3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden

3.3.1 Zaken

De CID is doorgaans - zij het niet overal in gelijke mate - nauw betrok ken bij de keuze welke zaken moeten worden aangepakt. In beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier van justitie, die be last is met georganiseerde criminaliteit, welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van districten en basiseenheden. Het overleg over grote zaken, dat in elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden aangeduid als het overleg of platform voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Noot Binnen de onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare platforms van de korpsen weegt bij de beleidskeuzen de voorhanden zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie. Dat is opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe dient de opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de keuze van onderzoek naar georganiseerde misdaad zou de RCID de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde voorstellen te doen omtrent aan te pakken zaken of criminele groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of een zaak voldoet aan de criteria van de CRI inzake georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de RCID in dat opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms eerder op dat de CID zaken entameert louter op grond van een verhaal van een informant.

De voorzitter :
Dus de verhalen van: we gaan het nu heel anders doen met de CID, dat is in de praktijk nog niet zo. De basis van uw werk is nog steeds wat u uit het criminele milieu hoort?
De heer Mosterd:
Wij proberen daar nu wat meer koers aan te geven. Een bekend probleem bij de CID was - het is het ten dele nog steeds, maar het was het zeer zeker - dat het terechte verwijt werd gemaakt: de
informant runt, managed de CID en bepaalt waar de politie achteraan loopt. Door betere afspraken, betere procedures, zie je nu dat wij proberen de beleidsdoelstellingen van het korps te volgen. Het is in dit verband grappig dat ik, voordat ik hier naartoe kwam, nog een managementrapportage zat door te nemen, waarin wij ook dit jaar proberen de bedrijfsvoering wat beter te verwoorden. Daarin zie je dan bijvoorbeeld dat wij op het item woninginbraken zoveel informantengesprekken hebben gehad en op het item roofovervallen zoveel informantengesprekken. Op die manier proberen wij eigenlijk zelf veel meer de regie te bepalen. Noot Verklaringen voor deze weinig analytische aanpak zijn de zwakke informatiepositie van de RCID-en binnen het criminele milieu als het gaat om georganiseerde criminaliteit, alsmede de in veel korpsen zwakke bezetting van de analyse-afdeling. Juist als de tactische recherche haar onderzoeken projectmatig voorbereidt - wat bij de grotere onderzoeken doorgaans het geval is - zijn bovendien naast de CID ook andere informatiebronnen
voorhanden, zoals verklaringen van verdachten in andere onderzoeken of tijdens gerechtelijke vooronderzoeken.
In het overleg voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit wordt ook besproken wanneer en hoe zaken tactisch worden gemaakt, en wanneer CID-matig wordt geopereerd. Met dit laatste wordt bedoeld dat bepaalde werkzaamheden tijdens een tactisch onderzoek met het oog op de geheimhouding onder de paraplu van de CID wordt gebracht. Dit gebeurt in de eerste plaats wanneer ondersteunende diensten worden ingeschakeld, waarbij de CID de intermediair is tussen de ondersteunende dienst en de tactische recherche Noot .

In de tweede plaats betekent het feit dat een zaak eenmaal tactisch is geworden niet dat daarmee een einde is gekomen aan de eigen bemoeienis van de CID. Hiervoor is reeds gewezen op de logica dat een bestaand contact met een informant niet onmiddellijk bij een gerezen verdenking tegen een derde behoeft te beindigen. Bovendien kan zich het belang van verdere informatiegaring voordoen bij een onderzoek naar een criminele organisatie, zelfs als al een gerechtelijk vooronderzoek is geopend tegen een van de leden van de criminele organisatie. Dat is in het bijzonder denkbaar in gevallen waarin de opening van een gerechtelijk vooronderzoek eigenlijk alleen heeft plaatsgevonden teneinde een machtiging tot telefoontap van de rechter-commissaris te verkrijgen.

Indien uit het overleg over de aan te pakken zaken opdrachten voor de CID voortvloeien, is het aan de CID-chef en de runners om de mogelijkheid, aanpak en sturing van het informatietraject te bepalen. De werkwijze - de opsporingsmethoden - is derhalve niet de verantwoordelijkheid van het overlegorgaan. Het is niet overdreven om het belang van de CID tijdens een lopend (tactisch) onderzoek groter te achten, dan dat bij de prioriteitenstelling. Tactisch rechercheurs stellen dat sommige onderzoeken beter helemaal niet begonnen kunnen worden als de CID niet een informant heeft op een relevante positie. Anderzijds kan de CID in veel gevallen niet onmiddellijk of zonder meer voldoen aan de concrete behoefte aan informatie bij de tactische onderzoeken. Soms hebben de CID-en door de beperkte orintatie van de runners en de eenzijdigheid van het informantenbestand weinig te bieden.

De heer Koekkoek:
Ik wilde overgaan op de manier waarop de keuzes voor de projecten gemaakt worden. Hoe gebeurt dat in Zuidoost-Brabant? Wie bepaalt de projecten die uw afdeling gaat draaien?
De heer Van Amerongen:
Wij hebben boven onze afdeling een driehoek staan. Binnen die driehoek wordt aangegeven op welke deelterreinen wij onderzoek gaan doen en op welke deelterreinen er forecasting is, in de meest brede zin van het woord: waar zien wij dingen gebeuren die eigenlijk niet kunnen en wat weten wij ervan? (....)
De heer Koekkoek:
En waar moeten dan de CID-ambtenaren vooral naar kijken? Waarop moeten zij de aandacht richten?
De heer Van Amerongen:
Wij hebben ook naar het jaarplan van het OM zitten kijken; dat is niet vreemd binnen zo'n driehoek. Daarin wordt onder meer aan milieu en fraude prioriteit gegeven. Verder hebben wij als doelstelling georganiseerde criminaliteit, de verwevenheid tussen onderwereld en bovenwereld, en als vierde hadden wij dus het vrouwenhandelverhaal, maar dat heb ik net al uitgelegd.
De heer De Graaf:
Uw CID-mensen moeten met materiaal aankomen, maar die zitten toch van oudsher vooral in die drugswereld? Dus in de fraudewereld, de milieuwereld en vrouwenhandel - nou, daarin misschien wat makkelijker - hebben zij toch helemaal geen informatiepositie?
De heer Van Amerongen:
Ik geef toe dat het een moeilijke omslag is. Als ik moet schatten, denk ik dat nog steeds 90% van de informatie die bij ons binnenkomt, gelieerd kan worden aan drugs. Noot

3.3.2 Methoden

Informanten

De politie onderhoudt van oudsher contacten met het criminele milieu. De open verkenning ofwel caf-recherche gebeurt nog steeds, ook door de informatierechercheurs van de CID.

De heer Mosterd:
(...) en voorts: milieuverkenningen. Misschien verdient dit laatste een toelichting.
De voorzitter:
Betreft dat het milieu in de zin van mensen, of de natuur?
De heer Mosterd:
Nee, niet de natuur, maar het criminele milieu. Wij verstaan eronder het onopvallend observeren in verdachte, voor het publiek toegankelijke gelegenheden. Ik zie ook de inkijkoperatie - dat is de manier waarop ik het zelf heb geformuleerd - als een observatiemiddel. Daarnaast heb ik hier nog staan als dingen die wij natuurlijk ook doen: het praten met de informanten, alsmede - als het namelijk verder gaat en

een informant op een gegeven moment actief dingen gaat doen, wordt het een infiltrant - het omgaan met infiltratie. Noot
(...)

De heer Rouvoet:
Ik zou even willen terugkomen op het begrip milieuverkenningen dat u in het begin hanteerde. Dat is mij nog niet helemaal duidelijk. Zou u kunnen aangeven wat u in dt kader precies doet?
De heer Mosterd:
Ja, het is een heel oude methode eigenlijk. Het komt erop neer dat er bepaalde gelegenheden kunnen zijn - bijvoorbeeld horecagelegenheden; in ieder geval voor het publiek toegankelijke gelegenheden - die door allerlei problemen daar, geruchten, de naam hebben dat er dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen. Nu kun je daar als rechercheur naar binnen gaan en je legitimeren of je kunt in uniform naar binnen gaan, maar dan zie je dat de dingen die daar zouden gebeuren, op dat moment niet plaatsvinden. Je kunt er ook gewoon als klant naar binnen gaan, de kleding aantrekken die in dat milieu gepast is en er gewoon een pilsje drinken of wat dan ook, en je ogen en oren goed de kost geven. En dan zie je soms dingen die je niet zult zien, als je je daar van tevoren legitimeert. Noot
Het onderhouden van contacten met - het runnen van - informanten is het meest gebruikte middel tot actieve inlichtingenvergaring door de CID. Van andere methoden maakt de CID weinig zelfstandig gebruik, al is de CID wel dikwijls intermediair in verband met de activiteiten van - ook van bijzondere opsporingsmethoden gebruik makende - ondersteunende diensten. Een informant is iemand die, onder waarborging van zijn anonimiteit, aan een opsporingsambtenaar gevraagd of ongevraagd inlichtingen verstrekt over personen van wie wordt vermoed dat zij betrokken zijn of zullen worden bij gepleegde of te plegen strafbare feiten. Noot De term wordt vaak gereserveerd voor personen die op deze voet met regelmaat inlichtingen verstrekken. In de praktijk worden zogenaamde tipgevers onderscheiden van de informanten. De tipgever geeft eenmalig informatie in tegenstelling tot de informant die meer structurele aandacht en begeleiding behoeft.

De heer Vos:
Ik wil graag met u spreken over uw visie op informanten en infiltranten. Uit wat voor mensen bestaat het CID-bestand van informanten in Arnhem? Wat voor soort mensen zijn dat nu eigenlijk?
De heer Koers:
Grotendeels is dat het klassieke soort mensen - criminelen uit de regio Arnhem - dat op de een of andere manier iets over de criminele daden van anderen vertelt.
De heer Vos:
Aan welke criminaliteit denkt u dan?
De heer Koers:
Het gros betreft diefstallen, overvallen en soms fraudes. Uiteraard zijn er ook informanten die tippen over plaatsen waar drugs verborgen zijn en plaatsen waar drugs verhandeld worden en dergelijke. Het is het klassieke beeld.
De voorzitter:
Wilt u een advocaat wel inschrijven als informant?
De heer Koers:
Als hij goede informatie brengt, waarom niet?
De voorzitter:
Ook met zijn speciale positie in het proces ten opzichte van de verdachte?
De heer Koers:
Hij moet zijn eigen ethische keus maken. Ik bedoel niet zijn positie als raadsman, maar hij is meester in de rechten, is advocaat en procureur, zit in een ander circuit van mensen en als zodanig hoort hij andere gegevens dan wij. Wij hebben soms behoefte aan die gegevens.
De voorzitter:
Heeft u advocaten ingeschreven?
De heer Koers:
Nee. (...) In een van onze politieregio's hebben wij een accountant ingeschreven als informant. Dat hield verband met een bepaalde zaak. Als je meeraandacht hebt voor financieel rechercheren, voor het onderzoeken van geldstromen, is het heel belangrijk dat je terechtkomt bij die mensen die facilitair zijn in het opzetten van constructies om geld ergens onder te brengen.
De heer De Graaf:
Zijn er meer mensen uit de bovenwereld, de vrije beroepen en het bedrijfsleven ingeschreven bij een van die drie politieregio's?
De heer Koers:
Ik denk van wel. Ik probeer het antwoord kort te houden. Daarom nam ik n of twee voorbeelden en dat was het eerste dat mij te binnen schoot, zonder verdere bijbedoelingen. Noot
De voorzitter:
Hoe wordt iemand bij u informant en waar vindt u ze?
De heer Mosterd:
Wij doen ze op, doordat zij als verdachte zijn gehoord in een zaak, in een huis van bewaring zitten en aangeven dat zij, behalve de verhalen die zij aan de verhorende rechercheur vertellen, toch nog wel behoefte hebben om het een en ander, zoals zij dat dan noemen, onder de tafel door te verklaren. Dat zijn verhalen die bij ons terechtkomen en wij benaderen die mensen dan. Vaak houd je daar informanten aan over. Het kan ook op een andere manier, doordat je bezig bent een criminele organisatie in kaart te brengen en gaat kijken welke personen daar nu bij zijn betrokken. Dan kun je zeggen: Die zit eigenlijk aan de rand van dat netwerk; laten wij die nu eens gaan benaderen met een praatje of hij bereid is om wat te vertellen aan de politie, onder de voorwaarden die de CID hem kan geven. En dat levert ook resultaten op. Dan ben je dus gericht informanten aan het benaderen. Het andere is wat passiever en het tweede voorbeeld dat ik schetste, is actief gericht. Noot

Het runnen van informanten is een exclusieve taak van de RCID. Weliswaar werken ook tactische rechercheurs nog met informanten, maar dat wordt door de CID-ers en de tactische rechercheurs, alsmede door de politieleiding als onprofessioneel gedrag gezien.

Het runnen gebeurt in de praktijk door koppels van twee runners. Het aantal informanten per koppel loopt uiteen van twee tot veertig, waarvan niet elke informant evenveel inspanning vergt. Waarschijnlijk heeft elk koppel ten hoogste zes intensief te runnen (dat wil zeggen n of meermalen per week te spreken) informanten. De runners overleggen met de ploegchef of de RCID-chef over de inhoud van hun contacten met de informanten. Deze ploegchefs of cordinatoren nemen een positie in tussen de runner en de RCID-chef. Zij begeleiden de runners en vervangen bijvoorbeeld bij ziekte van een runner, teneinde te voorkomen dat het gezicht van de informant bij te veel personen bekend wordt.

De informant wordt gerund onder verantwoordelijkheid van de RCID-chef. Formeel doet de RCID-chef de inschrijving van de betrokkene als informant. Noot Niet alle contactpersonen van de runners worden vastgelegd. De in de praktijk gehanteerde criteria wanneer iemand als informant wordt ingeschreven zijn niet te achterhalen. Evenmin is duidelijk in hoeverre de RCID-chef feitelijk greep heeft op de inschrijving van personen als informant. Soms lijkt de inschrijving wel te kunnen gebeuren door de runners. Soms worden politie-ambtenaren (al dan niet uit een ander regiokorps) ingeschreven als informant in het register van de CID. Als reden daarvoor is genoemd dat zij in hun priv-situatie informatie hebben opgedaan die zij niet op de normale manier kunnen verstrekken aan collega's. In het verleden kwam het voor dat een pseudokoper/politie-infiltrant die in Amsterdam optrad, met medeweten van de Utrechtse politie, in Utrecht werd ingeschreven als informant. Op die manier kon de informatie van de pseudokoper (via een U-bocht) worden vastgelegd en worden teruggezonden aan Amsterdam, waardoor de identiteit van de pseudokoper zo goed mogelijk verborgen bleef. Deze gang van zaken wordt slechts toelaatbaar geacht als er toestemming voor is gegeven door het openbaar ministerie in het bijzonder op de plaats waar deinformatie wordt gedeponeerd en weer uitgegeven. Ook de zogenaamde L-bocht wordt met bovenstaande argumenten gehanteerd: de CID-runners uit Dordrecht voorzagen de CID Utrecht van informatie, waarna Utrecht de informatie opmaakte en de Dordtse runners als informant werden ingeschreven.

De voorzitter:
U vindt het wel acceptabel, dat politiemensen uit andere regio's bij u als informant worden ingeschreven?
De heer Wiarda:
Dat is een uitzonderlijke situatie, waar overwegingen voor kunnen zijn. Als de CID-chef, de CID-officier en de divisiechef daarbij betrokken zijn, vind ik dat het in goede handen is. Noot
Veelal is de CID-chef van de status van deze informant op de hoogte.
In dit verband kan niet voorbij gegaan worden aan de met enige regelmaat opduikende verhalen van misbruik van de CID. Informatie verkregen door direct afluisteren of door een inkijkoperatie is bijvoorbeeld als CID-informatie vastgelegd. Ook is het voorgekomen dat de tactische recherche informatie bij de CID wil witwassen om deze in het eigen onderzoek binnen te halen: bijvoorbeeld informatie uit het tweede gerechtelijk vooronderzoek dat eerder is afgesloten dan het eerste, te verpakken als CID-informatie; of materiaal uit een telefoontap dat vernietigd moet worden, wordt bij het dossier van het CID-subject gevoegd. Zeker tot voor kort had de CID ook een soort versluieringsfunctie. De CID zou de gelegenheid geven om fouten toe te dekken, aangezien de tactiek niet naar buiten mag worden gebracht.

De voorzitter:
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
De heer De Groot:
Ik herinner mij een voorbeeld waarbij er sprake was van uit een telefoontap verkregen informatie in het kader van een tactisch onderzoek, dat ingebracht zou moeten worden in een andere strafzaak die elders in Nederland zou moeten lopen. Het voorstel van de politie was om dat onder te brengen als CID-informatie en het op die manier elders in te steken. Maar ik heb toen gezegd dat dit niet kon. Tactische informatie blijft tactische informatie en hoort ook onder verantwoordelijkheid van degene die daar verantwoordelijk was voor het onderzoek, ingebracht te worden en niet onder de dekmantel van de CID. Dan lopen de verantwoordelijkheden door elkaar.
De voorzitter:
Is dat maar een voorbeeld of komt dat vaker voor?
De heer De Groot:
Ik denk dat dit vaker is voorgekomen. Ik kan alleen over het verleden praten. Noot De RCID-chef heeft het laatste woord over de met de informant te maken afspraken. Hij bepaalt de voorwaarden waaronder en de prestatie waartegen een informant inlichtingen verstrekt. De centrale positie van de RCID-chef blijkt ook uit het feit dat hij als enige superieur van de runners en de ploegchef de identiteit van de informant kent of kan kennen. Hij houdt de identiteit van de informant normaliter ook geheim voor de (CID-) officier van justitie, met wie hij het contact onderhoudt. Door de CID worden de informanten tegenover de rest
van het korps, inclusief de korpsleiding, afgeschermd. De daarmee gepaard gaande geheimzinnigheid komt de verhoudingen binnen een korps niet altijd ten goede.
De heer Langendoen:
U kunt zich voorstellen, voorzitter, dat de manier van werken binnen de RCID-Kennemerland als volgt ging. Wij maakten kennis, kwamen in contact met een informant. Dan werd er afgesproken hoe er met de identiteit van de informant zou worden omgesprongen. Er is expliciet afgeregeld, dat de informantenrunners en het hoofd RCID alleen op de hoogte zouden zijn van de identiteit van de
informant. Dat is een afspraak en die afspraak schenden wij niet. Die hebben wij nog nooit geschonden. Maar met mijn vertrek bij de RCID gaat enerzijds informatie uit de systemen vandaan en de informanten schrijf ik op een stuk papier dat in een envelop in de kluis gaat.

De voorzitter:
Wie kon nu de identiteit van de informant weten? Alleen u, de runner...
De heer Langendoen:
En de heer Van der Veen.
De heer Graaf:
De heer Van der Veen kende de identiteit van de IRT-informanten ook?
De heer Langendoen:
De heer Van der Veen had nog wat kennis uit het verleden en hij is er expliciet tussendoor...
De voorzitter:
Uw CID-officier kende het niet?
De heer Langendoen:
Nee.
De voorzitter:
Die had dat ook niet nodig?
De heer Langendoen:
Die had dat niet nodig.
De voorzitter:
Hij kon toch genoeg verantwoordelijkheid en gezag over u uitoefenen?
De heer Langendoen:
Dat is correct. Noot Sommige informanten dienen zichzelf aan omdat ze het interessant vinden met de politie te praten, uit wraak jegens handlangers, omdat ze geld willen verdienen of er anderszins zelf beter van willen worden.
De voorzitter:
Hoeveel mensen komen er bij u actief aankloppen?
De heer Mosterd:
Ik heb het idee, dat wij de laatste tijd...
De voorzitter:
Ze lopen het politiebureau binnen of ze bellen u op en zeggen: ik heb jou wat te vertellen?
De heer Mosterd:
Ja, ik probeer te begrijpen waar u heen wilt. Ik heb het idee dat de laatste tijd met name informanten die zeer zeker ook een criminele achtergrond hebben, zaken met ons doen, om daarmee later, als zij voor het een of ander gepakt worden, te kunnen zeggen: dat hebben wij in opdracht van de CID gedaan.
De voorzitter:
Dat zeggen ze toch nooit zo? Ze zeggen toch altijd: ik werk ook voor de politie.
De heer Mosterd:
Wij spreken het altijd met ze af, maar er zijn er al een heleboel die op het moment dat zij aangehouden worden voor een strafbaar feit, toch zeggen: ik praat met de CID - of ze noemen het ook wel de CRI; dat is een verwarring die zij hebben, maar daar bedoelen zij altijd CID mee - en zij proberen op die manier de politie aan het twijfelen te maken, en ook justitie. Noot
Het grootste gedeelte van de informanten wordt evenwel in de verhoorkamer gerecruteerd. In dergelijke gevallen worden de informanten als het ware aangeleverd door de tactische recherche, of krijgt de CID de arrestantenlijsten onder ogen en beoordeelt of daar voor hen interessante personen op staan. In al deze gevallen is het voor een groot gedeelte toeval wie de individuele CID-rechercheur als informant gaat runnen. Dat is anders als gericht wordt gezocht naar een informant. Het al dan niet in opdracht van de RCID-chef gericht naar informanten zoeken, vindt veelal plaats naar aanleiding van beleidsmatige afspraken over investeringen op nieuwe taakvelden. Verder kunnen er nog twee redenen bestaan voor gerichte werving. De eerste reden is dat door ervaringskennis bij CID-rechercheurs en doordat de CID de naam van iemand al vaker heeft gehoord, belangstelling voor hem ontstaat. Dan vraagt een informatierechercheur aan collega's of zij meer weten van de beoogde informant, wat voor achtergronden hij heeft, of hij te benaderen zou zijn. De tweede reden is dat de tactische recherche in een bepaald veld op zoek is naar een informant. Het blijkt in dat soort gevallen buitengewoon moeilijk een informatiepositie te creren. Dat leidt dan tot de al eerder gesignaleerde gedachte dat in een dergelijk geval een tactisch onderzoek beter niet kan worden aangevangen zonder dat de CID over een informant beschikt. In beide gevallen komt het initiatief dus niet van de informant maar van de CID. Of de informant zich nu aandient, of dat hij wordt aangezocht, in beide gevallen wordt aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de informant.

De informant krijgt bij aanvang een soort betrouwbaarheidswaardering. Vervolgens wordt bij andere bronnen nauwkeurig nagegaan of de informatie die hij verstrekt juist is. Bovendien zal dan blijken of de informatie nuttig is. Langzamerhand bouwt zich zo een beeld op van de informant.

Niet structureel wordt bezien of de informant op een zwarte lijst staat, of hij eerder informatie heeft verstrekt aan andere RCID-en, en of er in de politiebestanden iets over hem is te vinden. Dat geschiedt door te bezien of de informant in het politiebestand (HKS, CID-register) is te vinden. Tevens wordt wel eens een observatieteam
achter de informant aangestuurd om de betrouwbaarheid van de aangeleverde informatie te controleren. De runners geven aanwijzingen aan de informant hoe zich te gedragen en aanwijzingen omtrent de aard van de gewenste inlichtingen. De informanten krijgen te horen dat zij geen strafbare feiten mogen plegen in de zaken waarover zij tippen dan na toestemming van politie en justitie. Gebeurt dat wel, dan is dat geheel voor eigen verantwoordelijkheid en lopen de informanten het risico dat zij strafrechtelijk worden aangepakt. De politie is zich overigens terdege ervan bewust dat de informanten vaak wel andere strafbare feiten plegen. Verder wordt onder meer bepaald dat geen priv-telefoonnummers van politie-ambtenaren mogen worden gebeld. Soms wordt ook veel aandacht besteed aan de locaties waar de informant en zijn runners elkaar in de toekomst zullen treffen.

De afspraken met de informanten en de instemming daarmee van de chef RCID, worden doorgaans niet schriftelijk vastgelegd, niet tussen runners en informanten en niet tussen chef-RCID en runners. Wel moeten in de meeste regiokorpsen de gemaakte afspraken worden vastgelegd in het zogenaamd informantendossier en wil de CID-officier daarvan op de hoogte worden gesteld. De kwaliteit van het informantendossier blijkt zeer uiteen te lopen. In Haaglanden is het een geheel papieren administratie, die niet consequent op bijzonderheden is ingevuld. In Zuid-Holland-Zuid bestaat het informantendossier uit slechts een naam van de informant en een adres met telefoonnummer. Hieraan is gekoppeld het informantennummer. Er is geen beschrijving van de informant, evenmin een uitdraai uit HKS.

De meeste RCID-chefs hebben het vertrouwen dat zij daadwerkelijk greep hebben op het runnen van informanten. Enkele keren, bij informantenacties die in wezen diepgaande burgerinfiltraties waren, is de CID-officier bij het maken van de afspraken betrokken, doordat hij een convenant opmaakte met onder meer een vrijwaringsclausule voor de strafbare feiten die de infiltrant onder regie van de politie pleegde. Een dergelijk convenant werd aan de runners meegegeven, met de bedoeling dat de informant het mede zou ondertekenen. Er zijn echter ook convenanten (met een vrijwaringsclausule) ondertekend door de betrokken chefs CID.

De RCID-chef beslist over de betalingen aan informanten. Bij uitbetalingen aan de informanten zijn naast de runners ook de RCID-chef of de ploegchef aanwezig. Deze werkwijze is beschreven in de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden 1985. De begroting van het ministerie van Justitie voorziet in de post geheime uitgaven, die al sinds jaren op 1,5 miljoen gulden is begroot, maar bij de suppletoire begroting 1995 is verhoogd tot 2 miljoen gulden. Blijkens de opgave van het ministerie van Justitie gaat het om: tipgelden 1993: .1.742.150; tipgelden 1994 .1.576.100.

De heer De Graaf:
Is het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor uitkeringen in het kader van de tip-, toonen voorkoopgeldenregeling onderdeel van de post geheime uitgaven?
De heer Wooldrik:
Dat klopt. Ik heb hier de rijksbegroting voor 1996 en daar staat die in.
De heer De Graaf:
De post geheime uitgaven staat erin, net als vorig jaar, hoewel kranten toen beweerden dat het niet in de begroting terug te vinden was. Dat is dus wel degelijk het geval.
De heer Wooldrik:
Dat is al die tijd sinds 1985 het geval, toen de regeling tot stand kwam. Het staat op de reguliere begroting van Justitie. Het zijn dus geen geheime posten, maar het zijn wel posten waarbij de identiteit van degenen die het geld krijgen, geheim moet blijven.
De heer De Graaf:
Hoe groot is de begrotingspost geheime uitgaven voor 1996?
De heer Wooldrik:
Voor 1996 is een post van 2 mln. aan uw Kamer voorgesteld. De post was tot voor kort 1,5 mln.
De heer De Graaf:
Zijn die 1,5 mln. in de afgelopen jaren voldoende gebleken?
De heer Wooldrik:
Het feit dat de post nu naar 2 mln. verhoogd wordt, wijst erop dat er een zekere groei in is, maar tot voor kort was het bedrag op zich voldoende.
De heer De Graaf:
Voor zover wij het archief van de tip-, toon- en voorkoopgeldenregeling hebben bekeken...
De heer Wooldrik:
Ik heb een overzichtje voor u meegebracht.
De heer De Graaf:
Die overzichten hebben wij ook.
De heer Wooldrik:
Vanaf 1990 kunt u het zien.
De heer De Graaf:
Wij hebben het zelfs vanaf 1989 doorgeploegd. in 1994 betrof het 356 zaken, waarin uiteindelijk ruim 1,5 mln. is uitgekeerd.
De heer Wooldrik:
Ja, f.1.575.100.
De heer De Graaf:
Dat is meer dan de 1,5 mln. die voor de totale geheime uitgaven op de begroting stonden.
De heer Wooldrik:
Ja.
De heer De Graaf:
In het kader van de geheime uitgaven is vorig jaar ook voor een behoorlijk bedrag een informant afgebouwd. Of drukte dat geld niet op die post geheime uitgaven?
De heer Wooldrik:
Voor zover ik weet, is het comptabel op een andere wijze verantwoord, omdat het een dading was tussen de desbetreffende persoon en de Staat der Nederlanden. Noot

De officier van justitie legt via de CRI het ministerie van Justitie een verzoek voor om tot uitbetaling over te gaan. Het ministerie beslist over de hoogte van het bedrag. Regelmatig wordt op voorhand al een bedrag bij justitie gereserveerd. Daarnaast hebben de regiokorpsen eigen budgetten ten behoeve van informanten. In de begroting van diverse korpsen is de commissie bedragen van 20.000 tot 35.000 tegengekomen voor geheime uitgaven ten behoeve van de RCID. Die potjes worden beheerd door de chef RCID. Uit deze posten worden de onkostenvergoedingen voor de runners betaald, de onkosten vergoedingen voor de informanten, aan moedigingspremies voor informanten, tipgelden uit eigen middelen en soms enkele specifieke opsporingskosten zoals een GSM-telefoon voor een informant. Doorgaans zijn de onkostenvergoedingen van de runners gespecificeerd. Rapporten voor onkostenvergoeding/aanmoedigingspremies en tipgelden uit eigen middelen van de RCID zijn er doorgaans niet.

Infiltranten

Kenmerkend voor infiltratie-acties is dat onder regie en gezag van politie en OM a) gebruik wordt gemaakt van een valse identiteit en/of b) strafbare feiten worden gepleegd of c) een criminele organisatie wordt ondersteund. Politie-infiltratie is in beginsel niet een bijzondere activiteit van de CID. Deze is tegenwoordig voorbehouden aan de politile infiltratieteams (PIT). Noot

Bij de inzet van een PIT is niet de CID, maar het PIT verantwoordelijk voor de toegepaste methoden. De CID-en behoren de methode van politile infiltratie niet toe te passen. Hoewel daarvan geen feitelijke voorbeelden zijn aangetroffen, is de commissie wel bij herhaling gewezen op de mogelijkheid dat CID-ambtenaren op eigen initiatief - of eventueel op verzoek van collega's uit een andere regio - pseudo-koopacties verrichten. Mochten deze acties zich voordoen, dan is in elk geval voor iedereen duidelijk dat dit niet overeenkomstig de regels is. Burgerinfiltratie was aanvankelijk verboden, nadien werd uitdrukkelijk de voorkeur gegeven aan politie-infiltratie, maar recentelijk, in het rapport Werkgroep infiltratie, wordt die voorkeur niet meer uitgesproken. Burgerinfiltratie zal dikwijls een vervolg zijn op het runnen van een informant, of anders (bijvoorbeeld in geval van doorlating) toch gebaseerd zijn op gegegevens die van een informant afkomstig zijn. Derhalve is de CID bij de zaak (meer of minder nauw) betrokken. Daarbij moet evenwel bedacht worden dat het merendeel van deze acties plaatsvindt in het kader van een projectonderzoek, waardoor een heel team bij de zaak is betrokken. Een aparte verantwoordelijkheid voor de CID in dezen is moeilijk aan te wijzen: de verantwoordelijkheid ligt dan bij de projectleider en de zaaksofficier van justitie. In andere gevallen vindt burgerinfiltratie CID-matig plaats. De verantwoordelijkheid ligt dan bij de CID-officier van justitie.

Zo vond in een zaak n doorlating plaats met toestemming van de CID-officier (in welk geval het proces-verbaal niet in het zaaksdossier terecht kwam) en een andere met toestemming van de zaaksofficier (in welk geval het proces-verbaal wel in het zaaksdossier terechtkwam).

Menigeen - behalve Amsterdam - gaat ervan uit dat zonder burgerinfiltratie de opsporing van georganiseerde misdaad niet wel mogelijk is. Bij de Delta-methode en in het Ramola-onderzoek bijvoorbeeld waren uitvoerige infiltratie-trajecten van personen, die vanuit de CID-en zijn gestuurd, doch die niet overeenkomstig de richtlijnen Infiltranten werden behandeld en dus formeel niet meer dan een informantenstatus hadden. Het varieert per CID waar de grens wordt gelegd tussen informanten, gestuurde informanten en infiltranten. Feit is dat in meer gevallen is geconstateerd dat met medeweten van de CID informanten strafbare feiten hebben gepleegd. Noot De beslissing tot burgerinfiltratie over te gaan behoort te worden genomen door de CID-officier van justitie op voorstel van de RCID-chef. Er zijn echter voorbeelden van projecten van burgerinfiltratie, waarbij zowel de officier van justitie als de RCID-chef niet op de hoogte leken te zijn. Deze gang van zaken deed zich onder meer voor bij enkele zaken waarin de burgerinfiltrant werd gerund door runners uit een andere regio dan waarin hij staat ingeschreven. Daarbij dachten de betrokken verantwoordelijken dat anderen de verantwoordelijkheid droegen voor de begeleiding door runners die vanuit een ander regio afkomstig waren. De runners werden toen onvoldoende aangestuurd.

In een aantal gevallen moet worden betwijfeld of de officier van justitie vanaf het begin op de hoogte is geweest. Daarbij moet bedacht worden dat een informant gestuurd kan worden om eerst op bepaalde dingen te letten, en vervolgens om bepaalde dingen te doen voor de criminele organisatie. In dat geval is overleg met de officier van justitie noodzakelijk en mogelijk. Maar het kan ook zijn dat een informant benaderd wordt door de criminele organisatie om iets te doen, waarover in kort tijdsbestek beslist moet worden. Hoewel er op zich uiteraard mogelijkheden zijn om tijd te winnen, kan niet worden uitgesloten dat soms vooruitlopend op het besluit van het openbaar ministerie toestemming wordt gegeven, wat de facto betekent dat de infiltratie een aanvang neemt door een besluit van de CID.

Voor voorkoop is vooraf toestemming van de officier van justitie noodzakelijk. De daarvoor noodzakelijke
gelden, die afkomstig zijn van het departement of van het eigen budget voor geheime uitgaven van de RCID, moeten bij rapport worden verantwoord.
De volgende hoeveelheden geld gingen om: voorkoopgelden 1993: .66.550; 1994: .375.870. Hier zitten de koopsommen die na betaling direct in beslag worden genomen, niet bij. Ook bij de gecontroleerde aflevering en de gecontroleerde doorlevering moet het OM vooraf toestemming verlenen. Vooral de gecontroleerde aflevering geschiedt dikwijls - bijvoorbeeld in Amsterdam-Amstelland, Gelderland-Midden en het kernteam Noord en Oost Nederland - onder verantwoordelijkheid van de tactische recherche. Doorlatingen kunnen zowel onder de verantwoordelijkheid van de tactische recherche geschieden als van de diverse RCID-en.

Observatie

Voor de observatie van handelingen van een CID-subject, diens contacten of van handelingen op bepaalde locaties, alsmede ter controle van de door de RCID gebruikte informanten, wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van observatieteams. Deze OT's zijn in beginsel inzetbaar voor de RCID. Zij werken evenwel voornamelijk op verzoek van de tactische recherche. Het komt dan ook geregeld voor dat het OT observatiecapaciteit tekort komt om de CID te kunnen bedienen. Noot Een en ander kan tot gevolg hebben dat de runners zelf observaties verrichten. Vaak laat een CID het verzoek om inzet van het OT al achterwege, omdat er toch geen tijd voor is. Voor het (goed) functioneren van de CID wordt gereserveerde OT-capaciteit noodzakelijk geacht door de CID. Noot

De heer De Graaf:
De heer Vrakking heeft hier gezegd van mening te zijn dat CID-acties als observatie of het plakken van peilzenders, laat staan ingrijpender methoden, alleen mogen plaatsvinden bij mensen die reeds als verdachte zijn omschreven, dus niet bij zogenaamde CID-subjecten die deze status van verdachte nog niet hebben. Is die lijn van de hoofdofficier algemeen bekend in het Amsterdamse korps?
De heer Van Riessen:
Ja, die is bekend.
De heer De Graaf:
En die lijn wordt ook gevolgd?
De heer Van Riessen:
Ja, die wordt ook gevolgd. In de organisatie van de centrale recherche neemt de CID niet een losse positie in. De CID kan dus bijvoorbeeld niet zelfstandig over een eigen observatieteam beschikken, met alle toeters en bellen die daarbij horen. Ook de CID zal dat moeten aanvragen, als het al nodig zou zijn. Noot
De aanvragende diensten geven (soms via de CID) het observatiedoel aan het OT. Het OT is verantwoordelijk voor de wijze waarop wordt opgetreden. Als het gaat om plaatsing van apparatuur, dan geldt hetzelfde voor de sectie technische ondersteuning (STO); en gaat het om een inkijkoperatie dan geldt hetzelfde voor het AT. De resultaten van deze verschillende observatie-activiteiten worden teruggekoppeld aan de CID; de CID bepaalt wat er gebeurt met eventuele opnames of met het gebruik of de verwerking van informatie van technische hulpmiddelen. In de verslaglegging van de CID is echter ook niet te vinden hoe de observatie en/of de technische inzet heeft plaatsgehad. Dat kan zijn omdat de CID dat niet te horen krijgt van het OT of het STO. Er zijn echter ook gevallen bekend waarin de CID onder zijn verantwoordelijkheid gebruikte tactieken (zoals inkijkoperaties) dermate afschermt, dat ook de tactische recherche niet op de hoogte wordt gebracht. In sommige korpsen registreert de CID ook de lopende telefoontaps. Elders gebeurt dat door de STO die soms wel en soms niet organisatorisch bij de CID is ondergebracht.

3.3.3 Criminele inlichtingen

Voor alle duidelijkheid is het goed onderscheid te maken tussen informatie met betrekking tot de personen in wie de CID-en zijn genteresseerd als subject, informatie voortkomende uit het optreden van de CID-rechercheurs en informatie van de informanten.

CID-registers

De regionale criminele inlichtingendiensten onderhouden een aantal persoonsregistraties, dat in n systeem is ondergebracht. Deze registraties zijn door het centraal gezag aangewezen in de thans vigerende CID-regeling 1995. Voor het register van de CID-subjecten Noot en het register van de grijze-veld-subjecten Noot zijn afzonderlijke (model)privacyreglementen vastgesteld. Daarin is bepaald welke gegevens kunnen worden
opgenomen. Niet alle CID-en maken een onderscheid naar CID-subject en grijze-veld-subject. Afgezien van de definitie uit de CID-regeling 1995 ontbreken harde criteria om te bepalen of iemand terecht in het subjecten-register of in het grijze veldregister zit. Voor verstrekkingen maakt de codering van de geregistreerde - als CID-subject, grijze-veld-subject, of niet-CID-subject - veel uit, terwijl de codering ook gevolgen heeft, althans moet hebben, voor de aard en inhoud van de op te nemen persoonsgegevens. Uit een grijze-veldregister mogen gegevens worden verstrekt aan alle grijze-veld-registers, CID-registers en gegevensverzamelingen verwant aan de CID. Gegevens in het grijze-veldregister moeten uiterlijk na zes maanden worden verwijderd, tenzij voordien verandering tot CID-subject heeft plaatsgevonden. Noot Omtrent niet-CID-subjecten mogen slechts bepaalde gegevens worden opgenomen mits deze betrekking hebben op personen die contacten met CID-subjecten onderhouden.

De voorzitter:
Ik wil nog even terugkomen op de vraag hoe je in de praktijk in die bak komt. U zei zojuist, dat het destijds voldoende was als iemand bij wijze van spreken zei: dat is een kwaaie. Hoe is dat nu?
De heer Van Steeg:
Het formulier geeft al aan dat een en ander getoetst moet worden. Komt de informatie van een betrouwbare informant? Heeft hij de informatie van horen zeggen of heeft hij zelf iets gezien? Van wie heeft hij wat gehoord? Dat zijn allemaal vragen die de CID'er stelt als mensen informatie komen verstrekken. Er wordt dus veel meer doorgevraagd; niet het loze verhaal geldt. Op het moment dat men met verhalen komt die onderbouwd worden met bijvoorbeeld het gegeven dat de persoon over wie gesproken wordt reeds antecedenten op het bewuste gebied heeft gekregen, dan komt die persoon al gauw in aanmerking voor opname als CID-subject.
De voorzitter:
Wij hebben in verschillende regio's gezien dat de praktijk als volgt was: als je naam de eerste keer genoemd wordt en het lijkt terecht dat je naam in de bak komt, dan kom je in het grijze-veld. Gebeurt dat twee keer, dan promoveer je automatisch tot CID-subject.
De heer Van Steeg:
Nee, zeker niet automatisch. Dat vind ik niet. Noot Ter illustratie van de aantallen geregistreerden worden de cijfers vermeld uit het regiokorps Haaglanden op 3 april 1995: 9.875 natuurlijke personen, waarvan 6.582 CID-subjecten, 1.288 grijze-veld-subjecten, en 2.005 contacten of niet-subjecten. Dat suggereert wellicht dat 4% van de bevolking van Den Haag is opgenomen in het CID-register, maar die suggestie is niet juist. Een aantal personen is opgenomen in het Haagse CID-bestand, al wonen ze daar niet. Van de in het register voorkomende 2.135 rechtspersonen of organisaties waren 263 subject, 597 grijze-veld-subjecten en 1.275 overige rechtspersonen (contacten). Noot

CID-informatierapporten (4x4)

Veel inlichtingen zijn afkomstig uit CID-informatierapporten: de zogenaamde 4x4tjes. In deze rapporten vindt een classificatie plaats met het oog op de betrouwbaarheid van de bron, de vermoedelijke juistheid, terwijl ook afhandelingscodes worden toegekend. De runners kennen vaak zelf betrouwbaarheids- en afhandelingscodes aan de informatie toe.

Betrouwbaarheid:
A: afkomstig van politie-ambtenaar of anderszins zeer betrouwbare bron; B: afkomstig van informant die in het verleden betrouwbaar is gebleken; C: niet betrouwbaar, van informant die niet altijd betrouwbaar is gebleken; X: niet te beoordelen. 1: de informatie is zeker juist; 2: is door de bron zelf waargenomen; 3: door ander dan bron waargenomen, maar wordt bevestigd door gegevens uit andere bron; 4: door ander dan bron waargenomen en wordt niet door andere bron bevestigd. Afhandelingscodes: 00: kan niet gebruikt worden; 01: alleen gebruiken na overleg met afzender; 10: operationeel te gebruiken, afzender niet vermelden; 11: operationeel te gebruiken.
De criteria voor classificatie zijn subjectief waardoor vergelijkbare gegevens in verschillende regiokorpsen verschillend worden geclassificeerd. Ook wordt verschillend omgegaan met de afbakening tussen CID-subjecten en grijze-veld-subjecten. De commissie heeft geconstateerd dat in bepaalde regiokorpsen het onderscheid tussen grijze-veld- en CID-subject niet wordt gemaakt. Alle registraties vinden dan plaats onder de noemer CID-subject.

Er zijn politie-autoriteiten die erop wijzen dat er wel erg weinig hoeft te gebeuren om iemand in het systeem
op te nemen. Zij pleiten ervoor een toezicht of autoriteit hiervoor in het leven te roepen. In de meeste regiokorpsen wordt de ploegchef of de RCID-chef slechts bij twijfel geraadpleegd. De eenmaal toegekende waarderingen aan informatie worden niet stelselmatig gevalueerd. Er bestaat een grote achterstand ten aanzien van het bijhouden van het grijze-veldregister, in het bijzonder waar het verwijdering van personen als grijze-veldsubject betreft.

Wel poogt men in sommige korpsen de 00-informatie beperkt te houden onder het motto dat niet te gebruiken informatie geen informatie is. De oplossing wordt veelal gezocht in het splitsen van de informatie over meer rapporten, zodat de wel bruikbare delen van de informatie wel te verstrekken zijn. Voorts roept de betrouwbaarheidswaardering A1 in sommige korpsen vragen op, omdat dit doorgaans niets anders kan betekenen dan dat het om een waarneming van een politieman gaat. Sommige politiefunctionarissen zijn van mening dat politieambtenaren hun wetenschap maar bij ambtsedig proces-verbaal moeten relateren. Overigens kwam het in het verleden ook voor dat een inlichting als A1 werd gecodeerd terwijl deze uit de vijfde hand afkomstig was. Ook werden harde en zachte data door elkaar heen aangeboden. De werkwijze met betrekking tot de verwerking verschilt per korps. In het ene korps voegen de runners een uitgebreide tekst in het geautomatiseerde systeem; op de afdeling verwerking of analyse maakt men daar n of meer informatierapporten van in de voorgeschreven verstrekkingsvorm, het zogenaamde 4x4-formulier. Noot In het andere korps wordt de informatie door de runners zelf in de 4x4-vorm opgemaakt en in het systeem gevoegd. Naarmate het geautomatiseerde systeem van de CID toegankelijker is voor niet-CID-collega's, is het risico dat CID-rechercheurs op eigen personal computers uitvoeriger verslag doen groter. In het regiokorps Haaglanden voegt de CID op andere wijze dan door informanten verkregen inlichtingen in het CID-register in, Noot terwijl Zuid-Holland-Zuid het CID-bestand beperkt tot de inlichtingen van informanten. Noot In bijvoorbeeld regiokorps Twente is een afzonderlijk informatiecentrum opgezet met het doel CID-informatie/informatie over CID-subjecten aan te vullen met informatie uit openbare bronnen. Informatie opgeslagen bij het informatiecentrum blijft evenwel CID-informatie. In Kennemerland gaat de informatie die door een runner is ingewonnen naar de groepschef. Deze voert overleg met de CID-chef en die neemt de beslissing of iemand als subject in het register komt dan wel of bepaalde informatie in het CID-systeem wordt opgenomen. Wekelijks worden nieuwe informanten met de CID-officier doorgesproken.

De controle en veredeling door toevoeging van andere reeds voorhanden zijnde informatie zijn uitbesteed aan de afdeling verwerking of analyse. Soms hebben runners hun eigen administratieve rechercheurs voor dat werk. In bepaalde korpsen is de afdeling verwerking of analyse dan wel de administratieve bezetting zo gering dat niet meer gebeurt dan dat de door de runners aangeleverde informatie wordt omgezet in kaarten in het systeem. In die korpsen bestaat geen enkele controle op de juistheid van de aangeleverde informatie. CID-gegevens blijken herhaaldelijk niet juist te zijn.

CID-journaals

De verslaglegging van de inlichtingen moet worden onderscheiden van de verslaglegging van de werkzaamheden van de CID-rechercheurs. Van hun contacten met informanten houden zij in beginsel een journaal bij. De kwaliteit van de journaals en de toegankelijkheid daarvan lopen sterk uiteen. In het ene korps gaat het journaal in het geautomatiseerde systeem, in het andere houden de runners dat slechts in hun eigen personal computer bij. In het ene korps is het de gewoonte om nauwkeurig verslag te doen welke rechercheur met wie op welk moment van de dag gesproken heeft over welk onderwerp. In journaals van een andere CID hebben de aantekeningen vooral betrekking op het al dan niet met succes zoeken van contact door of met een bepaalde informant, aangeduid met een nummer. Over het later volgende gesprek tussen deze runners en informant is dan in het journaal niets terug te vinden.

In deze journaals wordt soms, zij het bepaald niet stelselmatig, vastgelegd welke de toegepaste opsporingsmethoden zijn. In de bij de RCID-en in gebruik zijnde centrale registraties staan de toegepaste opsporingsmethoden niet vermeld. Teveel personen zouden toegang hebben tot het systeem. Of zulks wel wordt bijgehouden in een (schaduw)bestand op een eigen computer valt niet te achterhalen. Wel worden soms processen-verbaal van de gebruikte opsporingsmethoden in een bepaalde zaak gevraagd. Noot Op dit moment is n geval bekend van een RCID die op eigen initiatief een methodieken-proces verbaal heeft opgemaakt. Noot

Informantendossiers

De gegevens omtrent de informanten, zoals die worden vastgelegd lopen sterk uiteen. In het ene korps bevat het informantendossier niet veel meer dan de personalia, een nummer en de mededeling dat de informant zich ook schuldig maakt aan strafbare feiten. Het komt ook voor dat ook laatstgenoemde mededeling niet is opgenomen. Verder is geen foto van de informant aanwezig, geen uittreksel uit de herkenningsdienst, geen gecumuleerde uitdraai van door de informant geleverde informatie, geen evaluatie daarvan en geen overzicht van aan de informant gedane betalingen. In andere korpsen zitten al deze gegeven bij elkaar in n dossier.

De heer Jansen:
Sommige mensen denken dat een CID-operatie wordt geregistreerd als ware het een roman, een doorlopende lineaire zaak. Maar dat is niet waar. Een deel zit bij de CID in het gesloten systeem. Het meest betrouwbare deel zit in het informantenregister. Dat wordt in een soort schatkamer bewaard. Daar mag niemand bij.
De voorzitter:
Dat heeft u toch ook nooit gezien?
De heer Jansen:
Dat heb ik nog nooit gezien, dat is des CID's. Dat wordt dus ook echt voor de incrowd gehouden. Wat er met de informant in een zaak besproken wordt, wordt in een zaaksdossier bij de CID vastgelegd. De informatie die vervolgens overgeheveld wordt naar de operationele mensen, van wie vaak alleen de chef weet wat deze precies inhoudt maar de uitvoerders niet, wordt bijvoorbeeld in een observatie-proces-verbaal of registratie neergelegd. Tegenwoordig doen wij het via een proces-verbaal, maar toen werd dat geregistreerd in de observatieverslagen. Uiteindelijk vindt dan nog een keer een afrondende beschrijving plaats in een soort journaal, het Octopus-systeem. Je hebt dus een drietal slagen te maken, wil je het verhaal compleet in beeld krijgen. Die drie registraties zijn daar ook die dag op tafel gelegd. Daaruit is het geheel dan ook helder te krijgen. Als mijnheer X zegt: Ik verwacht die dag een container daar en die gaat naar plaats Y, dan kun je in die registratie volgen dat hij inderdaad in Y terechtkomt. Noot

Inzage officier van justitie

Het is de vraag of de officier van justitie op grond van artikel 2, tweede lid CID-regeling 1995 de CID-systemen kan bekijken. Sommige officieren van justitie bekijken de informantendossiers af en toe, lezen op eigen initiatief de journaals en, als ze dat nodig vinden, (andere) aantekeningen over de informant. Andere CID-officieren hebben nog nooit in het informantenregister gekeken. De meeste officieren gaan ervan uit dat een dergelijke inzagebevoegdheid niet bestaat.

De voorzitter:
Weet u hoeveel informanten er ongeveer in Utrecht ingeschreven stonden?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ik heb de heer Van Steeg dat horen zeggen. Voor die tijd wist ik dat niet.
De voorzitter:
Heeft u wel eens in het Informantenregister gekeken wie het ongeveer waren?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Neen.
De voorzitter:
Daar voelde u nooit de noodzaak toe?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ik had daar de bevoegdheid niet toe. Er staat nergens dat ik dat kan, of mag, of moet.
De voorzitter:
Maar u heeft wel het gezag over de hele zaak.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Wat is gezag?
De voorzitter:
Dat is toch dat u de baas bent?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
De baas zijn en gezag hebben vanuit mijn functie als officier is iets anders dan de baas zijn van de CID en de baas zijn van het politiekorps waar de CID onder valt. In mijn optiek is de leiding van de politie verantwoordelijk voor alles wat er binnen de CID speelt. Ik heb ook een verantwoordelijkheid. Die ontloop ik niet, die neem ik ook, maar dat is een andere, alleen voor zover men een rol speelt in strafzaken.
De voorzitter:
Maar dat doen ze toch allemaal?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Niet allemaal.
De voorzitter:
U bent als CID-officier toch verantwoordelijk voor de informatie die in die CID-registers komt?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ja, maar het is de vraag of het belangrijk is om het te weten als het erin komt. Ik vind het belangrijker om dat te bekijken als het eruit komt, als het wordt gebruikt. Er zit een heleboel in. Op het moment dat er iets uitkomt om te gebruiken, dan toets ik.
De voorzitter:
En niet hoe het wordt verzameld.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Neen. Dat is fysiek welhaast onmogelijk.
De voorzitter:
Maar u bent daar toch verantwoordelijk voor? Het is toch een deel van het opsporen?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Het is een deel van het opsporen als er informatie uitkomt die wordt gebruikt
in strafzaken.
De voorzitter:
Maar voor de manier waarop dat wordt verzameld, voor de vraag of het rechtmatig wordt verzameld en of het niet stuk gaat op een zaak, daarvoor bent u toch ook verantwoordelijk?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Zeker, maar daarvoor hoef ik niet aan de voorkant te zitten. Daarvoor kan ik ook aan de achterkant zitten.
De voorzitter:
Dan moet u toch weten hoe het er aan de voorkant is ingegaan?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Daar is de politie toch ook voor?
De voorzitter:
Daar bent u toch ook voor?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ik moet het checken wanneer ik het ga gebruiken.
De heer Koekkoek:
Hoe houdt u dan een CID-chef in de hand als u pas wat hoort op het moment dat u het nodig heeft?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
De hele organisatie van het in de registers stoppen, dat is een zaak van de politie. Dat is ook gedelegeerd aan de politie.
De heer Koekkoek:
U wilt toch wel weten of dat op een verantwoorde manier gebeurt?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Ik wil alles weten, maar fysiek is dat bijna onmogelijk. Je kunt niet alles weten. Je moet een zodanige verhouding met de CID en de politie creren, met de CID nog meer dan met andere takken van de politie, dat ze het je vertellen. Wel geven verschillende RCID-chefs aan dat wanneer de
CID-officier erom zou vragen, hij inzage in de CID-registers alsook de informantendossiers kan krijgen. In de meeste gevallen hebben RCID-chefs er tegenwoordig geen moeite meer mee dat de CID-officier de identiteit van de informant te horen krijgt. Noot

Wel dienen aan leden van het openbaar ministerie, op hun verzoek ten behoeve van hun gezag en zeggenschap over de politie ingevolge artikel 15 Wet politieregisters uit een politieregister gegevens te worden verstrekt.

Volgens officier van justitie F. de Groot moet de toelaatbaarheid van dergelijke controle worden betwijfeld. Volgens hem heeft hij als CID-officier van justitie met de CID-regeling 1995 wel gezag gekregen over de uitvoering van de taak van de CID, maar de bescherming van de CID-registraties wordt door een ander regiem beheerst, het Besluit Politieregisters. Volgens die regeling kan het openbaar ministerie wel zaaksgerichte gegevens opvragen, maar de officier kan volgens De Groot niet met het oog op zijn verantwoordelijkheid voor en controle op het CID-werk opdracht geven de registers als geheel open te gooien.

De heer Vos:
De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de CID-bestanden kijkt. (...) Hoe maakt u de afweging om eens een keer door te prikken?
Mevrouw Gonzales:
Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de ontwikkelingen. Een keer in de week hebben wij een vast overleg met de CID. Als het enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast wat journalen door, zodat zij niet alleen maar feiten hoeven te vertellen die zij al hebben genoteerd. Dan kunnen wij er wat op doorgaan. Dat is dus minstens een keer per week.
De heer Vos:
Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of drie keer?
Mevrouw Gonzales:
Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe vaak.
De heer Vos:
Talloze keren.
De heer De Graaf:
Het CID-bestand is iets anders dan een informantenbestand.
Mevrouw Gonzales:
Exact. Het is goed dat u het zegt.
De heer De Graaf:
Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
Mevrouw Gonzales:
Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene waarvoor de heer Van Traa is gekomen, dat ga ik natuurlijk niet talloze keren bekijken.
De heer De Graaf:
Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
Mevrouw Gonzales:
Ja.
De heer De Graaf:
Kent u de namen van de informanten?
Mevrouw Gonzales:
Ja, die ken ik.
De voorzitter:
Kent u de aliassen of de echte namen van de informanten?
Mevrouw Gonzales:
Ook de echte naam. (...) De namen zijn mij verteld door de chef CID, de heer Augusteijn. Ik heb nooit de moeite genomen om het per persoon na te zoeken. Ik kijk alleen op de bijnamen. Noot

Inzage en verstrekking

Op basis van de Wet politieregisters geldt een verplicht verstrekkingenregime binnen de politie, mits de gegevens benodigd zijn voor de goede vervulling van de politietaak. Dit verplichtende regime geldt niet voor de CID-en (artikel 11 Besluit Wet politieregisters en artikel 11 CID-regeling 1995). De CID-en kunnen volstaan
met verstrekkingen aan de projectleiders van tactische onderzoeken en verder aan andere CID-en en NCID. Bij een RCID is intern doorgaans sprake van volledige openheid omtrent de in de centrale registratie opgenomen gegevens. Een uitzondering hierop vormt de participatie van CID-rechercheurs in de zogenaamde embargo-onderzoeken. Deze vonden in het verleden vaker plaats dan nu, maar het onderzoek van sommige kernteams - en de positie van de CID daarin - doet daar nog steeds aan denken. In dergelijke onderzoeken splitst een deel van de CID zich voor bepaalde tijd als het ware af van de RCID en worden er geen gegevens uit het embargo-onderzoek aan de RCID ter beschikking gesteld.

Extern - zowel binnen als buiten het korps - wordt nogal wisselend geopereerd. De verstrekking geschiedt door de chef RCID, of door de administratief-rechercheurs, of door de medewerkers van de afdeling verwerking of analyse, dan wel door het infocentrum. Soms worden slechts de 4x4-informatierapporten uitgegeven, soms geschiedt dit uitsluitend bij proces-verbaal dat door de chef RCID is opgemaakt. De schriftelijke verstrekking geschiedt binnen het eigen korps slechts voor zover dat voor de opbouw van het opsporingsdossier of voor de vervolging noodzakelijk is. Dit systeem wordt enigszins doorbroken doordat runners ook zelfstandig, mondeling informatie aan de tactische recherche geven.

De verstrekking van door observatie verkregen informatie, voor zover ondergebracht in de CID-registers, geschiedt door middel van dezelfde procedure als de overige aanwezige CID-informatie. Is het observatieteam niet ondergebracht bij hetzelfde organisatorische onderdeel als de RCID of wordt de informatie van de observatie niet in het CID-register opgenomen, dan zal de chef van het observatieteam de resultaten van de observatie sec meedelen aan de opdrachtgever. Is verstrekking van de informatie nodig ten behoeve van het strafproces, dan zal de chef-observatieteam een door hem opgemaakt proces-verbaal doen uitgaan, waarin zo compact mogelijk informatie wordt verstrekt.

In beginsel wordt elke verstrekking geregistreerd in het verstrekkingenbestand, maar de mondelinge informatie-uitwisseling resulteert niet in een vermelde verstrekking. Bij n korps wordt de CID-informatie alleen bij proces-verbaal verstrekt, maar dan alleen wanneer het tactische onderzoek succesvol is afgesloten en de informatie nodig is voor de bewijsvoering.

De 00-informatie wordt in beginsel nooit verstrekt, ook niet binnen het eigen korps. Indien de RCID-chef, omdat hij over 00-informatie beschikt, constateert dat het tactische onderzoek de verkeerde kant op gaat, kan de teamleider van het tactische onderzoek worden ingefluisterd. In hoeverre dit standaardpraktijk is, is onduidelijk. De toegezegde geheimhouding van de identiteit van de informant gaat zo ver dat men bijvoorbeeld een moordzaak onopgelost zal laten, als de oplossing in de als 00 gekwalificeerde CID-informatie besloten ligt.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken