3.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
3.3.1 Zaken
De CID is doorgaans - zij het niet overal in gelijke mate - nauw betrok ken bij de keuze welke zaken moeten
worden aangepakt. In beginsel besluiten de RCID-chef, de tactische chef en de officier van justitie, die be last
is met georganiseerde criminaliteit, welke grote zaken worden aangepakt. De beslissing over kleine en
middelgrote zaken wordt primair genomen op het niveau van districten en basiseenheden. Het overleg over
grote zaken, dat in elk korps (onder verschillende benamingen) bestaat, kan worden aangeduid als het overleg
of platform voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Noot
Binnen de onderscheiden Divisies zware criminaliteit of vergelijkbare platforms van de korpsen weegt bij de
beleidskeuzen de voorhanden zijnde tactische informatie vaak zwaarder dan de CID-informatie. Dat is
opmerkelijk, tegen het licht van de eerder gemaakte vaststelling dat het verzamelen van inlichtingen ertoe
dient de opsporing te sturen. Ten behoeve van de prioriteitsstelling en de keuze van onderzoek naar
georganiseerde misdaad zou de RCID de verzamelde informatie behoren te analyseren, teneinde voorstellen te
doen omtrent aan te pakken zaken of criminele groeperingen. Daarbij zou dan uit de analyse moeten blijken of
een zaak voldoet aan de criteria van de CRI inzake georganiseerde misdaad. In de praktijk geeft de RCID in
dat opzicht slechts zelden uitgewerkte analyses. Het lijkt er soms eerder op dat de CID zaken entameert louter
op grond van een verhaal van een informant.
- De voorzitter
:
- Dus de verhalen van: we gaan het nu heel anders doen met de CID, dat is in de praktijk nog
niet zo. De basis van uw werk is nog steeds wat u uit het criminele milieu hoort?
- De heer
Mosterd:
- Wij proberen daar nu wat meer koers aan te geven. Een bekend probleem bij de CID was -
het is het ten dele nog steeds, maar het was het zeer zeker - dat het terechte verwijt werd gemaakt: de
informant runt, managed de CID en bepaalt waar de politie achteraan loopt. Door betere afspraken, betere
procedures, zie je nu dat wij proberen de beleidsdoelstellingen van het korps te volgen. Het is in dit verband
grappig dat ik, voordat ik hier naartoe kwam, nog een managementrapportage zat door te nemen, waarin wij
ook dit jaar proberen de bedrijfsvoering wat beter te verwoorden. Daarin zie je dan bijvoorbeeld dat wij op het
item woninginbraken zoveel informantengesprekken hebben gehad en op het item roofovervallen zoveel
informantengesprekken. Op die manier proberen wij eigenlijk zelf veel meer de regie te bepalen. Noot
Verklaringen voor deze weinig analytische aanpak zijn de zwakke informatiepositie van de RCID-en binnen het
criminele milieu als het gaat om georganiseerde criminaliteit, alsmede de in veel korpsen zwakke bezetting
van de analyse-afdeling. Juist als de tactische recherche haar onderzoeken projectmatig voorbereidt - wat bij
de grotere onderzoeken doorgaans het geval is - zijn bovendien naast de CID ook andere informatiebronnen
voorhanden, zoals verklaringen van verdachten in andere onderzoeken of tijdens gerechtelijke
vooronderzoeken.
In het overleg voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit wordt ook besproken wanneer en hoe
zaken tactisch worden gemaakt, en wanneer CID-matig wordt geopereerd. Met dit laatste wordt bedoeld dat
bepaalde werkzaamheden tijdens een tactisch onderzoek met het oog op de geheimhouding onder de paraplu
van de CID wordt gebracht. Dit gebeurt in de eerste plaats wanneer ondersteunende diensten worden
ingeschakeld, waarbij de CID de intermediair is tussen de ondersteunende dienst en de tactische recherche Noot
.
In de tweede plaats betekent het feit dat een zaak eenmaal tactisch is geworden niet dat daarmee een einde
is gekomen aan de eigen bemoeienis van de CID. Hiervoor is reeds gewezen op de logica dat een bestaand
contact met een informant niet onmiddellijk bij een gerezen verdenking tegen een derde behoeft te
beindigen. Bovendien kan zich het belang van verdere informatiegaring voordoen bij een onderzoek naar een
criminele organisatie, zelfs als al een gerechtelijk vooronderzoek is geopend tegen een van de leden van de
criminele organisatie. Dat is in het bijzonder denkbaar in gevallen waarin de opening van een gerechtelijk
vooronderzoek eigenlijk alleen heeft plaatsgevonden teneinde een machtiging tot telefoontap van de
rechter-commissaris te verkrijgen.
Indien uit het overleg over de aan te pakken zaken opdrachten voor de CID voortvloeien, is het aan de CID-chef
en de runners om de mogelijkheid, aanpak en sturing van het informatietraject te bepalen. De werkwijze - de
opsporingsmethoden - is derhalve niet de verantwoordelijkheid van het overlegorgaan. Het is niet overdreven
om het belang van de CID tijdens een lopend (tactisch) onderzoek groter te achten, dan dat bij de
prioriteitenstelling. Tactisch rechercheurs stellen dat sommige onderzoeken beter helemaal niet begonnen
kunnen worden als de CID niet een informant heeft op een relevante positie. Anderzijds kan de CID in veel
gevallen niet onmiddellijk of zonder meer voldoen aan de concrete behoefte aan informatie bij de tactische
onderzoeken. Soms hebben de CID-en door de beperkte orintatie van de runners en de eenzijdigheid van het
informantenbestand weinig te bieden.
- De heer Koekkoek:
- Ik wilde overgaan op de manier waarop de keuzes voor de projecten gemaakt worden. Hoe
gebeurt dat in Zuidoost-Brabant? Wie bepaalt de projecten die uw afdeling gaat draaien?
- De heer
Van Amerongen:
- Wij hebben boven onze afdeling een driehoek staan. Binnen die driehoek wordt
aangegeven op welke deelterreinen wij onderzoek gaan doen en op welke deelterreinen er forecasting is,
in de meest brede zin van het woord: waar zien wij dingen gebeuren die eigenlijk niet kunnen en wat weten
wij ervan?
(....)
- De heer
Koekkoek:
- En waar moeten dan de CID-ambtenaren vooral naar kijken? Waarop moeten zij de
aandacht richten?
- De heer
Van Amerongen:
- Wij hebben ook naar het jaarplan van het OM zitten kijken; dat is niet vreemd binnen
zo'n driehoek. Daarin wordt onder meer aan milieu en
fraude prioriteit gegeven. Verder hebben wij als
doelstelling georganiseerde criminaliteit, de verwevenheid tussen onderwereld en bovenwereld, en als vierde
hadden wij dus het vrouwenhandelverhaal, maar dat heb ik net al uitgelegd.
- De heer
De Graaf:
- Uw CID-mensen moeten met materiaal aankomen, maar die zitten toch van oudsher vooral in
die drugswereld? Dus in de fraudewereld, de milieuwereld en vrouwenhandel - nou, daarin misschien wat
makkelijker - hebben zij toch helemaal geen informatiepositie?
- De heer
Van Amerongen:
- Ik geef toe dat het een moeilijke omslag is. Als ik moet schatten, denk ik dat nog
steeds 90% van de informatie die bij ons binnenkomt, gelieerd kan worden aan drugs.
Noot
3.3.2 Methoden
Informanten
De politie onderhoudt van oudsher contacten met het criminele milieu. De open verkenning ofwel
caf-recherche gebeurt nog steeds, ook door de informatierechercheurs van de CID.
- De heer Mosterd:
- (...) en voorts: milieuverkenningen. Misschien verdient dit laatste een toelichting.
- De
voorzitter:
- Betreft dat het milieu in de zin van mensen, of de natuur?
- De heer
Mosterd:
- Nee, niet de natuur, maar het criminele milieu. Wij verstaan eronder het onopvallend
observeren in verdachte, voor het publiek toegankelijke gelegenheden. Ik zie ook de
inkijkoperatie - dat is
de manier waarop ik het zelf heb geformuleerd - als een observatiemiddel. Daarnaast heb ik hier nog staan als
dingen die wij natuurlijk ook doen: het praten met de informanten, alsmede - als het namelijk verder gaat en
een informant op een gegeven moment actief dingen gaat doen, wordt het een infiltrant - het omgaan met
infiltratie. Noot
(...)
- De heer Rouvoet:
- Ik zou even willen terugkomen op het begrip milieuverkenningen dat u in het begin
hanteerde. Dat is mij nog niet helemaal duidelijk. Zou u kunnen aangeven wat u in dt kader precies doet?
- De heer
Mosterd:
- Ja, het is een heel oude methode eigenlijk. Het komt erop neer dat er bepaalde
gelegenheden kunnen zijn - bijvoorbeeld horecagelegenheden; in ieder geval voor het publiek toegankelijke
gelegenheden - die door allerlei problemen daar, geruchten, de naam hebben dat er dingen gebeuren die het
daglicht niet kunnen verdragen. Nu kun je daar als rechercheur naar binnen gaan en je legitimeren of je kunt in
uniform naar binnen gaan, maar dan zie je dat de dingen die daar zouden gebeuren, op dat moment niet
plaatsvinden. Je kunt er ook gewoon als klant naar binnen gaan, de kleding aantrekken die in dat milieu
gepast is en er gewoon een pilsje drinken of wat dan ook, en je ogen en oren goed de kost geven. En dan zie
je soms dingen die je niet zult zien, als je je daar van tevoren legitimeert.
Noot
Het onderhouden van contacten met - het runnen van - informanten is het meest gebruikte middel tot actieve
inlichtingenvergaring door de CID. Van andere methoden maakt de CID weinig zelfstandig gebruik, al is de CID
wel dikwijls intermediair in verband met de activiteiten van - ook van bijzondere opsporingsmethoden gebruik
makende - ondersteunende diensten. Een informant is iemand die, onder waarborging van zijn anonimiteit,
aan een opsporingsambtenaar gevraagd of ongevraagd inlichtingen verstrekt over personen van wie wordt
vermoed dat zij betrokken zijn of zullen worden bij gepleegde of te plegen strafbare feiten. Noot De term wordt
vaak gereserveerd voor personen die op deze voet met regelmaat inlichtingen verstrekken. In de praktijk worden
zogenaamde tipgevers onderscheiden van de informanten. De tipgever geeft eenmalig informatie in
tegenstelling tot de informant die meer structurele aandacht en begeleiding behoeft.
- De heer Vos:
- Ik wil graag met u spreken over uw visie op
informanten en infiltranten. Uit wat voor mensen
bestaat het CID-bestand van informanten in Arnhem? Wat voor soort mensen zijn dat nu eigenlijk?
- De heer
Koers:
- Grotendeels is dat het klassieke soort mensen - criminelen uit de regio Arnhem - dat op de een
of andere manier iets over de criminele daden van anderen vertelt.
- De heer
Vos:
- Aan welke criminaliteit denkt u dan?
- De heer
Koers:
- Het gros betreft diefstallen, overvallen en soms fraudes. Uiteraard zijn er ook
informanten die
tippen over plaatsen waar drugs verborgen zijn en plaatsen waar drugs verhandeld worden en dergelijke. Het
is het klassieke beeld.
- De
voorzitter:
- Wilt u een advocaat wel inschrijven als
informant?
- De heer
Koers:
- Als hij goede informatie brengt, waarom niet?
- De
voorzitter:
- Ook met zijn speciale positie in het proces ten opzichte van de verdachte?
- De heer
Koers:
- Hij moet zijn eigen ethische keus maken. Ik bedoel niet zijn positie als raadsman, maar hij is
meester in de rechten, is advocaat en procureur, zit in een ander circuit van mensen en als zodanig hoort hij
andere gegevens dan wij. Wij hebben soms behoefte aan die gegevens.
- De
voorzitter:
- Heeft u advocaten ingeschreven?
- De heer
Koers:
- Nee. (...) In een van onze politieregio's hebben wij een
accountant ingeschreven als informant.
Dat hield verband met een bepaalde zaak. Als je meeraandacht hebt voor financieel rechercheren, voor het
onderzoeken van geldstromen, is het heel belangrijk dat je terechtkomt bij die mensen die facilitair zijn in het
opzetten van constructies om geld ergens onder te brengen.
- De heer
De Graaf:
- Zijn er meer mensen uit de bovenwereld, de vrije beroepen en het bedrijfsleven
ingeschreven bij een van die drie politieregio's?
- De heer
Koers:
- Ik denk van wel. Ik probeer het antwoord kort te houden. Daarom nam ik n of twee
voorbeelden en dat was het eerste dat mij te binnen schoot, zonder verdere bijbedoelingen.
Noot
- De voorzitter:
- Hoe wordt iemand bij u
informant en waar vindt u ze?
- De heer
Mosterd:
- Wij doen ze op, doordat zij als verdachte zijn gehoord in een zaak, in een huis van bewaring
zitten en aangeven dat zij, behalve de verhalen die zij aan de verhorende rechercheur vertellen, toch nog wel
behoefte hebben om het een en ander, zoals zij dat dan noemen, onder de tafel door te verklaren. Dat zijn
verhalen die bij ons terechtkomen en wij benaderen die mensen dan. Vaak houd je daar
informanten aan over.
Het kan ook op een andere manier, doordat je bezig bent een criminele organisatie in kaart te brengen en gaat
kijken welke personen daar nu bij zijn betrokken. Dan kun je zeggen: Die zit eigenlijk aan de rand van dat
netwerk; laten wij die nu eens gaan benaderen met een praatje of hij bereid is om wat te vertellen aan de
politie, onder de voorwaarden die de CID hem kan geven. En dat levert ook resultaten op. Dan ben je dus
gericht informanten aan het benaderen. Het andere is wat passiever en het tweede voorbeeld dat ik schetste,
is actief gericht. Noot
Het runnen van informanten is een exclusieve taak van de RCID. Weliswaar werken ook tactische rechercheurs
nog met informanten, maar dat wordt door de CID-ers en de tactische rechercheurs, alsmede door de
politieleiding als onprofessioneel gedrag gezien.
Het runnen gebeurt in de praktijk door koppels van twee runners. Het aantal informanten per koppel loopt
uiteen van twee tot veertig, waarvan niet elke informant evenveel inspanning vergt. Waarschijnlijk heeft elk
koppel ten hoogste zes intensief te runnen (dat wil zeggen n of meermalen per week te spreken) informanten.
De runners overleggen met de ploegchef of de RCID-chef over de inhoud van hun contacten met de
informanten. Deze ploegchefs of cordinatoren nemen een positie in tussen de runner en de RCID-chef. Zij
begeleiden de runners en vervangen bijvoorbeeld bij ziekte van een runner, teneinde te voorkomen dat het
gezicht van de informant bij te veel personen bekend wordt.
De informant wordt gerund onder verantwoordelijkheid van de RCID-chef. Formeel doet de RCID-chef de
inschrijving van de betrokkene als informant. Noot Niet alle contactpersonen van de runners worden vastgelegd.
De in de praktijk gehanteerde criteria wanneer iemand als informant wordt ingeschreven zijn niet te
achterhalen. Evenmin is duidelijk in hoeverre de RCID-chef feitelijk greep heeft op de inschrijving van
personen als informant. Soms lijkt de inschrijving wel te kunnen gebeuren door de runners. Soms worden
politie-ambtenaren (al dan niet uit een ander regiokorps) ingeschreven als informant in het register van de CID.
Als reden daarvoor is genoemd dat zij in hun priv-situatie informatie hebben opgedaan die zij niet op de
normale manier kunnen verstrekken aan collega's. In het verleden kwam het voor dat een
pseudokoper/politie-infiltrant die in Amsterdam optrad, met medeweten van de Utrechtse politie, in Utrecht werd
ingeschreven als informant. Op die manier kon de informatie van de pseudokoper (via een U-bocht) worden
vastgelegd en worden teruggezonden aan Amsterdam, waardoor de identiteit van de pseudokoper zo goed
mogelijk verborgen bleef. Deze gang van zaken wordt slechts toelaatbaar geacht als er toestemming voor is
gegeven door het openbaar ministerie in het bijzonder op de plaats waar deinformatie wordt gedeponeerd en
weer uitgegeven. Ook de zogenaamde L-bocht wordt met bovenstaande argumenten gehanteerd: de
CID-runners uit Dordrecht voorzagen de CID Utrecht van informatie, waarna Utrecht de informatie opmaakte en
de Dordtse runners als informant werden ingeschreven.
- De voorzitter:
- U vindt het wel acceptabel, dat politiemensen uit andere regio's bij u als
informant worden
ingeschreven?
- De heer
Wiarda:
- Dat is een uitzonderlijke situatie, waar overwegingen voor kunnen zijn. Als de CID-chef, de
CID-officier en de divisiechef daarbij betrokken zijn, vind ik dat het in goede handen is. Noot
Veelal is de CID-chef van de status van deze informant op de hoogte.
In dit verband kan niet voorbij gegaan worden aan de met enige regelmaat opduikende verhalen van misbruik
van de CID. Informatie verkregen door direct afluisteren of door een inkijkoperatie is bijvoorbeeld als
CID-informatie vastgelegd. Ook is het voorgekomen dat de tactische recherche informatie bij de CID wil
witwassen om deze in het eigen onderzoek binnen te halen: bijvoorbeeld informatie uit het tweede gerechtelijk
vooronderzoek dat eerder is afgesloten dan het eerste, te verpakken als CID-informatie; of materiaal uit een
telefoontap dat vernietigd moet worden, wordt bij het dossier van het CID-subject gevoegd. Zeker tot voor kort
had de CID ook een soort versluieringsfunctie. De CID zou de gelegenheid geven om fouten toe te dekken,
aangezien de tactiek niet naar buiten mag worden gebracht.
- De voorzitter:
- Kunt u daar een voorbeeld van geven?
- De heer
De Groot:
- Ik herinner mij een voorbeeld waarbij er sprake was van uit een
telefoontap verkregen
informatie in het kader van een tactisch onderzoek, dat ingebracht zou moeten worden in een andere strafzaak
die elders in Nederland zou moeten lopen. Het voorstel van de politie was om dat onder te brengen als
CID-informatie en het op die manier elders in te steken. Maar ik heb toen gezegd dat dit niet kon. Tactische
informatie blijft tactische informatie en hoort ook onder verantwoordelijkheid van degene die daar
verantwoordelijk was voor het onderzoek, ingebracht te worden en niet onder de dekmantel van de CID. Dan
lopen de verantwoordelijkheden door elkaar.
- De
voorzitter:
- Is dat maar een voorbeeld of komt dat vaker voor?
- De heer
De Groot:
- Ik denk dat dit vaker is voorgekomen. Ik kan alleen over het verleden praten.
Noot
De RCID-chef heeft het laatste woord over de met de informant te maken afspraken. Hij bepaalt de
voorwaarden waaronder en de prestatie waartegen een informant inlichtingen verstrekt. De centrale positie van
de RCID-chef blijkt ook uit het feit dat hij als enige superieur van de runners en de ploegchef de identiteit van
de informant kent of kan kennen. Hij houdt de identiteit van de informant normaliter ook geheim voor de (CID-)
officier van justitie, met wie hij het contact onderhoudt. Door de CID worden de informanten tegenover de rest
van het korps, inclusief de korpsleiding, afgeschermd. De daarmee gepaard gaande geheimzinnigheid komt de
verhoudingen binnen een korps niet altijd ten goede.
- De heer Langendoen:
- U kunt zich voorstellen, voorzitter, dat de manier van werken binnen de
RCID-Kennemerland als volgt ging. Wij maakten kennis, kwamen in contact met een
informant. Dan werd er
afgesproken hoe er met de identiteit van de informant zou worden omgesprongen. Er is expliciet afgeregeld,
dat de informantenrunners en het hoofd RCID alleen op de hoogte zouden zijn van de identiteit van de
informant. Dat is een afspraak en die afspraak schenden wij niet. Die hebben wij nog nooit geschonden. Maar
met mijn vertrek bij de RCID gaat enerzijds informatie uit de systemen vandaan en de informanten schrijf ik op
een stuk papier dat in een envelop in de kluis gaat.
- De voorzitter:
- Wie kon nu de identiteit van de
informant weten? Alleen u, de runner...
- De heer
Langendoen:
- En de heer Van der Veen.
- De heer
Graaf:
De heer Van der Veen kende de identiteit van de IRT-informanten ook?
- De heer
Langendoen:
De heer Van der Veen had nog wat kennis uit het verleden en hij is er expliciet
tussendoor...
- De
voorzitter:
Uw CID-officier kende het niet?
- De heer
Langendoen:
Nee.
- De
voorzitter:
Die had dat ook niet nodig?
- De heer
Langendoen:
Die had dat niet nodig.
- De
voorzitter:
Hij kon toch genoeg verantwoordelijkheid en gezag over u uitoefenen?
- De heer
Langendoen:
Dat is correct. Noot
Sommige informanten dienen zichzelf aan omdat ze het interessant vinden met de politie te praten, uit wraak
jegens handlangers, omdat ze geld willen verdienen of er anderszins zelf beter van willen worden.
- De voorzitter:
- Hoeveel mensen komen er bij u actief aankloppen?
- De heer
Mosterd:
- Ik heb het idee, dat wij de laatste tijd...
- De
voorzitter:
- Ze lopen het politiebureau binnen of ze bellen u op en zeggen: ik heb jou wat te vertellen?
- De heer
Mosterd:
- Ja, ik probeer te begrijpen waar u heen wilt. Ik heb het idee dat de laatste tijd met name
informanten die zeer zeker ook een criminele achtergrond hebben, zaken met ons doen, om daarmee later, als
zij voor het een of ander gepakt worden, te kunnen zeggen: dat hebben wij in opdracht van de CID gedaan.
- De
voorzitter:
- Dat zeggen ze toch nooit zo? Ze zeggen toch altijd: ik werk ook voor de politie.
- De heer
Mosterd:
- Wij spreken het altijd met ze af, maar er zijn er al een heleboel die op het moment dat zij
aangehouden worden voor een strafbaar feit, toch zeggen: ik praat met de CID - of ze noemen het ook wel de
CRI; dat is een verwarring die zij hebben, maar daar bedoelen zij altijd CID mee - en zij proberen op die
manier de politie aan het twijfelen te maken, en ook justitie.
Noot
Het grootste gedeelte van de informanten wordt evenwel in de verhoorkamer gerecruteerd. In dergelijke
gevallen worden de informanten als het ware aangeleverd door de tactische recherche, of krijgt de CID de
arrestantenlijsten onder ogen en beoordeelt of daar voor hen interessante personen op staan. In al deze
gevallen is het voor een groot gedeelte toeval wie de individuele CID-rechercheur als informant gaat runnen.
Dat is anders als gericht wordt gezocht naar een informant. Het al dan niet in opdracht van de RCID-chef
gericht naar informanten zoeken, vindt veelal plaats naar aanleiding van beleidsmatige afspraken over
investeringen op nieuwe taakvelden. Verder kunnen er nog twee redenen bestaan voor gerichte werving. De
eerste reden is dat door ervaringskennis bij CID-rechercheurs en doordat de CID de naam van iemand al vaker
heeft gehoord, belangstelling voor hem ontstaat. Dan vraagt een informatierechercheur aan collega's of zij
meer weten van de beoogde informant, wat voor achtergronden hij heeft, of hij te benaderen zou zijn. De
tweede reden is dat de tactische recherche in een bepaald veld op zoek is naar een informant. Het blijkt in dat
soort gevallen buitengewoon moeilijk een informatiepositie te creren. Dat leidt dan tot de al eerder
gesignaleerde gedachte dat in een dergelijk geval een tactisch onderzoek beter niet kan worden aangevangen
zonder dat de CID over een informant beschikt. In beide gevallen komt het initiatief dus niet van de informant
maar van de CID. Of de informant zich nu aandient, of dat hij wordt aangezocht, in beide gevallen wordt
aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de informant.
De informant krijgt bij aanvang een soort betrouwbaarheidswaardering. Vervolgens wordt bij andere bronnen
nauwkeurig nagegaan of de informatie die hij verstrekt juist is. Bovendien zal dan blijken of de informatie
nuttig is. Langzamerhand bouwt zich zo een beeld op van de informant.
Niet structureel wordt bezien of de informant op een zwarte lijst staat, of hij eerder informatie heeft verstrekt aan
andere RCID-en, en of er in de politiebestanden iets over hem is te vinden. Dat geschiedt door te bezien of de
informant in het politiebestand (HKS, CID-register) is te vinden. Tevens wordt wel eens een observatieteam
achter de informant aangestuurd om de betrouwbaarheid van de aangeleverde informatie te controleren. De
runners geven aanwijzingen aan de informant hoe zich te gedragen en aanwijzingen omtrent de aard van de
gewenste inlichtingen. De informanten krijgen te horen dat zij geen strafbare feiten mogen plegen in de zaken
waarover zij tippen dan na toestemming van politie en justitie. Gebeurt dat wel, dan is dat geheel voor eigen
verantwoordelijkheid en lopen de informanten het risico dat zij strafrechtelijk worden aangepakt. De politie is
zich overigens terdege ervan bewust dat de informanten vaak wel andere strafbare feiten plegen. Verder wordt
onder meer bepaald dat geen priv-telefoonnummers van politie-ambtenaren mogen worden gebeld. Soms
wordt ook veel aandacht besteed aan de locaties waar de informant en zijn runners elkaar in de toekomst zullen
treffen.
De afspraken met de informanten en de instemming daarmee van de chef RCID, worden doorgaans niet
schriftelijk vastgelegd, niet tussen runners en informanten en niet tussen chef-RCID en runners. Wel moeten in
de meeste regiokorpsen de gemaakte afspraken worden vastgelegd in het zogenaamd informantendossier en
wil de CID-officier daarvan op de hoogte worden gesteld. De kwaliteit van het informantendossier blijkt zeer
uiteen te lopen. In Haaglanden is het een geheel papieren administratie, die niet consequent op
bijzonderheden is ingevuld. In Zuid-Holland-Zuid bestaat het informantendossier uit slechts een naam van de
informant en een adres met telefoonnummer. Hieraan is gekoppeld het informantennummer. Er is geen
beschrijving van de informant, evenmin een uitdraai uit HKS.
De meeste RCID-chefs hebben het vertrouwen dat zij daadwerkelijk greep hebben op het runnen van
informanten. Enkele keren, bij informantenacties die in wezen diepgaande burgerinfiltraties waren, is de
CID-officier bij het maken van de afspraken betrokken, doordat hij een convenant opmaakte met onder meer
een vrijwaringsclausule voor de strafbare feiten die de infiltrant onder regie van de politie pleegde. Een
dergelijk convenant werd aan de runners meegegeven, met de bedoeling dat de informant het mede zou
ondertekenen. Er zijn echter ook convenanten (met een vrijwaringsclausule) ondertekend door de betrokken
chefs CID.
De RCID-chef beslist over de betalingen aan informanten. Bij uitbetalingen aan de informanten zijn naast de
runners ook de RCID-chef of de ploegchef aanwezig. Deze werkwijze is beschreven in de Regeling tip-, toon- en
voorkoopgelden 1985. De begroting van het ministerie van Justitie voorziet in de post geheime uitgaven, die al
sinds jaren op 1,5 miljoen gulden is begroot, maar bij de suppletoire begroting 1995 is verhoogd tot 2 miljoen
gulden. Blijkens de opgave van het ministerie van Justitie gaat het om: tipgelden 1993: .1.742.150; tipgelden
1994 .1.576.100.
- De heer De Graaf:
- Is het geld dat beschikbaar wordt gesteld voor uitkeringen in het kader van de tip-, toonen
voorkoopgeldenregeling onderdeel van de post geheime uitgaven?
- De heer
Wooldrik:
- Dat klopt. Ik heb hier de rijksbegroting voor 1996 en daar staat die in.
- De heer
De Graaf:
- De post geheime uitgaven staat erin, net als vorig jaar, hoewel kranten toen beweerden dat
het niet in de begroting terug te vinden was. Dat is dus wel degelijk het geval.
- De heer
Wooldrik:
- Dat is al die tijd sinds 1985 het geval, toen de regeling tot stand kwam. Het staat op de
reguliere begroting van Justitie. Het zijn dus geen geheime posten, maar het zijn wel posten waarbij de
identiteit van degenen die het geld krijgen, geheim moet blijven.
- De heer
De Graaf:
- Hoe groot is de begrotingspost geheime uitgaven voor 1996?
- De heer
Wooldrik:
- Voor 1996 is een post van 2 mln. aan uw Kamer voorgesteld. De post was tot voor kort 1,5
mln.
- De heer
De Graaf:
- Zijn die 1,5 mln. in de afgelopen jaren voldoende gebleken?
- De heer
Wooldrik:
- Het feit dat de post nu naar 2 mln. verhoogd wordt, wijst erop dat er een zekere groei in is,
maar tot voor kort was het bedrag op zich voldoende.
- De heer
De Graaf:
- Voor zover wij het archief van de tip-, toon- en voorkoopgeldenregeling hebben bekeken...
- De heer
Wooldrik:
- Ik heb een overzichtje voor u meegebracht.
- De heer
De Graaf:
- Die overzichten hebben wij ook.
- De heer
Wooldrik:
- Vanaf 1990 kunt u het zien.
- De heer
De Graaf:
- Wij hebben het zelfs vanaf 1989 doorgeploegd. in 1994 betrof het 356 zaken, waarin
uiteindelijk ruim 1,5 mln. is uitgekeerd.
- De heer
Wooldrik:
- Ja, f.1.575.100.
- De heer
De Graaf:
- Dat is meer dan de 1,5 mln. die voor de totale geheime uitgaven op de begroting stonden.
- De heer
Wooldrik:
- Ja.
- De heer
De Graaf:
- In het kader van de geheime uitgaven is vorig jaar ook voor een behoorlijk bedrag een
informant afgebouwd. Of drukte dat geld niet op die post geheime uitgaven?
- De heer
Wooldrik:
- Voor zover ik weet, is het comptabel op een andere wijze verantwoord, omdat het een
dading was tussen de desbetreffende persoon en de Staat der Nederlanden.
Noot
De officier van justitie legt via de CRI het ministerie van Justitie een verzoek voor om tot uitbetaling over te
gaan. Het ministerie beslist over de hoogte van het bedrag. Regelmatig wordt op voorhand al een bedrag bij
justitie gereserveerd. Daarnaast hebben de regiokorpsen eigen budgetten ten behoeve van informanten. In de
begroting van diverse korpsen is de commissie bedragen van 20.000 tot 35.000 tegengekomen voor
geheime uitgaven ten behoeve van de RCID. Die potjes worden beheerd door de chef RCID. Uit deze posten
worden de onkostenvergoedingen voor de runners betaald, de onkosten vergoedingen voor de informanten,
aan moedigingspremies voor informanten, tipgelden uit eigen middelen en soms enkele specifieke
opsporingskosten zoals een GSM-telefoon voor een informant. Doorgaans zijn de onkostenvergoedingen van de
runners gespecificeerd. Rapporten voor onkostenvergoeding/aanmoedigingspremies en tipgelden uit eigen
middelen van de RCID zijn er doorgaans niet.
Infiltranten
Kenmerkend voor infiltratie-acties is dat onder regie en gezag van politie en OM a) gebruik wordt gemaakt van
een valse identiteit en/of b) strafbare feiten worden gepleegd of c) een criminele organisatie wordt
ondersteund. Politie-infiltratie is in beginsel niet een bijzondere activiteit van de CID. Deze is tegenwoordig
voorbehouden aan de politile infiltratieteams (PIT). Noot
Bij de inzet van een PIT is niet de CID, maar het PIT verantwoordelijk voor de toegepaste methoden. De CID-en
behoren de methode van politile infiltratie niet toe te passen. Hoewel daarvan geen feitelijke voorbeelden
zijn aangetroffen, is de commissie wel bij herhaling gewezen op de mogelijkheid dat CID-ambtenaren op eigen
initiatief - of eventueel op verzoek van collega's uit een andere regio - pseudo-koopacties verrichten. Mochten
deze acties zich voordoen, dan is in elk geval voor iedereen duidelijk dat dit niet overeenkomstig de regels is.
Burgerinfiltratie was aanvankelijk verboden, nadien werd uitdrukkelijk de voorkeur gegeven aan
politie-infiltratie, maar recentelijk, in het rapport Werkgroep infiltratie, wordt die voorkeur niet meer
uitgesproken. Burgerinfiltratie zal dikwijls een vervolg zijn op het runnen van een informant, of anders
(bijvoorbeeld in geval van doorlating) toch gebaseerd zijn op gegegevens die van een informant afkomstig zijn.
Derhalve is de CID bij de zaak (meer of minder nauw) betrokken. Daarbij moet evenwel bedacht worden dat het
merendeel van deze acties plaatsvindt in het kader van een projectonderzoek, waardoor een heel team bij de
zaak is betrokken. Een aparte verantwoordelijkheid voor de CID in dezen is moeilijk aan te wijzen: de
verantwoordelijkheid ligt dan bij de projectleider en de zaaksofficier van justitie.
In andere gevallen vindt burgerinfiltratie CID-matig plaats. De verantwoordelijkheid ligt dan bij de CID-officier
van justitie.
Zo vond in een zaak n doorlating plaats met toestemming van de CID-officier (in welk geval het
proces-verbaal niet in het zaaksdossier terecht kwam) en een andere met toestemming van de zaaksofficier (in
welk geval het proces-verbaal wel in het zaaksdossier terechtkwam).
Menigeen - behalve Amsterdam - gaat ervan uit dat zonder burgerinfiltratie de opsporing van georganiseerde
misdaad niet wel mogelijk is. Bij de Delta-methode en in het Ramola-onderzoek bijvoorbeeld waren uitvoerige
infiltratie-trajecten van personen, die vanuit de CID-en zijn gestuurd, doch die niet overeenkomstig de
richtlijnen Infiltranten werden behandeld en dus formeel niet meer dan een informantenstatus hadden. Het
varieert per CID waar de grens wordt gelegd tussen informanten, gestuurde informanten en infiltranten. Feit is
dat in meer gevallen is geconstateerd dat met medeweten van de CID informanten strafbare feiten hebben
gepleegd. Noot De beslissing tot burgerinfiltratie over te gaan behoort te worden genomen door de CID-officier
van justitie op voorstel van de RCID-chef. Er zijn echter voorbeelden van projecten van burgerinfiltratie, waarbij
zowel de officier van justitie als de RCID-chef niet op de hoogte leken te zijn. Deze gang van zaken deed zich
onder meer voor bij enkele zaken waarin de burgerinfiltrant werd gerund door runners uit een andere regio dan
waarin hij staat ingeschreven. Daarbij dachten de betrokken verantwoordelijken dat anderen de
verantwoordelijkheid droegen voor de begeleiding door runners die vanuit een ander regio afkomstig waren. De
runners werden toen onvoldoende aangestuurd.
In een aantal gevallen moet worden betwijfeld of de officier van justitie vanaf het begin op de hoogte is
geweest. Daarbij moet bedacht worden dat een informant gestuurd kan worden om eerst op bepaalde dingen te
letten, en vervolgens om bepaalde dingen te doen voor de criminele organisatie. In dat geval is overleg met
de officier van justitie noodzakelijk en mogelijk. Maar het kan ook zijn dat een informant benaderd wordt door
de criminele organisatie om iets te doen, waarover in kort tijdsbestek beslist moet worden. Hoewel er op zich
uiteraard mogelijkheden zijn om tijd te winnen, kan niet worden uitgesloten dat soms vooruitlopend op het
besluit van het openbaar ministerie toestemming wordt gegeven, wat de facto betekent dat de infiltratie een
aanvang neemt door een besluit van de CID.
Voor voorkoop is vooraf toestemming van de officier van justitie noodzakelijk. De daarvoor noodzakelijke
gelden, die afkomstig zijn van het departement of van het eigen budget voor geheime uitgaven van de RCID,
moeten bij rapport worden verantwoord.
De volgende hoeveelheden geld gingen om: voorkoopgelden 1993: .66.550; 1994: .375.870. Hier zitten de
koopsommen die na betaling direct in beslag worden genomen, niet bij.
Ook bij de gecontroleerde aflevering en de gecontroleerde doorlevering moet het OM vooraf toestemming
verlenen. Vooral de gecontroleerde aflevering geschiedt dikwijls - bijvoorbeeld in Amsterdam-Amstelland,
Gelderland-Midden en het kernteam Noord en Oost Nederland - onder verantwoordelijkheid van de tactische
recherche. Doorlatingen kunnen zowel onder de verantwoordelijkheid van de tactische recherche geschieden
als van de diverse RCID-en.
Observatie
Voor de observatie van handelingen van een CID-subject, diens contacten of van handelingen op bepaalde
locaties, alsmede ter controle van de door de RCID gebruikte informanten, wordt bij voorkeur gebruik gemaakt
van observatieteams. Deze OT's zijn in beginsel inzetbaar voor de RCID. Zij werken evenwel voornamelijk op
verzoek van de tactische recherche. Het komt dan ook geregeld voor dat het OT observatiecapaciteit tekort komt
om de CID te kunnen bedienen. Noot Een en ander kan tot gevolg hebben dat de runners zelf observaties
verrichten. Vaak laat een CID het verzoek om inzet van het OT al achterwege, omdat er toch geen tijd voor is.
Voor het (goed) functioneren van de CID wordt gereserveerde OT-capaciteit noodzakelijk geacht door de CID.
Noot
- De heer De Graaf:
- De heer Vrakking heeft hier gezegd van mening te zijn dat CID-acties als
observatie of het
plakken van peilzenders, laat staan ingrijpender methoden, alleen mogen plaatsvinden bij mensen die reeds
als verdachte zijn omschreven, dus niet bij zogenaamde CID-subjecten die deze status van verdachte nog niet
hebben. Is die lijn van de hoofdofficier algemeen bekend in het Amsterdamse korps?
- De heer
Van Riessen:
- Ja, die is bekend.
- De heer
De Graaf:
- En die lijn wordt ook gevolgd?
- De heer
Van Riessen:
- Ja, die wordt ook gevolgd. In de organisatie van de centrale recherche neemt de CID
niet een losse positie in. De CID kan dus bijvoorbeeld niet zelfstandig over een eigen
observatieteam
beschikken, met alle toeters en bellen die daarbij horen. Ook de CID zal dat moeten aanvragen, als het al
nodig zou zijn. Noot
De aanvragende diensten geven (soms via de CID) het observatiedoel aan het OT. Het OT is verantwoordelijk
voor de wijze waarop wordt opgetreden. Als het gaat om plaatsing van apparatuur, dan geldt hetzelfde voor de
sectie technische ondersteuning (STO); en gaat het om een inkijkoperatie dan geldt hetzelfde voor het AT. De
resultaten van deze verschillende observatie-activiteiten worden teruggekoppeld aan de CID; de CID bepaalt
wat er gebeurt met eventuele opnames of met het gebruik of de verwerking van informatie van technische
hulpmiddelen. In de verslaglegging van de CID is echter ook niet te vinden hoe de observatie en/of de
technische inzet heeft plaatsgehad. Dat kan zijn omdat de CID dat niet te horen krijgt van het OT of het STO.
Er zijn echter ook gevallen bekend waarin de CID onder zijn verantwoordelijkheid gebruikte tactieken (zoals
inkijkoperaties) dermate afschermt, dat ook de tactische recherche niet op de hoogte wordt gebracht.
In sommige korpsen registreert de CID ook de lopende telefoontaps. Elders gebeurt dat door de STO die soms
wel en soms niet organisatorisch bij de CID is ondergebracht.
3.3.3 Criminele inlichtingen
Voor alle duidelijkheid is het goed onderscheid te maken tussen informatie met betrekking tot de personen in
wie de CID-en zijn genteresseerd als subject, informatie voortkomende uit het optreden van de
CID-rechercheurs en informatie van de informanten.
CID-registers
De regionale criminele inlichtingendiensten onderhouden een aantal persoonsregistraties, dat in n systeem
is ondergebracht. Deze registraties zijn door het centraal gezag aangewezen in de thans vigerende
CID-regeling 1995. Voor het register van de CID-subjecten Noot en het register van de grijze-veld-subjecten Noot
zijn afzonderlijke (model)privacyreglementen vastgesteld. Daarin is bepaald welke gegevens kunnen worden
opgenomen. Niet alle CID-en maken een onderscheid naar CID-subject en grijze-veld-subject. Afgezien van de
definitie uit de CID-regeling 1995 ontbreken harde criteria om te bepalen of iemand terecht in het
subjecten-register of in het grijze veldregister zit. Voor verstrekkingen maakt de codering van de geregistreerde -
als CID-subject, grijze-veld-subject, of niet-CID-subject - veel uit, terwijl de codering ook gevolgen heeft, althans
moet hebben, voor de aard en inhoud van de op te nemen persoonsgegevens. Uit een grijze-veldregister
mogen gegevens worden verstrekt aan alle grijze-veld-registers, CID-registers en gegevensverzamelingen
verwant aan de CID. Gegevens in het grijze-veldregister moeten uiterlijk na zes maanden worden verwijderd,
tenzij voordien verandering tot CID-subject heeft plaatsgevonden. Noot
Omtrent niet-CID-subjecten mogen slechts bepaalde gegevens worden opgenomen mits deze betrekking
hebben op personen die contacten met CID-subjecten onderhouden.
- De voorzitter:
- Ik wil nog even terugkomen op de vraag hoe je in de praktijk in die bak komt. U zei zojuist, dat
het destijds voldoende was als iemand bij wijze van spreken zei: dat is een kwaaie. Hoe is dat nu?
- De heer
Van Steeg:
- Het formulier geeft al aan dat een en ander getoetst moet worden. Komt de informatie van
een betrouwbare
informant? Heeft hij de informatie van horen zeggen of heeft hij zelf iets gezien? Van wie
heeft hij wat gehoord? Dat zijn allemaal vragen die de CID'er stelt als mensen informatie komen verstrekken. Er
wordt dus veel meer doorgevraagd; niet het loze verhaal geldt. Op het moment dat men met verhalen komt die
onderbouwd worden met bijvoorbeeld het gegeven dat de persoon over wie gesproken wordt reeds
antecedenten op het bewuste gebied heeft gekregen, dan komt die persoon al gauw in aanmerking voor
opname als CID-subject.
- De
voorzitter:
- Wij hebben in verschillende regio's gezien dat de praktijk als volgt was: als je naam de eerste
keer genoemd wordt en het lijkt terecht dat je naam in de bak komt, dan kom je in het grijze-veld. Gebeurt dat
twee keer, dan promoveer je automatisch tot CID-subject.
- De heer
Van Steeg:
- Nee, zeker niet automatisch. Dat vind ik niet.
Noot
Ter illustratie van de aantallen geregistreerden worden de cijfers vermeld uit het regiokorps Haaglanden op 3
april 1995: 9.875 natuurlijke personen, waarvan 6.582 CID-subjecten, 1.288 grijze-veld-subjecten, en 2.005
contacten of niet-subjecten. Dat suggereert wellicht dat 4% van de bevolking van Den Haag is opgenomen in
het CID-register, maar die suggestie is niet juist. Een aantal personen is opgenomen in het Haagse
CID-bestand, al wonen ze daar niet. Van de in het register voorkomende 2.135 rechtspersonen of organisaties
waren 263 subject, 597 grijze-veld-subjecten en 1.275 overige rechtspersonen (contacten). Noot
CID-informatierapporten (4x4)
Veel inlichtingen zijn afkomstig uit CID-informatierapporten: de zogenaamde 4x4tjes. In deze rapporten vindt
een classificatie plaats met het oog op de betrouwbaarheid van de bron, de vermoedelijke juistheid, terwijl ook
afhandelingscodes worden toegekend. De runners kennen vaak zelf betrouwbaarheids- en afhandelingscodes
aan de informatie toe.
- Betrouwbaarheid:
-
A: afkomstig van politie-ambtenaar of anderszins zeer betrouwbare bron;
B: afkomstig van
informant die in het verleden betrouwbaar is gebleken;
C: niet betrouwbaar, van informant die niet altijd betrouwbaar is gebleken;
X: niet te beoordelen.
1: de informatie is zeker juist;
2: is door de bron zelf waargenomen;
3: door ander dan bron waargenomen, maar wordt bevestigd door gegevens uit andere bron;
4: door ander dan bron waargenomen en wordt niet door andere bron bevestigd.
Afhandelingscodes:
00: kan niet gebruikt worden;
01: alleen gebruiken na overleg met afzender;
10: operationeel te gebruiken, afzender niet vermelden;
11: operationeel te gebruiken.
De criteria voor classificatie zijn subjectief waardoor vergelijkbare gegevens in verschillende regiokorpsen
verschillend worden geclassificeerd. Ook wordt verschillend omgegaan met de afbakening tussen CID-subjecten
en grijze-veld-subjecten. De commissie heeft geconstateerd dat in bepaalde regiokorpsen het onderscheid
tussen grijze-veld- en CID-subject niet wordt gemaakt. Alle registraties vinden dan plaats onder de noemer
CID-subject.
Er zijn politie-autoriteiten die erop wijzen dat er wel erg weinig hoeft te gebeuren om iemand in het systeem
op te nemen. Zij pleiten ervoor een toezicht of autoriteit hiervoor in het leven te roepen. In de meeste
regiokorpsen wordt de ploegchef of de RCID-chef slechts bij twijfel geraadpleegd. De eenmaal toegekende
waarderingen aan informatie worden niet stelselmatig gevalueerd. Er bestaat een grote achterstand ten
aanzien van het bijhouden van het grijze-veldregister, in het bijzonder waar het verwijdering van personen als
grijze-veldsubject betreft.
Wel poogt men in sommige korpsen de 00-informatie beperkt te houden onder het motto dat niet te gebruiken
informatie geen informatie is. De oplossing wordt veelal gezocht in het splitsen van de informatie over meer
rapporten, zodat de wel bruikbare delen van de informatie wel te verstrekken zijn. Voorts roept de
betrouwbaarheidswaardering A1 in sommige korpsen vragen op, omdat dit doorgaans niets anders kan
betekenen dan dat het om een waarneming van een politieman gaat. Sommige politiefunctionarissen zijn van
mening dat politieambtenaren hun wetenschap maar bij ambtsedig proces-verbaal moeten relateren. Overigens
kwam het in het verleden ook voor dat een inlichting als A1 werd gecodeerd terwijl deze uit de vijfde hand
afkomstig was. Ook werden harde en zachte data door elkaar heen aangeboden.
De werkwijze met betrekking tot de verwerking verschilt per korps. In het ene korps voegen de runners een
uitgebreide tekst in het geautomatiseerde systeem; op de afdeling verwerking of analyse maakt men daar n
of meer informatierapporten van in de voorgeschreven verstrekkingsvorm, het zogenaamde 4x4-formulier. Noot In
het andere korps wordt de informatie door de runners zelf in de 4x4-vorm opgemaakt en in het systeem
gevoegd. Naarmate het geautomatiseerde systeem van de CID toegankelijker is voor niet-CID-collega's, is het
risico dat CID-rechercheurs op eigen personal computers uitvoeriger verslag doen groter.
In het regiokorps Haaglanden voegt de CID op andere wijze dan door informanten verkregen inlichtingen in het
CID-register in, Noot terwijl Zuid-Holland-Zuid het CID-bestand beperkt tot de inlichtingen van informanten. Noot
In bijvoorbeeld regiokorps Twente is een afzonderlijk informatiecentrum opgezet met het doel
CID-informatie/informatie over CID-subjecten aan te vullen met informatie uit openbare bronnen. Informatie
opgeslagen bij het informatiecentrum blijft evenwel CID-informatie.
In Kennemerland gaat de informatie die door een runner is ingewonnen naar de groepschef. Deze voert
overleg met de CID-chef en die neemt de beslissing of iemand als subject in het register komt dan wel of
bepaalde informatie in het CID-systeem wordt opgenomen. Wekelijks worden nieuwe informanten met de
CID-officier doorgesproken.
De controle en veredeling door toevoeging van andere reeds voorhanden zijnde informatie zijn uitbesteed aan
de afdeling verwerking of analyse. Soms hebben runners hun eigen administratieve rechercheurs voor dat werk.
In bepaalde korpsen is de afdeling verwerking of analyse dan wel de administratieve bezetting zo gering dat
niet meer gebeurt dan dat de door de runners aangeleverde informatie wordt omgezet in kaarten in het
systeem. In die korpsen bestaat geen enkele controle op de juistheid van de aangeleverde informatie.
CID-gegevens blijken herhaaldelijk niet juist te zijn.
CID-journaals
De verslaglegging van de inlichtingen moet worden onderscheiden van de verslaglegging van de
werkzaamheden van de CID-rechercheurs. Van hun contacten met informanten houden zij in beginsel een
journaal bij. De kwaliteit van de journaals en de toegankelijkheid daarvan lopen sterk uiteen. In het ene korps
gaat het journaal in het geautomatiseerde systeem, in het andere houden de runners dat slechts in hun eigen
personal computer bij. In het ene korps is het de gewoonte om nauwkeurig verslag te doen welke rechercheur
met wie op welk moment van de dag gesproken heeft over welk onderwerp. In journaals van een andere CID
hebben de aantekeningen vooral betrekking op het al dan niet met succes zoeken van contact door of met een
bepaalde informant, aangeduid met een nummer. Over het later volgende gesprek tussen deze runners en
informant is dan in het journaal niets terug te vinden.
In deze journaals wordt soms, zij het bepaald niet stelselmatig, vastgelegd welke de toegepaste
opsporingsmethoden zijn. In de bij de RCID-en in gebruik zijnde centrale registraties staan de toegepaste
opsporingsmethoden niet vermeld. Teveel personen zouden toegang hebben tot het systeem. Of zulks wel
wordt bijgehouden in een (schaduw)bestand op een eigen computer valt niet te achterhalen. Wel worden soms
processen-verbaal van de gebruikte opsporingsmethoden in een bepaalde zaak gevraagd. Noot Op dit moment
is n geval bekend van een RCID die op eigen initiatief een methodieken-proces verbaal heeft opgemaakt.
Noot
Informantendossiers
De gegevens omtrent de informanten, zoals die worden vastgelegd lopen sterk uiteen. In het ene korps bevat
het informantendossier niet veel meer dan de personalia, een nummer en de mededeling dat de informant
zich ook schuldig maakt aan strafbare feiten. Het komt ook voor dat ook laatstgenoemde mededeling niet is
opgenomen. Verder is geen foto van de informant aanwezig, geen uittreksel uit de herkenningsdienst, geen
gecumuleerde uitdraai van door de informant geleverde informatie, geen evaluatie daarvan en geen overzicht
van aan de informant gedane betalingen. In andere korpsen zitten al deze gegeven bij elkaar in n dossier.
- De heer Jansen:
- Sommige mensen denken dat een CID-operatie wordt geregistreerd als ware het een roman,
een doorlopende lineaire zaak. Maar dat is niet waar. Een deel zit bij de CID in het gesloten systeem. Het
meest betrouwbare deel zit in het informantenregister. Dat wordt in een soort schatkamer bewaard. Daar mag
niemand bij.
- De
voorzitter:
- Dat heeft u toch ook nooit gezien?
- De heer
Jansen:
- Dat heb ik nog nooit gezien, dat is des CID's. Dat wordt dus ook echt voor de incrowd
gehouden. Wat er met de
informant in een zaak besproken wordt, wordt in een zaaksdossier bij de CID
vastgelegd. De informatie die vervolgens overgeheveld wordt naar de operationele mensen, van wie vaak
alleen de chef weet wat deze precies inhoudt maar de uitvoerders niet, wordt bijvoorbeeld in een
observatie-proces-verbaal of registratie neergelegd. Tegenwoordig doen wij het via een proces-verbaal, maar
toen werd dat geregistreerd in de observatieverslagen. Uiteindelijk vindt dan nog een keer een afrondende
beschrijving plaats in een soort journaal, het Octopus-systeem. Je hebt dus een drietal slagen te maken, wil je
het verhaal compleet in beeld krijgen. Die drie registraties zijn daar ook die dag op tafel gelegd. Daaruit is het
geheel dan ook helder te krijgen. Als mijnheer X zegt: Ik verwacht die dag een container daar en die gaat naar
plaats Y, dan kun je in die registratie volgen dat hij inderdaad in Y terechtkomt. Noot
Inzage officier van justitie
Het is de vraag of de officier van justitie op grond van artikel 2, tweede lid CID-regeling 1995 de CID-systemen
kan bekijken. Sommige officieren van justitie bekijken de informantendossiers af en toe, lezen op eigen
initiatief de journaals en, als ze dat nodig vinden, (andere) aantekeningen over de informant. Andere
CID-officieren hebben nog nooit in het informantenregister gekeken. De meeste officieren gaan ervan uit dat
een dergelijke inzagebevoegdheid niet bestaat.
- De voorzitter:
- Weet u hoeveel
informanten er ongeveer in Utrecht ingeschreven stonden?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Ik heb de heer Van Steeg dat horen zeggen. Voor die tijd wist ik dat niet.
- De
voorzitter:
- Heeft u wel eens in het Informantenregister gekeken wie het ongeveer waren?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Neen.
- De
voorzitter:
- Daar voelde u nooit de noodzaak toe?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Ik had daar de bevoegdheid niet toe. Er staat nergens dat ik dat kan, of
mag, of moet.
- De
voorzitter:
- Maar u heeft wel het gezag over de hele zaak.
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Wat is gezag?
- De
voorzitter:
- Dat is toch dat u de baas bent?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- De baas zijn en gezag hebben vanuit mijn functie als officier is iets anders
dan de baas zijn van de CID en de baas zijn van het politiekorps waar de CID onder valt. In mijn optiek is de
leiding van de politie verantwoordelijk voor alles wat er binnen de CID speelt. Ik heb ook een
verantwoordelijkheid. Die ontloop ik niet, die neem ik ook, maar dat is een andere, alleen voor zover men een
rol speelt in strafzaken.
- De
voorzitter:
- Maar dat doen ze toch allemaal?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Niet allemaal.
- De
voorzitter:
- U bent als
CID-officier toch verantwoordelijk voor de informatie die in die CID-registers komt?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Ja, maar het is de vraag of het belangrijk is om het te weten als het erin
komt. Ik vind het belangrijker om dat te bekijken als het eruit komt, als het wordt gebruikt. Er zit een heleboel in.
Op het moment dat er iets uitkomt om te gebruiken, dan toets ik.
- De
voorzitter:
- En niet hoe het wordt verzameld.
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Neen. Dat is fysiek welhaast onmogelijk.
- De
voorzitter:
- Maar u bent daar toch verantwoordelijk voor? Het is toch een deel van het opsporen?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Het is een deel van het opsporen als er informatie uitkomt die wordt gebruikt
in strafzaken.
- De
voorzitter:
- Maar voor de manier waarop dat wordt verzameld, voor de vraag of het rechtmatig wordt
verzameld en of het niet stuk gaat op een zaak, daarvoor bent u toch ook verantwoordelijk?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Zeker, maar daarvoor hoef ik niet aan de voorkant te zitten. Daarvoor kan ik
ook aan de achterkant zitten.
- De
voorzitter:
- Dan moet u toch weten hoe het er aan de voorkant is ingegaan?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Daar is de politie toch ook voor?
- De
voorzitter:
- Daar bent u toch ook voor?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Ik moet het checken wanneer ik het ga gebruiken.
- De heer
Koekkoek:
- Hoe houdt u dan een CID-chef in de hand als u pas wat hoort op het moment dat u het
nodig heeft?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- De hele organisatie van het in de registers stoppen, dat is een zaak van de
politie. Dat is ook gedelegeerd aan de politie.
- De heer
Koekkoek:
- U wilt toch wel weten of dat op een verantwoorde manier gebeurt?
- Mevrouw
Van der Molen-Maesen:
- Ik wil alles weten, maar fysiek is dat bijna onmogelijk. Je kunt niet alles
weten. Je moet een zodanige verhouding met de CID en de politie creren, met de CID nog meer dan met
andere takken van de politie, dat ze het je vertellen. Wel geven verschillende RCID-chefs aan dat wanneer de
CID-officier erom zou vragen, hij inzage in de CID-registers alsook de informantendossiers kan krijgen. In de
meeste gevallen hebben RCID-chefs er tegenwoordig geen moeite meer mee dat de CID-officier de identiteit
van de informant te horen krijgt. Noot
Wel dienen aan leden van het openbaar ministerie, op hun verzoek ten behoeve van hun gezag en
zeggenschap over de politie ingevolge artikel 15 Wet politieregisters uit een politieregister gegevens te worden
verstrekt.
Volgens officier van justitie F. de Groot moet de toelaatbaarheid van dergelijke controle worden betwijfeld.
Volgens hem heeft hij als CID-officier van justitie met de CID-regeling 1995 wel gezag gekregen over de
uitvoering van de taak van de CID, maar de bescherming van de CID-registraties wordt door een ander regiem
beheerst, het Besluit Politieregisters. Volgens die regeling kan het openbaar ministerie wel zaaksgerichte
gegevens opvragen, maar de officier kan volgens De Groot niet met het oog op zijn verantwoordelijkheid voor
en controle op het CID-werk opdracht geven de registers als geheel open te gooien.
- De heer Vos:
- De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de CID-bestanden kijkt. (...) Hoe maakt u de
afweging om eens een keer door te prikken?
- Mevrouw
Gonzales:
- Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de ontwikkelingen. Een keer in de
week hebben wij een vast overleg met de CID. Als het enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast wat journalen
door, zodat zij niet alleen maar feiten hoeven te vertellen die zij al hebben genoteerd. Dan kunnen wij er wat
op doorgaan. Dat is dus minstens een keer per week.
- De heer
Vos:
- Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of
drie keer?
- Mevrouw
Gonzales:
- Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe vaak.
- De heer
Vos:
- Talloze keren.
- De heer
De Graaf:
- Het CID-bestand is iets anders dan een informantenbestand.
- Mevrouw
Gonzales:
- Exact. Het is goed dat u het zegt.
- De heer
De Graaf:
- Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
- Mevrouw
Gonzales:
- Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene waarvoor de heer Van Traa is
gekomen, dat ga ik natuurlijk niet talloze keren bekijken.
- De heer
De Graaf:
- Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
- Mevrouw
Gonzales:
- Ja.
- De heer
De Graaf:
- Kent u de namen van de
informanten?
- Mevrouw
Gonzales:
- Ja, die ken ik.
- De
voorzitter:
- Kent u de aliassen of de echte namen van de
informanten?
- Mevrouw
Gonzales:
- Ook de echte naam. (...) De namen zijn mij verteld door de chef CID, de heer Augusteijn. Ik
heb nooit de moeite genomen om het per persoon na te zoeken. Ik kijk alleen op de bijnamen.
Noot
Inzage en verstrekking
Op basis van de Wet politieregisters geldt een verplicht verstrekkingenregime binnen de politie, mits de
gegevens benodigd zijn voor de goede vervulling van de politietaak. Dit verplichtende regime geldt niet voor
de CID-en (artikel 11 Besluit Wet politieregisters en artikel 11 CID-regeling 1995). De CID-en kunnen volstaan
met verstrekkingen aan de projectleiders van tactische onderzoeken en verder aan andere CID-en en NCID.
Bij een RCID is intern doorgaans sprake van volledige openheid omtrent de in de centrale registratie
opgenomen gegevens. Een uitzondering hierop vormt de participatie van CID-rechercheurs in de zogenaamde
embargo-onderzoeken. Deze vonden in het verleden vaker plaats dan nu, maar het onderzoek van sommige
kernteams - en de positie van de CID daarin - doet daar nog steeds aan denken. In dergelijke onderzoeken
splitst een deel van de CID zich voor bepaalde tijd als het ware af van de RCID en worden er geen gegevens
uit het embargo-onderzoek aan de RCID ter beschikking gesteld.
Extern - zowel binnen als buiten het korps - wordt nogal wisselend geopereerd. De verstrekking geschiedt door
de chef RCID, of door de administratief-rechercheurs, of door de medewerkers van de afdeling verwerking of
analyse, dan wel door het infocentrum. Soms worden slechts de 4x4-informatierapporten uitgegeven, soms
geschiedt dit uitsluitend bij proces-verbaal dat door de chef RCID is opgemaakt. De schriftelijke verstrekking
geschiedt binnen het eigen korps slechts voor zover dat voor de opbouw van het opsporingsdossier of voor de
vervolging noodzakelijk is. Dit systeem wordt enigszins doorbroken doordat runners ook zelfstandig, mondeling
informatie aan de tactische recherche geven.
De verstrekking van door observatie verkregen informatie, voor zover ondergebracht in de CID-registers,
geschiedt door middel van dezelfde procedure als de overige aanwezige CID-informatie. Is het observatieteam
niet ondergebracht bij hetzelfde organisatorische onderdeel als de RCID of wordt de informatie van de
observatie niet in het CID-register opgenomen, dan zal de chef van het observatieteam de resultaten van de
observatie sec meedelen aan de opdrachtgever. Is verstrekking van de informatie nodig ten behoeve van het
strafproces, dan zal de chef-observatieteam een door hem opgemaakt proces-verbaal doen uitgaan, waarin zo
compact mogelijk informatie wordt verstrekt.
In beginsel wordt elke verstrekking geregistreerd in het verstrekkingenbestand, maar de mondelinge
informatie-uitwisseling resulteert niet in een vermelde verstrekking. Bij n korps wordt de CID-informatie alleen
bij proces-verbaal verstrekt, maar dan alleen wanneer het tactische onderzoek succesvol is afgesloten en de
informatie nodig is voor de bewijsvoering.
De 00-informatie wordt in beginsel nooit verstrekt, ook niet binnen het eigen korps. Indien de RCID-chef, omdat
hij over 00-informatie beschikt, constateert dat het tactische onderzoek de verkeerde kant op gaat, kan de
teamleider van het tactische onderzoek worden ingefluisterd. In hoeverre dit standaardpraktijk is, is onduidelijk.
De toegezegde geheimhouding van de identiteit van de informant gaat zo ver dat men bijvoorbeeld een
moordzaak onopgelost zal laten, als de oplossing in de als 00 gekwalificeerde CID-informatie besloten ligt.
vorige        
volgende        
inhoudsopgave en zoeken