met betrekking tot het binnenlands bestuur en de handhaving van de openbare orde. De verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken voor de inrichting en werking van het binnenlands bestuur komt onder meer tot uitdrukking in zijn bemoeienis met de benoeming en bevordering van burgemeesters. De aandacht voor het binnenlands bestuur heeft zich de laatste tijd verruimd naar het openbaar bestuur als zodanig. Wijlen minister Dales heeft in dat verband de aanzet gegeven tot de publieke discussie over politieke, bestuurlijke en ambtelijke integriteit. Noot Onderdeel van de publieke discussie is de vraag naar de eventuele innesteling van de onderwereld in de politieke en bestuurlijke bovenwereld.

Voorzover het de openbare orde betreft, oefent in ons land de burgemeester het gezag over de politie uit. Dit neemt niet weg dat de minister van Binnenlandse Zaken zich tegenover de Kamer moet verantwoorden wanneer de openbare orde in n of meer gemeenten ernstig verstoord is of dreigt te worden en de gezagsuitoefening door de burgemeester(s) bij de handhaving van de openbare orde onderwerp van veel publieke en politieke discussie wordt. Bij ordeverstoringen van nationale omvang gaat het niet alleen om verantwoording achteraf. In dergelijke situaties kan de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzingen aan burgemeesters en commissarissen der Koningin geven.

Het ministerie van Binnenlandse Zaken richt zich de laatste jaren op het bevorderen van integraal veiligheidsbeleid. Het gaat erom ter wille van het vergroten van de openbare veiligheid de schotten tussen politie, justitie en andere overheidsorganisaties bij Rijk, provincies en gemeenten te slechten. De bestuurlijke preventie en de justitile repressie grijpen bij integraal veiligheidsbeleid in elkaar. In toenemende mate wordt integraal veiligheidsbeleid verstaan als een gentegreerde bestuurlijk-justitile aanpak van de criminaliteit. Dit houdt in dat bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit niet alleen justitile inspanningen, maar ook gewapend bestuursrecht en bestuurlijke preventie geboden zijn.

12.3.1 Beheer op afstand

De minister van Binnenlandse Zaken draagt op centraal niveau de primaire verantwoordelijkheid voor het beheer van de regionale politiekorpsen. Deze beheersverantwoordelijkheid is van een andere aard dan de specifieke verantwoordelijkheden van de korpsbeheerders. Het ministerie van Binnenlandse Zaken voert beheer op afstand. Het beheer op afstand omvat een aanzienlijke reeks van activiteiten: managementontwikkeling; financieel toezicht met een behoorlijke boekhouding en een sluitende begroting,
zonodig gevolgd door onder curatelestelling; ombuigen van een sterk op de input gerichte sturing en financiering in de richting van een stelsel dat meer aandacht legt op de resultaten; ter beschikking stellen van middelen volgens een nieuw verdeelsysteem (op basis van de werkdruk en veranderingen daarin); uniformeren van de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie. Noot Beheer op afstand wil niet zeggen dat de sturingscapaciteit van het ministerie van Binnenlandse Zaken beperkt zou zijn. In een aantal opzichten kunnen beslissingen van de minister van Binnenlandse Zaken bepalend zijn voor het functioneren van regionale politiekorpsen en voor de inter-regionale en landelijke samenwerking. De beslissingen van de minister met betrekking tot benoemingen van korpsbeheerders en korpschefs hebben grote invloed. In sommige gevallen zal hij zijn invloed aanwenden om het beheer en de onderlinge samenwerking te verbeteren.

De minister van Binnenlandse Zaken stelt budgetten aan de regiokorpsen ter beschikking. Bij algemene maatregel van bestuur is geregeld dat de minister van Justitie mede de begroting dient vast te stellen. De minister van Binnenlandse Zaken houdt in overeenstemming met de minister van Justitie toezicht op het financile beheer van de regiokorpsen. Noot Hij heeft de bevoegdheid een door de korpsbeheerder of het regionaal college genomen besluit te wijzigen of niet uit te voeren, indien hij het onderhavige besluit niet voor zijn politieke verantwoording kan nemen. Hij kan deze bevoegdheid pas uitoefenen na overleg met de minister van Justitie. In bijzondere gevallen kan hij de commissarissen der Koningin en de burgemeesters aanwijzingen geven (artikel 16 lid 2 PW).

Het ziet ernaar uit dat er op de kwaliteit en de kosten van het politiewerk in de komende tijd meer toezicht wordt gehouden. Binnenlandse Zaken richt een inspectie voor de politie op die met ingang van 1996 toezicht moet gaan houden op afspraken die ten aanzien van de kwaliteitszorg bij de politie zullen worden gemaakt. Noot Deze inspectie komt onder de verantwoordelijkheid en het beheer van de minister van Binnenlandse Zaken te functioneren. Daarnaast wordt er op de begrotingen van de regiokorpsen meer toezicht dan voorheen uitgeoefend.

Kernteams

Vooral Justitie is betrokken geweest bij de totstandkoming van de kernteams. Dit neemt niet weg dat Binnenlandse Zaken als beheerder op afstand een rol heeft gespeeld bij het afsluiten van de convenanten, met inbegrip van de financile paragrafen. In de convenanten is de verplichting opgenomen voor de teams om jaarlijks een plan van aanpak op te stellen en een verslag van werkzaamheden in te dienen. Voorts dient te worden gerapporteerd hoe de afspraken op het gebied van het beheer zijn gerealiseerd. Binnenlandse Zaken beziet daarbij de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestede gelden.

De heer Dijkstal :
Er zijn wat spelregels afgesproken over aparte financiering, over geen eigen CID en over het feit dat de mensen apart moeten zitten om het onderscheid te maken tussen de normale recherchemensen en het IRT. Ik heb de indruk - maar ik heb het laatste overzicht nog niet - dat het zo langzamerhand aardig geregeld is, op een enkel detail na, zoals de financile verantwoording naar de departementen. Noot
Tot voor kort was de vraag of aanschaffingen worden gedaan ten behoeve van mogelijk betwistbare opsporingsmethoden, niet aan de orde. Maar sinds de IRT-affaire stelt ook de minister van Binnenlandse Zaken in de gesprekken met de kernteams de inzet van de opsporingsmethoden aan de orde.

Opleidingen

In juli 1992 werd het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (LSOP) opgericht. Met het oog op de reorganisatie van de politie moesten de verschillende opleidingen die werden gegeven door de opleidingsinstituten van gemeente- en rijkspolitie worden gentegreerd. Tot die tijd waren respectievelijk de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie verantwoordelijk voor deze opleidingen. De oprichting van het LSOP betekende de verzelfstandiging van het politie-onderwijs ten opzichte van de ministeries. Voor de financiering van de opleidingen zijn de onderscheiden opleidingsinstituten nu afhankelijk van het LSOP. Voorheen konden de opleidingsinstituten daarover rechtstreeks met het betreffende ministerie overleg voeren. Vanuit onder andere de Rechercheschool is diverse keren kritiek geleverd op de disharmonie van vraag en aanbod. Binnenlandse Zaken heeft daarop volgens zeggen niet adequaat gereageerd. Dat is opmerkelijk omdat de verantwoordelijk voor (de kwaliteit van) het politiepersoneel in het geding kan komen. Het is opvallend, dat politiedepartementen en opsporingspraktijk gedurende reeds vele jaren feitelijk akkoord
gaan met de absolute onmogelijkheid voor de Rechercheschool om aan de massale opleidingsvraag te voldoen. De kennelijke onvrede op dit punt blijft in de korpsen bestaan, zolang de in kwalitatief (lees: verscheidenheid aan cursussen) en in kwantitatief (lees: hoeveelheid op te leiden cursisten) opzicht voortdurend groeiende vraag het aanbod overmatig blijft overtreffen. Of het nu symposia of opleidingen betreft, steeds weer is de uitslag dezelfde; een afwijzigingspercentage dat soms tot zelfs 85% kan oplopen. Noot De contacten tussen de opleidingsinstituten en de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie zijn met de komst van het LSOP geminimaliseerd. Van de zijde van de onderscheiden opleidingsinstituten wordt beweerd dat het LSOP de opleidingsinstituten te weinig zou sturen.

Inmiddels is het functioneren van het LSOP gevalueerd. Noot Enkele conclusies: het LSOP heeft een zwakke relatie met de verschillende opleidingsinstituten; het LSOP heeft onvoldoende zicht op wat er in het politieveld leeft; het LSOP is een bureaucratische beheersstructuur; het LSOP is een opgetuigde structuur die niet aan de inhoud toekomt. In veler ogen ontbreekt de toegevoegde waarde van het LSOP.

12.3.2 Opsporingsmethoden

Binnen het ministerie was lange tijd de veronderstelling dat het recherchewerk een prerogatief was van het ministerie van Justitie. Pas na de eerste incidenten werd beseft dat aan recherchemethoden ook aspecten van beheer, personeelszorg en ethiek kleven.

De toelaatbaarheid en het gebruik van opsporingsmethoden vallen primair binnen de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Indien echter het gebruik van opsporingsmethoden de werkverhoudingen in en tussen regiokorpsen benvloedt of indien daarbij de veiligheid van politiepersoneel in het geding is, draagt de minister van Binnenlandse Zaken daarvoor een mede-verantwoordelijkheid.

De heer Koekkoek:
Hoe ziet u als oud-minister van Binnenlandse Zaken de verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken - hij heeft toch te maken met de korpsbeheerders en hij is verantwoordelijk voor het grootste deel van de politiebegroting - voor opsporingsmethoden?
De heer Van Thijn:
Ik vind dat de minister van Binnenlandse Zaken vooral te waken heeft over de integriteit. De politie dient te functioneren onder het bevoegde gezag en in overeenstemming met de heersende regels. Het is met name de taak van de minister van Binnenlandse Zaken om op dat laatste ook toe te zien en een marginale toetsing uit te voeren. Het voortouw ligt hier natuurlijk volop bij de minister van Justitie. Noot
De heer Koekkoek:
Ik wilde nog met u spreken over uw verantwoordelijkheid als minister van Binnenlandse Zaken voor opsporingsmethoden. In hoeverre is de minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de organisatie van opsporingsmethoden en voor criminele inlichtingendiensten die zich daarmee bezighouden? Hoe ziet u dat?
De heer Dijkstal:
Wij hebben het nu niet over de beleidsmatige kant van de zaak, want dat doe je met elkaar in het kabinet. Ik denk dat er vanuit Binnenlandse Zaken een aantal speciale invalshoeken zijn. In de eerste plaats is er het beheer op afstand. Wat dat precies is, weet ik nog niet helemaal met deze Politiewet. Het suggereert in ieder geval dat er aan de beheersmatige kant van de zaak een medeverantwoordelijkheid is van de minister van Binnenlandse Zaken. Noot
Beheer op afstand vergt enerzijds wijze zelfbeperking van de kant van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Anderzijds is de mede-verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken op dit terrein, zoals gezegd, langzamerhand in toenemende mate in beeld gekomen. In de IRT-affaire was de minister van Binnenlandse Zaken op beslissende momenten nadrukkelijk aanwezig.

Het nieuw benoemde hoofd van de nieuwe Inspectie voor de politie ziet de organisatorische regelingen van de CID-en als n van zijn mogelijke aandachtsgebieden. Noot

12.3.3 Korpsbeheerders

Het beheer op afstand vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken komt tot uitdrukking in de relaties met de korpsbeheerders van de vijfentwintig regionale politiekorpsen. Er is veelvuldig contact met de korpsbeheerders, vaak ook in het bredere kader van hun rol als burgemeester van een grote stad. Het ministerie onderhoudt intensief contact met de voorzitter van het informele Korpsbeheerdersberaad. Onder de korpsbeheerders bestaan uiteenlopende opvattingen over hun bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot het gebruik van opsporingsmethoden. De huidige voorzitter van het Korpsbeheerdersberaad gaat zo ver dat hij vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het goede beheer van zijn
korps - waaronder begrepen het garanderen van voldoende veiligheid aan het politiepersoneel - een vetorecht claimt.

De heer Rabbae:
Vindt u dat de korpsbeheerder in principe een veto kan uitspreken over de inzet van een methode?
De heer d'Hondt:
Jazeker.
De heer Rabbae:
In welke gevallen?
De heer d'Hondt:
Als het gaat om de veiligheid van het personeel of om de hoeveelheid personeel die wordt ingezet. Dat zijn de belangrijkste redenen, denk ik. Soms zit het ook in de arbeidsvoorwaarden. Noot
Andere korpsbeheerders gaan daarin minder ver. Het ligt dan mede op de weg van Binnenlandse Zaken om te proberen de korpsbeheerders op n lijn te krijgen. Daartoe is een interne notitie opgesteld over de verantwoordelijkheid van korpsbeheerders voor de toepassing van opsporingsmethoden. Deze notitie is besproken in het Korpsbeheerdersberaad en in grote lijnen onderschreven. Noot

12.3.4 Binnenlandse veiligheidsdienst

De minister van Binnenlandse Zaken draagt de politieke verantwoordelijkheid tegenover het parlement voor de activiteiten van de Binnenlandse veiligheidsdienst. Noot Het hoofd van de dienst is verplicht al hetgeen van belang kan zijn, ter kennis te brengen van de minister van Binnenlandse Zaken.

De voorzitter:
Is het zo dat de minister van Binnenlandse Zaken alles mag weten?
De heer Docters van Leeuwen:
Ja, het hoofd van de BVD is verplicht om de minister op de hoogte te stellen van alles wat van belang kan zijn. Noot
De minister van Binnenlandse Zaken informeert de vaste Commissie voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vertrouwelijk over zaken die buiten de openbaarheid dienen te worden gehouden. Noot

12.3.5 Organisatie ministerie van Binnenlandse Zaken

Het ministerie van Binnenlandse Zaken kent vier directoraten-generaal en een aantal stafafdelingen. Het Directoraat-generaal voor openbare orde en veiligheid is in het onderhavige kader het meest van belang. Het directoraat-generaal heeft zich de afgelopen jaren veel inspanningen getroost om het zogeheten integrale veiligheidsbeleid te stimuleren. Het omvat twee directies, waaronder de Directie politie. Deze directie heeft onder meer tot taak het beheer op afstand van de regiokorpsen vorm te geven. Het Directoraat-generaal voor openbaar bestuur - vroeger binnenlands bestuur - komt in beeld bij de voorbereiding van benoemingen van burgemeesters, dus ook van burgemeesters/korpsbeheerders, en bij de beleidsontwikkeling gericht op vraagstukken van bestuurlijke integriteit.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken