Taakomschrijving CID
De taak van de criminele inlichtingendiensten is volgens artikel 2 CID-regeling 1995 het bevorderen van: a. de opsporing van misdrijven die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken;
b. de opsporing van natuurlijke en rechtspersonen die zich aan deze misdrijven schuldig maken of hebben
gemaakt;
c. het voorkomen van dergelijke misdrijven;
d. het inwinnen van gegevens omtrent de financile situatie van de natuurlijke en rechtspersonen, genoemd
onder b.
De taak van de CID-en laat zich het best omschrijven als het systematisch en gericht inwinnen van gegevens
over ernstige criminaliteit en de (potentile) daders daarvan. De inlichtingendienst werd door de
werkgroep-Vermeij gezien als een hulpdienst van de tactische recherche, die niet zelfstandig volledige
opsporingsonderzoeken zou moeten uitvoeren. De CID-en hebben in die visie een recherche ondersteunende
functie, wat de mogelijkheid niet uitsluit dat de CID ook handelingen gedurende het tactisch onderzoek
verricht. In de loop der jaren is het onderscheid tussen het inlichtingenwerk en de bewijsvoering steeds
nadrukkelijker gemaakt. Het inlichtingenwerk behoeft immers niet zoals gewoon tactisch onderzoek, betrekking
te hebben op een reeds gepleegd strafbaar feit. Het inlichtingenwerk vindt bovendien veelal plaats op een
moment dat met reguliere strafvorderlijke middelen (nog) niets kan worden uitgericht. Dit is het geval wanneer
tegen een bepaalde persoon te weinig bezwarend materiaal voorhanden is om hem aan te merken als
verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid Wetboek van Strafvordering of omdat de opsporingsmethoden niet
bij de verdachte bekend mogen worden, danwel in het geval dat onderzoek plaatsvindt op basis van
vermoedens omtrent toekomstige - nog te plegen - strafbare feiten. In de literatuur wordt dit type opsporingswerk
gelijk gesteld met het onderzoek in de proactieve fase en veelal aangeduid als CID-matig onderzoek.
Bewijs en inlichtingen
Het onderscheid tussen inlichtingenwerk en bewijsvoering heeft ook zijn beslag gekregen in de organisatie van de politie. De CID en de tactische recherche zijn afzonderlijke eenheden. Het inlichtingenwerk is de taak van de CID; de bewijsvoering is de taak van de tactische recherche. Het geheime inlichtingenwerk is niet bedoeld om ter zitting aan de orde te komen, maar moet gegevens opleveren om de opsporing te sturen. In feite behelst deze sturing twee onderscheiden zaken. Ten eerste wordt (mede) aan de hand van CID-gegevens bepaald welke zaken in onderzoek worden genomen. Ten tweede heeft de tactische recherche tijdens een lopend onderzoek baat bij CID-informatie, teneinde te kunnen bepalen welke personen of gebeurtenissen in het kader van een lopend onderzoek nadere opsporingsactiviteiten vergen. In verband met dit laatste is vooral de informatie van belang die afkomstig is van door de CID gerunde informanten. Het runnen van informanten is een taak die exclusief is voorbehouden aan de CID. Het ligt voor de hand dat een bestaand contact met een informant (die niet als getuige wenst op te treden) niet wordt afgebroken, zodra iemand over wie de informant inlichtingen heeft verstrekt als verdachte wordt aangemerkt. Dit heeft evenwel tot gevolg dat, parallel aan het tactisch opsporingsonderzoek waarvan de resultaten uiteindelijk in de openbaarheid van de terechtzitting zullen worden gepresenteerd, de CID bij dezelfde zaak betrokken is.
De volle betekenis van deze sturende taak van de CID dient begrepen te worden tegen de achtergrond van de taakopvatting van de CID-functionarissen. Zij zien het als eerste verantwoordelijkheid hun bronnen te beschermen: beschermen zij hun informanten niet, dan drogen de bronnen snel op. Het kernprobleem van het inlichtingenwerk is weer te geven in de vraag: Hoe maken we de CID-informatie operationeel? Of: hoe geven we de tactische recherche informatie zonder dat de informant of de bron risico loopt? Deze benadering heeft de facto tot gevolg dat de CID bepaalt welke informatie de tactische recherche krijgt aan de hand van een andere maatstaf dan de behoefte van de tactische recherche. In de praktijk doen de CID-ers tijdens een tactisch onderzoek soms, door met de wenkbrauwen te trekken of instemmend te knikken, suggesties over de kant die het onderzoek op zou moeten gaan. Alleen al vanwege de bronbescherming kan de CID de sturing dus niet zo ver laten komen dat zij wordt beschouwd als leidinggevend aan het opsporingsonderzoek. Dat er ook andere, organisatorische redenen zijn welke de door de CID geleverde sturing beperken, staat uiteraard buiten kijf. De opvatting van de werkgroep-Vermeij dat de CID een louter ondersteunende eenheid is ten behoeve van de tactische recherche, blijkt derhalve hiermee in praktijk niet houdbaar. Bovendien blijkt dat er ook tijdens een opsporingsonderzoek of zelfs tijdens een (al dan niet tegen een NN-verdachte geopend) gerechtelijk vooronderzoek een zogenaamd CID-matig onderzoek kan lopen, waarvan de resultaten niet (ook niet ter terechtzitting) worden openbaar gemaakt. Noot
Drugs en andere zaken
Het criminele inlichtingenwerk is het vergaren van inlichtingen over personen en organisaties die zich met
criminaliteit bezighouden. In beginsel gaat het daarbij niet om elke vorm van criminaliteit, maar om die
criminaliteit die gelet op de frequentie, ernst dan wel het georganiseerde verband waarin zij wordt gepleegd,
een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt.
Binnen een aantal CID-en beperkt het werkterrein zich evenwel vooral tot de lokale ernstige criminaliteit binnen
het traditionele criminele milieu. Dat is ook traditioneel het werkterrein; daar ligt hun expertise. De
CID-rechercheurs streven ernaar informatie te krijgen die ze later ergens in het korps kwijt kunnen. Om deze
redenen gaat de meeste aandacht van de regionale CID uit naar informanten die iets kunnen vertellen over
drugs, geweldplegingen en overvallen. En daarom ook is men binnen sommige districten vooral - zo niet
uitsluitend - gericht op de lokale criminaliteit: daar richt het inlichtingenwerk zich ook op graffiti-spuiters en
bromfietsendieven.
In veel regio's wordt aangedrongen op een ander type informanten en een ander soort criminaliteit als object van onderzoek, in het bijzonder milieu- en financile criminaliteit. De wens hiertoe wordt ook vaak door het openbaar ministerie uitgesproken.
In 1990 is door de Recherche advies commissie (RAC) een Werkgroep zware milieucriminaliteit ingesteld. De RAC was toen namelijk van mening dat de politile milieutaak niet de aandacht had gekregen die gezien het probleem gerechtvaardigd zou zijn en dat er tevens onvoldoende bekendheid bestond over de deskundigheid die de politie zou moeten bezitten om onderzoeken naar zware milieucriminaliteit uit te kunnen voeren. In 1992 brengt de Werkgroep zware milieucriminaliteit verslag uit. Noot Ten aanzien van de CID en de informatievoorziening in een voorfase voorafgaand aan het eigenlijk opsporingsonderzoek signaleert de werkgroep de volgende knelpunten. Er is onvoldoende materiedeskundigheid bij de politie. Er kan nog niet voldoende politiecapaciteit worden ingezet op de vergaring van milieu-informatie. De CID-en zijn op dat moment nog overwegend gericht op drugs-, vuurwapen- en ernstige vermogenscriminaliteit. De informatievoorziening is nog onvoldoende gestructureerd. Er is een gebrekkige informatie-uitwisseling tussen bestuur en politie/justitie. Tenslotte vormt de privacy-wetgeving (de Wet politieregisters en de Wet persoonsregistraties) een drempel voor de informatie-uitwisseling. Een van de RAC-initiatieven is de CID-en in te zetten bij de bestrijding van de zware milieucriminaliteit. De CID-en zullen hun nieuwe activiteiten met name in de bovenwereld moeten ontplooien. Voorgesteld wordt een viertal CID-pilotprojecten te starten, die gefinancierd worden met gelden voortvloeiend uit het Nationaal milieubeleidsplan (NMP). Specifieke aandachtspunten zijn het gebrek aan kennis van de materie, de traditionele subjectgerichte informatieverzameling van de CID, die niet altijd aansluit bij de bedrijfsmatige illegale activiteiten binnen de milieucriminaliteit, en de geringe kennis van en ervaring met de informatie-inwinning in de legale bovenwereld Noot : de omgang met informanten uit het legale bedrijfsleven vergt andere bekwaamheden dan die met informanten uit de wereld van de drugshandel. Inmiddels blijkt het belang van een gestructureerde informatie-inwinning over zware milieucriminaliteit erkend te zijn door de politie. In enkele politieregio's functioneren milieukoppels, dat wil zeggen twee informatierechercheurs die zich richten op milieustrafzaken en hun informanten mede zoeken in het bedrijfsleven en bij de (lagere) overheid.
In het regiokorps Noord- en Oost-Gelderland is sinds januari 1994 een speciaal milieukoppel actief. Tot nu toe concentreert hun werk zich vooral op de illegale afvalverwerking. In het verschiet liggen projecten met betrekking tot de bedreigde uitheemse diersoorten. De aanpak van milieucriminaliteit door de CID verloopt echter niet vlekkeloos. In bijvoorbeeld het regiokorps Zuid-Holland-Zuid had de CID in samenwerking met de CRI een pilot opgezet om milieu op te pakken. Het bleek voor dat regiokorps moeilijk CID-rechercheurs te vinden die voor dat taakveld waren te porren.
Het komt vaker voor dat CID-activiteiten betrekking hebben op organisaties met een breed palet aan activiteiten als gevolg waarvan de CID geconfronteerd wordt met subjecten die zich bezighouden met delicten als mensenhandel en credit-cardfraude. De geringe gerichtheid van de CID op andere delicten dan traditionele vermogenscriminaliteit, vuurwapen- en drugcriminaliteit wordt niet alleen verklaard door het gebrek aan kennis en expertise van de CID-rechercheurs op andere terreinen, maar ook door de geringe afzetmogelijkheden van hun bevindingen bij de tactische recherche.
Misdaadanalyse
Naast het actieve vergaren van inlichtingen (vooral door middel van het runnen van informanten) is de opslag
en verwerking van andere - elders gegenereerde - informatie een taak van de CID. Het gaat dan om gegevens
die reeds bestaan in andere openbare bronnen (media, registers van Kamers van Koophandel), in gesloten
registers (van banken, luchtvaartmaatschappijen, verzekeraars) en om gegevens die afkomstig zijn van de
recherche en de uniformdiensten bij de politie.
Hoewel het belang van misdaadanalyse wordt onderkend, is het inlichtingenwerk van de CID in de regiokorpsen
vooral gericht op het inwinnen van nieuwe informatie. Die informatie wordt beperkt systematisch verwerkt en
matig diepgravend geanalyseerd. De analyse van alle gegevens staat bij de CID-en nog in de kinderschoenen.
In de korpsen met een volwaardige afdeling Misdaadanalyse is misdaadanalyse dikwijls niet veel meer dan een
methode om gegevens te ordenen in een complexe zaak. Dan worden dadergroep-analyses gemaakt, veelal
afgewisseld met onderzoek naar bepaalde facetten van een concrete, tactisch gemaakte zaak. Noot
Volgens artikel 1 CID-regeling 1995 zijn er bij de reguliere politiekorpsen regionale criminele inlichtingendiensten en is er een nationale CID (NCID). Noot Ten aanzien van de organisatie van de regionale criminele inlichtingendiensten is de regeling summier. Hetzelfde geldt voor de andere in het Besluit beheer regionale politiekorpsen genoemde korpsonderdelen, alsmede voor de inrichting van het regionale politiekorps als zodanig. Het gevolg van deze marginale organisatorische aanwijzingen is dat geen twee van de organogrammen van de 25 regionale politiekorpsen aan elkaar gelijk zijn. Dientengevolge verschilt de structuur van elke regionale inlichtingendienst per korps. Geheel los hiervan staat dat elk korps een geheel eigen terminologie heeft voor organisatie-onderdelen en overleg- en besluitvormingstructuren. Ook de personele omvang van de RCID-en varieert in aanzienlijke mate, uiteenlopend van 5 tot 60 personen. In totaal zijn er thans 339 formatieplaatsen voor CID-rechercheurs, 46 voor CID-leidinggevenden en 163 formatieplaatsen voor misdaadanalisten. Noot Binnen elk korps is een Regionale criminele inlichtingendienst aangewezen. En zelfs dit is een onderwerp van discussie: de discussie over de mogelijkheid vijf, zes of zeven CID-en in te richten voor het gehele land is nog niet beindigd.
District en regio
De werkgroep-Vermeij pleitte er in 1977 voor de criminele inlichtingendiensten deel te laten uitmaken van de recherchedienst en onder verantwoordelijkheid van het hoofd van de justitile dienst te laten functioneren. De criminele inlichtingendiensten zouden op drie niveaus actief moeten zijn, te weten lokaal, regionaal (RCID) en landelijk (NCID). Dit model werd in de CID-regeling 1986 gevolgd.
Het lokaal niveau duidde in die tijd op de 148 Gemeentepolitiekorpsen en 16 Rijkspolitiedistricten, de Rijkspolitie te water en de Dienst Luchtvaart van de Rijkspolitie. De CID-en van de korpsen die in de Basisregeling regionale samenwerking politie waren aangewezen, fungeerden als cordinerende c.q. regionale CID. Het landelijke niveau duidt op de LCID die bij de CRI is georganiseerd. Op grond van de CID-regeling 1986 dient de CID-functie zowel op het regionale als op het lokale niveau gestalte te krijgen. Die ratio werd door de politiereorganisatie niet doorkruist. De politiereorganisatie impliceerde wel dat de lokale CID-en deel gingen uitmaken van n hirarchische structuur waarin de RCID een cordinerende functie had.
Hiervoor werd reeds gewezen op de grote diversiteit waarmee de politie in den lande is georganiseerd. Teneinde de betekenis van deze diversiteit voor de CID-organisaties te schetsen, worden eerst drie hoofdvormen genoemd. In de regio Flevoland is de RCID een geheel gecentraliseerde dienst. Noot In de regio Brabant-Zuid-Oost daarentegen bestaat de RCID de facto niet, maar bestaan achttien districtelijke CID-en, welke autonoom opereren.
De geografisch gebonden CID-onderdelen worden doorgaans feitelijk aangestuurd vanuit de districten, ongeacht waar de bevoegdheid voor de toegepaste methode van informatieverzameling is neergelegd, en niet vanuit de RCID.
In Amsterdam-Amstelland zijn de uitgangspunten neergelegd in de notitie Visie op criminele informatiehuishouden. Deze houden in dat er een RCID is onder de verantwoordelijkheid van CDCR (chef Dienst Centrale Recherche). In elk van de negen districten is een DCID (districts-CID) op- en ingericht onder verantwoordelijkheid van de districtschef. De functionele verantwoordelijkheid voor de RCID ligt tijdelijk bij de CBRI (Chef bureau recherche-informatie) en voor de DCID onder CBO (Chef bureau ondersteuning). Noot De grondgedachte is dat elk district een identieke opbouw heeft, die gelijk is aan die van de centrale diensten. De aansturing van de CID vanuit de districten draagt het gevaar van versnippering en verzelfstandiging van de CID in het district in zich, hetgeen in Rotterdam heeft geleid tot het oprichten van een CID voor de Regionale recherchedienst die evenals de districts-CID-en valt onder de RCID.
In alle korpsen ligt de verantwoordelijkheid voor opslag, verwerking, beheer en verstrekking van de informatie echter wel bij de RCID-chef. Formeel is deze ook verantwoordelijk te stellen voor het CID-werk en de toegepaste werkmethoden van de zes kernteams die elk organisatorisch zijn ondergebracht bij een regio. Noot De RCID-chef vertegenwoordigt de dienst naar buiten. Hij verstrekt de criminele informatie aan derden, binnen en buiten het korps. Hij zal derhalve overleg voeren met de chef van de tactische recherche die verantwoordelijk is voor de opsporing van concrete zaken en het verzamelen van bewijsmateriaal.
Relatie CID-tactische recherche
Doorgaans vormt de CID een afdeling (of een bureau binnen een afdeling criminele informatie) in de Divisie georganiseerde criminaliteit. In diezelfde divisie kunnen dan een afdeling tactische recherche en een of meer afdelingen ondersteunende diensten worden aangetroffen. De mate waarin de divisiechefs de CID-afdelingen autonoom optreden toestaan varieert per regio.
In Utrecht was de situatie tot 1995 zo dat de inlichtingendienst nagenoeg volledig autonoom was en
gescheiden was van de tactische recherche. Elders, bijvoorbeeld in Amsterdam, was de vrije ruimte van de CID
veel geringer.
Ook verschilt het per regio in welke mate zogenaamde projectteams worden samengesteld, waarbij tactische
rechercheurs, CID-rechercheurs en eventueel mensen van ondersteunende diensten samenwerken onder leiding
van een doorgaans van de tactische recherche afkomstige projectleider. In die gevallen zijn de
CID-rechercheurs gecommitteerd om voor de recherche te werken en is de recherchechef verantwoordelijk voor
de CID-ers voor zover die voor hem werken.
De taakverdeling tussen tactische recherche en CID levert gecompliceerde werkverhoudingen op. Noot Grofweg wordt dit veroorzaakt door de taakopvatting die de diensten jegens elkaar (erop) nahouden en door de daarmee samenhangende wederzijdse waardering. In wezen kunnen deze verschijnselen worden teruggevoerd op de tegenstrijdigheid in de wijze van werken met informanten. Noot Eerder werd gewezen op de opvatting van tactische rechercheurs dat de CID er is ter ondersteuning van de tactische recherche. Tegelijkertijd acht de CID het in verband met de behoefte aan geheimhouding van de identiteit van informanten van groot belang zelf te bepalen op welk moment welke informatie in welke vorm aan de tactische recherche wordt gegeven.
De tactische recherche is gehouden om in het kader van een opsporingsonderzoek personen die informatie willen verstrekken, maar op voorwaarde dat zij niet als getuige zullen optreden, over te dragen aan de CID. In dat geval kan de recherche niet om de CID heen en kan de CID wel degelijk worden beschouwd als een ondersteuning van de recherche.
CID-informatie wordt door de tactische recherche, zeker in de beginfase van onderzoeken, nuttig geacht; voor latere fasen in het opsporingstraject wordt de CID-informatie vaak te weinig betrouwbaar of te weinig bruikbaar geacht. Dit laat zich ook verklaren: de CID draagt vaak grote recherche-onderzoeken aan, doordat zij informanten hebben die over de zaak tippen. Na keuze van het onderzoek wordt de positie van de informant precair vanwege de belangstelling van de tactische recherche voor de herkomst van informatie. De CID vindt dat de tactische recherche in sommige gevallen onzorgvuldig met CID-informatie omgaat.
Omgekeerd verstrekt de CID regelmatig relevante informatie aan de tactische recherche. Bij deze informatieverstrekking speelt de officier van justitie geen rol. Dit gebeurt frequenter naarmate een CID zich meer als direct recherche-ondersteunend opstelt en naarmate het contact tussen de CID-chef en de recherchechef beter verloopt. De CID heeft belang bij een goede relatie met de tactische recherche, ook al omdat de beste informanten vaak uit de verhoorkamer komen. Bovendien is het bestaansrecht van de CID uiteindelijk afhankelijk van het operationele gevolg dat door de tactische recherche aan het inlichtingenwerk geeft.
CID en de ondersteunende diensten
Volgens het Besluit beheer regionale politiekorpsen (Stb. 1994, 224) opereren de zogenaamde
observatieteams (OT) voornamelijk ten behoeve van de CID-en en dat suggereert een organisatorische
onderschikking van het OT aan de CID. Feitelijk werkt het OT veelal tactisch en dat verklaart waarom de CID
weliswaar soms tezamen met het OT in een overkoepelende ondersteuningseenheid wordt aangetroffen, maar
slechts zelden in een hirarchisch bovengeschikte positie ten opzichte van het OT.
Indien observatie met technische hulpmiddelen kan worden uitgevoerd, waarbij de observatie wordt
vergemakkelijkt of zelfs tot betere resultaten leidt, dan wordt de plaatsbepalings- of opname-apparatuur -
geluid en/of beeld - meestal geplaatst en onderhouden door de medewerkers van de sectie technische
ondersteuning (STO). Deze sectie valt veelal onder de verantwoordelijkheid van de chef observatie. Is een
korps niet in staat de benodigde mankracht of geavanceerde apparatuur te leveren, dan kan een beroep op het
Korps landelijke politiediensten worden gedaan. Bij de plaatsing van plaatsbepalings- en/of
opname-apparatuur onder moeilijke omstandigheden kan een beroep worden gedaan op de bovenregionale
arrestatieteams.
De in het Wetboek van Strafvordering geregelde verstrekking van gegevens over het telefoonverkeer (artikel 125f Sv) en het tappen van telecommunicatie (artikel 125g Sv) - eveneens geheim onderzoek - behoren niet tot het werk van de CID. Bij veel korpsen is de tapkamer wel in hetzelfde organisatorische onderdeel als waartoe de RCID behoort, ondergebracht.
Ook de arrestatieteams (AT) zijn formeel onderscheiden van de CID. Wel komt het voor dat de verantwoordelijke voor de CID dezelfde persoon is als de verantwoordelijke voor het AT. Dit laatste heeft niet automatisch tot gevolg dat de CID altijd het betreffende AT inschakelt bij inkijkoperaties. De verklaring voor dit fenomeen is dat de CID of de tactische recherche een AT inschakelt dat bevoegd is in het gebied waar de daadwerkelijke actie plaatsvindt.
Misdaadanalyse
Naast of achter de runners staan degenen die de aangeleverde informatierapporten verwerken. Zij verwerken de
door runners aangeleverde informatie, voeren deze in het geautomatiseerde systeem in en zijn belast met de
verificatie en de veredeling van de gegevens. Dat gebeurt aan de hand van informatie uit open bronnen
(kranten, openbare registers), rapporten van de surveillancedienst, tactische rapporten met betrekking tot
andere zaken, rapporten van observatieteams of van infiltranten en inlichtingen van de Afdeling cordinatie
criminele inlichtingen (ACCI) van de CRI, waar de CID-subjectenindex wordt beheerd. Noot Bij de meeste
RCID-en wordt dit werk verricht door de Afdeling verwerking of analyse. Een dergelijke afdeling maakt
onderdeel uit van de RCID. In de praktijk wordt vaak geklaagd over het gebrek aan capaciteit bij de bewerking
en analyse van de inlichtingen. Dit capaciteitsgebrek kan onder andere worden verklaard uit de kwaliteit van de
ruwe CID-gegevens en het verwerken van overige informatie.
De mensen die als rechercheur bij de CID gaan werken, zijn politieambtenaren bij voorkeur met recherche-ervaring, in de rang van hoofdagent of brigadier. Noot Ten aanzien van CID-rechercheurs bestaat geen algemene specifieke selectie, hoewel sommigen dat betreuren. In het verleden kwam het vaak voor dat kandidaten op basis van ancinniteit bij de CID werden geplaatst. Nu moeten kandidaten solliciteren. In Amsterdam en Den Haag (sinds februari 1995) worden sollicitanten bovendien psychologisch getest. Daarbij wordt enerzijds erop gelet of verwacht kan worden dat betrokkene zich aan de sturing door de leiding van de RCID zal blijven houden en anderzijds of hij of zij voldoende stabiliteit, overwicht en contactuele eigenschappen heeft om de werkzaamheden te kunnen verrichten.
Vanuit hun recherche-ervaring op districtsniveau en op lokaal niveau zijn de rechercheurs voornamelijk georinteerd op ernstige, lokale criminaliteit met een nadruk op drugs. De bij vrijwel alle korpsen levende wens om meer specifiek op de bovenwereld gerichte informatierechercheurs aan te trekken is nog nergens verwezenlijkt. De term informatierechercheur komt voort uit het feit dat het CID-onderzoek bij dergelijke taakgebieden meebrengt dat registers van Kamers van Koophandel en privacy-gevoelige registers moeten worden bevraagd. De vergaring van informatie via informanten is minder prominent dan in gewone zaken, maar dat doet niet af aan de behoefte aan informanten in die kringen. De koppels CID-rechercheurs die zonder specialistische achtergrond in de wereld van bijvoorbeeld bedrijven en banken kunnen werken, zijn schaars. Ze worden geselecteerd als de veronderstelling bestaat dat zij zich in het bancaire leven en zakenleven kunnen presenteren. In het korps Haaglanden heeft het Bureau inwinning voor dat werk een bijzondere ploeg in het leven geroepen. Overigens beperkt de belangstelling voor de bovenwereld zich kennelijk tot financin en het milieu.
De opleiding van de informatierechercheurs bestaat uit een sedert 1986 gegeven module Criminele inlichtingendiensten van de Rechercheschool. Deze CID-cursus duurt nu drie weken. Toelatingsvoorwaarden zijn een ruime recherche-ervaring en het gevolgd hebben van de recherchebasiscursus. Deelname aan deze opleiding is echter niet verplicht gesteld voor de CID-rechercheurs: er zijn veel CID-rechercheurs en -leidinggevenden die het CID-werk al doende en van de oude rotten in het vak hebben geleerd. Wellicht verklaart de geringe opleiding onder andere de gebrekkige vastlegging en de inrichting van het informatiesysteem in sommige regio's.
In de cursus komen technische, tactisch-juridische en ethische aspecten van het inlichtingenwerk aan bod. Veel aandacht wordt besteed aan het omgaan met informanten, een onderwerp waarover wellicht een aparte - op de CID-cursus aansluitende - cursus zal worden opgezet. De Rechercheschool verzorgt nascholingsdagen voor degenen die de cursus gevolgd hebben. Daaraan nemen - anders dan aan de eigenlijke CID-cursussen waaraan bedroevend weinig wordt deelgenomen door recherchechefs - feitelijk ook RCID-chefs en CID-officieren van justitie deel. Het regiokorps Amsterdam-Amstelland heeft een eigen cursus, waarvan een deel ook door Amsterdamse officieren van justitie wordt gevolgd.
Sommige RCID-chefs beschikken bij aanvang van hun functie nauwelijks over CID-ervaring. Specifieke criteria
voor de selectie van toekomstige RCID-chefs worden - voor zover bekend - niet gehanteerd. Voor de functie van
RCID-chef bestaat, evenals voor die van CID-officier, geen aparte toegespitste cursus. Slechts enkele van de
RCID-chefs hebben de cursus die voor rechercheurs bedoeld is, gevolgd. Afgezien van de genoemde
nascholingsdagen worden sinds 1988 tweemaal per jaar de zogenaamde CID-themadagen gehouden,
georganiseerd door de Raad van Hoofdcommissarissen. Tijdens deze CID-themadagen diverse knelpunten
besproken.
Te denken valt aan onderwerpen als bijzondere opsporingsdiensten in de recherche-praktijk; ethiek, methodiek
en techniek binnen het CID-werk; Europol en CID; CID-matige taak van een BFO; technische ondersteuning in
Nederland; justitieel aftappen datacommunicatie; de CRI-ARI binnen de politieregio's; de gevolgen van de
politieregionalisatie voor de CID; projectmatige infiltratie; tipgeldproblematiek; evaluatie van de
privacywetgeving en regelgeving; de relatie tussen CID en openbaar ministerie; de relatie tussen CID en
Rijksrecherche; grensoverschrijdende observatie; automatisering binnen de CID; infiltratie en de CID; toetsing
door de CTC; CID en financieel rechercheren; ervaringen met het Meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT);
de relatie tussen CID en tactische recherche.
De concrete resultaten van de themadagen zijn onduidelijk. Het blijft de vraag wat de status is van uitkomsten van voordrachten en werkgroepen, als er al overeenstemming in opvattingen bereikt zou zijn. Voor misdaadanalisten bestaat een aparte opleiding. De eerste cursus Misdaadanalyse werd in 1987 aan de Rechercheschool gegeven aan een groep van 15 aankomende misdaadanalisten van de CRI en enkele politiekorpsen in het land. Daarna heeft er twee keer een proefcursus uitgebreidere misdaadanalyse gedraaid aan de CRI. Sinds 1990 is de cursus opgenomen in het cursusaanbod van de Rechercheschool. Noot Aan de toelating tot de cursus is de voorwaarde verbonden op HAVO-niveau te kunnen werken. Voor administratieve medewerkers van de RCID-en en de NCID bestaat eveneens een aparte, drieweekse cursus. Cursisten worden geacht na deze cursus de CID-informatie te kunnen verwerken en op verantwoorde wijze te kunnen verstrekken.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken