De minister van Binnenlandse Zaken draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de beleidsvorming en de formele en materile wetgeving met betrekking tot het binnenlands bestuur en de handhaving van de openbare orde. De verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken voor de inrichting en werking van het binnenlands bestuur komt onder meer tot uitdrukking in zijn bemoeienis met de benoeming en bevordering van burgemeesters. De aandacht voor het binnenlands bestuur heeft zich de laatste tijd verruimd naar het openbaar bestuur als zodanig. Wijlen minister Dales heeft in dat verband de aanzet gegeven tot de publieke discussie over politieke, bestuurlijke en ambtelijke integriteit. Noot Onderdeel van de publieke discussie is de vraag naar de eventuele innesteling van de onderwereld in de politieke en bestuurlijke bovenwereld.
Voorzover het de openbare orde betreft, oefent in ons land de burgemeester het gezag over de politie uit. Dit neemt niet weg dat de minister van Binnenlandse Zaken zich tegenover de Kamer moet verantwoorden wanneer de openbare orde in n of meer gemeenten ernstig verstoord is of dreigt te worden en de gezagsuitoefening door de burgemeester(s) bij de handhaving van de openbare orde onderwerp van veel publieke en politieke discussie wordt. Bij ordeverstoringen van nationale omvang gaat het niet alleen om verantwoording achteraf. In dergelijke situaties kan de minister van Binnenlandse Zaken aanwijzingen aan burgemeesters en commissarissen der Koningin geven.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken richt zich de laatste jaren op het bevorderen van integraal veiligheidsbeleid. Het gaat erom ter wille van het vergroten van de openbare veiligheid de schotten tussen politie, justitie en andere overheidsorganisaties bij Rijk, provincies en gemeenten te slechten. De bestuurlijke preventie en de justitile repressie grijpen bij integraal veiligheidsbeleid in elkaar. In toenemende mate wordt integraal veiligheidsbeleid verstaan als een gentegreerde bestuurlijk-justitile aanpak van de criminaliteit. Dit houdt in dat bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit niet alleen justitile inspanningen, maar ook gewapend bestuursrecht en bestuurlijke preventie geboden zijn.
De minister van Binnenlandse Zaken draagt op centraal niveau de primaire verantwoordelijkheid voor het
beheer van de regionale politiekorpsen. Deze beheersverantwoordelijkheid is van een andere aard dan de
specifieke verantwoordelijkheden van de korpsbeheerders. Het ministerie van Binnenlandse Zaken voert
beheer op afstand. Het beheer op afstand omvat een aanzienlijke reeks van activiteiten:
managementontwikkeling; financieel toezicht met een behoorlijke boekhouding en een sluitende begroting,
zonodig gevolgd door onder curatelestelling; ombuigen van een sterk op de input gerichte sturing en
financiering in de richting van een stelsel dat meer aandacht legt op de resultaten; ter beschikking stellen van
middelen volgens een nieuw verdeelsysteem (op basis van de werkdruk en veranderingen daarin); uniformeren
van de arbeidsvoorwaarden en rechtspositie. Noot
Beheer op afstand wil niet zeggen dat de sturingscapaciteit van het ministerie van Binnenlandse Zaken beperkt
zou zijn. In een aantal opzichten kunnen beslissingen van de minister van Binnenlandse Zaken bepalend zijn
voor het functioneren van regionale politiekorpsen en voor de inter-regionale en landelijke samenwerking. De
beslissingen van de minister met betrekking tot benoemingen van korpsbeheerders en korpschefs hebben grote
invloed. In sommige gevallen zal hij zijn invloed aanwenden om het beheer en de onderlinge samenwerking
te verbeteren.
De minister van Binnenlandse Zaken stelt budgetten aan de regiokorpsen ter beschikking. Bij algemene maatregel van bestuur is geregeld dat de minister van Justitie mede de begroting dient vast te stellen. De minister van Binnenlandse Zaken houdt in overeenstemming met de minister van Justitie toezicht op het financile beheer van de regiokorpsen. Noot Hij heeft de bevoegdheid een door de korpsbeheerder of het regionaal college genomen besluit te wijzigen of niet uit te voeren, indien hij het onderhavige besluit niet voor zijn politieke verantwoording kan nemen. Hij kan deze bevoegdheid pas uitoefenen na overleg met de minister van Justitie. In bijzondere gevallen kan hij de commissarissen der Koningin en de burgemeesters aanwijzingen geven (artikel 16 lid 2 PW).
Het ziet ernaar uit dat er op de kwaliteit en de kosten van het politiewerk in de komende tijd meer toezicht wordt gehouden. Binnenlandse Zaken richt een inspectie voor de politie op die met ingang van 1996 toezicht moet gaan houden op afspraken die ten aanzien van de kwaliteitszorg bij de politie zullen worden gemaakt. Noot Deze inspectie komt onder de verantwoordelijkheid en het beheer van de minister van Binnenlandse Zaken te functioneren. Daarnaast wordt er op de begrotingen van de regiokorpsen meer toezicht dan voorheen uitgeoefend.
Kernteams
Vooral Justitie is betrokken geweest bij de totstandkoming van de kernteams. Dit neemt niet weg dat Binnenlandse Zaken als beheerder op afstand een rol heeft gespeeld bij het afsluiten van de convenanten, met inbegrip van de financile paragrafen. In de convenanten is de verplichting opgenomen voor de teams om jaarlijks een plan van aanpak op te stellen en een verslag van werkzaamheden in te dienen. Voorts dient te worden gerapporteerd hoe de afspraken op het gebied van het beheer zijn gerealiseerd. Binnenlandse Zaken beziet daarbij de rechtmatigheid en doelmatigheid van de bestede gelden.
Opleidingen
In juli 1992 werd het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (LSOP) opgericht. Met het oog op de
reorganisatie van de politie moesten de verschillende opleidingen die werden gegeven door de
opleidingsinstituten van gemeente- en rijkspolitie worden gentegreerd. Tot die tijd waren respectievelijk de
ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie verantwoordelijk voor deze opleidingen. De oprichting van het
LSOP betekende de verzelfstandiging van het politie-onderwijs ten opzichte van de ministeries. Voor de
financiering van de opleidingen zijn de onderscheiden opleidingsinstituten nu afhankelijk van het LSOP.
Voorheen konden de opleidingsinstituten daarover rechtstreeks met het betreffende ministerie overleg voeren.
Vanuit onder andere de Rechercheschool is diverse keren kritiek geleverd op de disharmonie van vraag en
aanbod. Binnenlandse Zaken heeft daarop volgens zeggen niet adequaat gereageerd. Dat is opmerkelijk
omdat de verantwoordelijk voor (de kwaliteit van) het politiepersoneel in het geding kan komen.
Het is opvallend, dat politiedepartementen en opsporingspraktijk gedurende reeds vele jaren feitelijk akkoord
gaan met de absolute onmogelijkheid voor de Rechercheschool om aan de massale opleidingsvraag te
voldoen. De kennelijke onvrede op dit punt blijft in de korpsen bestaan, zolang de in kwalitatief (lees:
verscheidenheid aan cursussen) en in kwantitatief (lees: hoeveelheid op te leiden cursisten) opzicht
voortdurend groeiende vraag het aanbod overmatig blijft overtreffen. Of het nu symposia of opleidingen betreft,
steeds weer is de uitslag dezelfde; een afwijzigingspercentage dat soms tot zelfs 85% kan oplopen. Noot
De contacten tussen de opleidingsinstituten en de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie zijn met
de komst van het LSOP geminimaliseerd. Van de zijde van de onderscheiden opleidingsinstituten wordt
beweerd dat het LSOP de opleidingsinstituten te weinig zou sturen.
Inmiddels is het functioneren van het LSOP gevalueerd. Noot Enkele conclusies: het LSOP heeft een zwakke relatie met de verschillende opleidingsinstituten; het LSOP heeft onvoldoende zicht op wat er in het politieveld leeft; het LSOP is een bureaucratische beheersstructuur; het LSOP is een opgetuigde structuur die niet aan de inhoud toekomt. In veler ogen ontbreekt de toegevoegde waarde van het LSOP.
Binnen het ministerie was lange tijd de veronderstelling dat het recherchewerk een prerogatief was van het ministerie van Justitie. Pas na de eerste incidenten werd beseft dat aan recherchemethoden ook aspecten van beheer, personeelszorg en ethiek kleven.
De toelaatbaarheid en het gebruik van opsporingsmethoden vallen primair binnen de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. Indien echter het gebruik van opsporingsmethoden de werkverhoudingen in en tussen regiokorpsen benvloedt of indien daarbij de veiligheid van politiepersoneel in het geding is, draagt de minister van Binnenlandse Zaken daarvoor een mede-verantwoordelijkheid.
Het nieuw benoemde hoofd van de nieuwe Inspectie voor de politie ziet de organisatorische regelingen van de
CID-en als n van zijn mogelijke aandachtsgebieden. Noot
Het beheer op afstand vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken komt tot uitdrukking in de relaties met
de korpsbeheerders van de vijfentwintig regionale politiekorpsen. Er is veelvuldig contact met de
korpsbeheerders, vaak ook in het bredere kader van hun rol als burgemeester van een grote stad. Het ministerie
onderhoudt intensief contact met de voorzitter van het informele Korpsbeheerdersberaad.
Onder de korpsbeheerders bestaan uiteenlopende opvattingen over hun bevoegdheden en
verantwoordelijkheden met betrekking tot het gebruik van opsporingsmethoden. De huidige voorzitter van het
Korpsbeheerdersberaad gaat zo ver dat hij vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het goede beheer van zijn
korps - waaronder begrepen het garanderen van voldoende veiligheid aan het politiepersoneel - een vetorecht
claimt.
De minister van Binnenlandse Zaken draagt de politieke verantwoordelijkheid tegenover het parlement voor de activiteiten van de Binnenlandse veiligheidsdienst. Noot Het hoofd van de dienst is verplicht al hetgeen van belang kan zijn, ter kennis te brengen van de minister van Binnenlandse Zaken.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken kent vier directoraten-generaal en een aantal stafafdelingen. Het Directoraat-generaal voor openbare orde en veiligheid is in het onderhavige kader het meest van belang. Het directoraat-generaal heeft zich de afgelopen jaren veel inspanningen getroost om het zogeheten integrale veiligheidsbeleid te stimuleren. Het omvat twee directies, waaronder de Directie politie. Deze directie heeft onder meer tot taak het beheer op afstand van de regiokorpsen vorm te geven. Het Directoraat-generaal voor openbaar bestuur - vroeger binnenlands bestuur - komt in beeld bij de voorbereiding van benoemingen van burgemeesters, dus ook van burgemeesters/korpsbeheerders, en bij de beleidsontwikkeling gericht op vraagstukken van bestuurlijke integriteit.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken