4.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden

4.3.1 Zaken

Omdat de regionale, centrale recherche-eenheden in grootte variren, verschilt ook het aantal onderzoeken dat de centrale, tactische recherche-afdelingen per jaar tot een einde brengen. Het gaat om tussen de n en zeven zaken. Meer dan de helft van het aantal onderzoeken dat de regionale rechercheteams doen, heeft betrekking op drugs. Daarnaast treffen we in volgorde van afnemende hoeveelheid respectievelijk onderzoeken aan naar fraude en witwassen, hooggeorganiseerde overvallen en afpersingen, georganiseerde autodiefstallen, levensdelicten, vrouwenhandel en milieuzaken.

De heer Koekkoek:
(...) Mijnheer Wilzing, aan welke vormen van criminaliteit dient de politie volgens u prioriteit te geven?
De heer Wilzing:
Wij hebben in mijn beleving de afgelopen jaren een enorme impuls gegeven aan de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Waar je voor uit moet kijken - ik hoorde dat vanmorgen in het verhaal van Fijnaut terug en dat spreekt mij aan - is dat je niet te veel in het bovenste segment gaat zitten en dat je met name vormen van middencriminaliteit, vormen die vaak een heel directe impact hebben op de burger die wij dienen en voor wie wij er horen te zijn, vergeet. Als u dit aan mij vraagt als korpschef van IJsselland zeg ik: daar kijk ik op het ogenblik heel nadrukkelijk naar. Het probleem met georganiseerde criminaliteit, vooral als het een internationale uitstraling heeft, beschrijf ik soms als kaasfondue waarbij de kaas een beetje aan het stollen is. Je pakt een stuk uit iets wat niet klopt, je trekt het omhoog en vervolgens heb je een gigantisch dradennet dat heel andere kanten uitgaat. Zo kan het zijn dat ik in mijn gebied, tussen Deventer en Zwolle, een stukje criminele organisatie naar boven trek en dat ik bijna uitsluitend in het westen van het land aan het werk ben of dat ik in het zuiden terecht kom. Dan heb ik er dus niets meer mee te maken. Ik denk dat wij daar dat netwerk van IRT's, van kernteams, op een prima manier op hebben gezet. Vervolgens moeten wij heel goed kijken naar het handwerk, het werk van met name de rechercheur. Wij hebben een heel sterke beweging gemaakt in de richting van de generale taakstelling. Wij moeten ons heel goed richten op genoemde vormen van criminaliteit. Noot
Er is onderscheid te maken tussen wie formeel de beslissing neemt welke onderzoeken worden aangepakt, en wie deze materieel voorbereidt. Formeel neemt de parketleiding of de regionale driehoek, bestaande uit de hoofdofficier van justitie, korpsbeheerder en korpschef de beslissing. De rol van de driehoek lijkt evenwel per regiokorps nogal te verschillen per regiokorps. Indien de driehoek een inhoudelijke rol speelt, wordt de keuze voor grote onderzoeken voorgelegd aan het driehoeksoverleg of geeft het driehoeksoverleg prioriteiten aan als: in n jaar vier grote onderzoeken, waarvan n fraude en n milieu.

Deze betrokkenheid van de driehoek treffen we bijvoorbeeld aan in het regiokorps Amsterdam-Amstelland, in Brabant- Zuid-Oost (waar twee burgemeesters namens het regionale college aan deelnemen en een officier van justitie zware criminaliteit) en in Utrecht.

De heer Koekkoek:
Ik wilde u vervolgens vragen over de prioritering in de zin van de keuze van de onderzoeken die de politie, ook uw korps, uitvoert. In hoeverre heeft u daar als korpschef invloed op?
De heer Wiarda:
In de afgelopen jaren heeft zich daar een groei in voorgedaan, die er nu toe leidt dat de prioriteitskeuzen een onderwerp zijn in de regionale driehoek: een punt van overleg tussen de hoofdofficier van justitie, de korpsbeheerder en de korpschef. In het verleden is dat niet altijd zo geweest en werd de

onderwerpenkeuze in sterke mate in de politile, justitile lijn bepaald. De ontwikkeling daarin is zo geweest, dat we komen uit een periode van tien, vijftien jaar geleden waarin onderzoeken startten als er een aangifte was van een benadeelde. En als er een aangifte is van een benadeelde moet de politie een opsporingsonderzoek doen. Dan ontstaat er overleg met justitie en gaat een onderzoek lopen. Toen het verschijnsel georganiseerde criminaliteit sterker naar voren kwam en sterker werd ontdekt, werd het accent verlegd niet meer zozeer naar de aangifte van de benadeelde maar naar het kiezen van een bepaalde groepering waar onderzoek op wordt verricht. Vanuit de stijl zoals die altijd had gegolden, bleef dat dus heel sterk in de politile, justitile lijn liggen. Van lieverlede hebben wij ontdekt, dat met name de vraag van de maatschappelijke relevantie in de prioritering een zeer bestuurlijke vraag is. Een van de eerste terreinen waarop dat nadrukkelijk naar voren kwam, was het terrein van de milieucriminaliteit, die heel sterk vanaf de bestuurlijke kant is ingezet veel meer dan van de justitile kant.

Een tweede voorbeeld, een voorbeeld uit mijn eigen praktijk, is de problematiek van de horeca in de stad Utrecht, wat typisch ook een problematiek is van het bestuur van de gemeente Utrecht. Daar komt de behoefte naar voren om daar een scherper beeld van te krijgen, niet alleen in de vorm van een analyse uit open bronnen maar ook een analyse uit criminaliteitsgegevens.

Zo zijn we nu op het punt aangeland, dat er geen nieuwe grote projecten meer worden gestart zonder dat de regionale driehoek zich daarover heeft gebogen. Noot
De uiteindelijke beslissing van de parketleiding wordt voorbereid. Soms worden achtereenvolgens verschillende niveaus betrokken bij de voorbereiding.
Dat is te illustreren aan de hand van de wijze van beslissen in het ressort 's-Gravenhage. Daar hebben de vijf regiokorpsen zich gecommitteerd om per regiokorps dezelfde criminaliteitsbeelden te maken. (Er wordt nu niet stil gestaan bij de rol van het Platform criminaliteitsbeheersing dat op grond van het kernteam-convenant een rol speelt.) Op grond van criminaliteitsbeelden wordt een regionaal beleid vastgesteld. Vervolgens vindt in de ressortelijke politie-adviescommissie (van recherchechefs) een afstemmingspresentatie plaats. Daar wordt onder meer gekeken of bepaalde regiokorpsen niet dezelfde soort onderzoeken uitvoeren maar anders noemen, waardoor er sprake is van dubbelslagen. Daarna wordt een presentatie gegeven in een gecombineerde vergadering van de ressortelijke commissie zware criminaliteit, politie en justitie, onder voorzitterschap van de advocaat-generaal zware criminaliteit. De volgende stap is dat in de ressortsvergadering met de hoofdofficieren van justitie uiteindelijk een eerste keuze plaatsvindt, waaraan de procureur-generaal zich committeert. Vervolgens toetst het Cordinerend beleidsoverleg (CBO) of een en ander aansluit bij de landelijke prioriteiten. Het ziet er naar uit dat de rol van het CBO sinds kort groter is. In veel gevallen wordt de zaakskeuze echter voorbereid (en daarmee de facto gemaakt) door rechercheleiding, de CID en het openbaar ministerie. Noot In sommige gebieden is er verder een rol weggelegd voor andere organen, zoals bijvoorbeeld de districten van de regiokorpsen Noot of de FIOD. Van de zijde van het openbaar ministerie beslissen soms het hoofd van de afdeling Georganiseerde Criminaliteit en de CID-officier van justitie en soms alleen de CID-officier namens de hoofdofficier van justitie. Noot Van de kant van de politie beslissen het hoofd van de regionale CID en het hoofd van de centrale recherche. Noot Naast de genoemde functionarissen nemen vaak ook districtschefs deel aan de besprekingen over de prioriteitenstelling tussen openbaar ministerie en politie. In die besprekingen wordt over de keuzen van de voor te dragen zaken en criminele groepen beslist en worden lopende projecten doorgaans regelmatig gevalueerd. In het regiokorps Hollands Midden wordt de voortgang bewaakt door hetzelfde overleg van politie en openbaar ministerie dat de keuze maakt uit aan te pakken onderzoeken. In het regiokorps Limburg-Noord krijgt de centrale recherchechef, nadat het onderzoek is geselecteerd, de verantwoordelijkheid voor de voortgang ervan.

Gelet op artikel 148 Sv, dat de officier van justitie met de leiding van de opsporing belast, liggen de verhoudingen in die besprekingen formeel vast. In praktijk zijn sommige officieren van justitie zich ervan bewust dat de politie de leidinggevende rol van het openbaar ministerie relativeert. Soms stelt de politie zelfs dat het openbaar ministerie denkt dat het openbaar ministerie de keuzen maakt, maar dat de politie dat in feite zelf doet.

De heer Rabbae:
Mijnheer Jansen, als het om de prioriteitenkeuze gaat, hoeft u niet te verwijzen naar allerlei overlegstructuren. Wij kennen deze allemaal. Ik vraag u gewoon op de man af wat u vindt. Als het gaat om onderzoeken die gedaan moeten worden, vindt u dan dat de prioriteiten op lokaal niveau bepaald moeten worden of op landelijk niveau?

De heer Jansen:
Ik denk dat hier sprake is van tweerichtingsverkeer, zowel van bottom up, naar boven toe gegenereerd, als van top down. Als je praat over zware, georganiseerde criminaliteit, dan heb je het inderdaad over criminaliteit die je op straat ziet, in de wijken van je eigen stad. Maar er is ook internationale criminaliteit die bijvoorbeeld via internationale relaties wordt aangeleverd, waarbij aan Nederland verzocht wordt hier iets mee te doen. Wij hebben elkaar in internationaal verband beloofd dat te doen. Het is dus een wisselwerking. Ik denk echter wel dat de Nederlandse criminaliteit, de criminaliteit die op ons grondgebied plaatsvindt, als je goed kijkt naar je eigen omgeving, voor een groot deel alleen maar bottom up is te genereren.
De heer Rabbae:
Dus u kiest voor een soort harmoniemodel?
De heer Jansen:
Ja. Noot Aan de besprekingen over zaakskeuzen kunnen presentaties door de misdaadanalisten voorafgaan. Zij zouden in staat geacht moeten worden de keuze in vergaande mate voor te bereiden. De informatie die de CID vergaart, speelt niet altijd een doorslaggevende rol. In een poging een meer compleet beeld te krijgen van de misdaad in een regio wordt fenomeenonderzoek bepleit. Fenomeenonderzoek moet het criminaliteitsbeeld, dat op grond van CID-informatie tot stand komt, aanvullen en bijstellen. Noot Dat ook misdaadanalyse niet in alle gevallen een even grote rol speelt, ligt niet alleen aan de kwaliteit van de inlichtingen. De rechercheleiding huldigt vaak de opvatting dat het onwenselijk is dat de CID de tactische recherche dwingt tot bepaalde zaakskeuzen. De rechercheleiding wil anders geformuleerd niet dat de CID in plaats van de tactische recherche de materile beslissing over de zaakskeuze neemt. In de praktijk wordt de keuze welke zaken worden aangepakt, gemaakt door het potentieel werkaanbod af te zetten tegen een aantal criteria. In de eerste plaats gaat het om de organisatiegraad van de criminele groep, afgemeten aan de acht basiskenmerken van georganiseerde criminaliteit. Deze zijn door de CRI geformuleerd en inmiddels door het CBO overgenomen.
De acht kenmerken zijn:
1. Wordt de groep gekenmerkt door een hirarchische structuur, met een min of meer vaste taakverdeling; 2. Kent de groep een intern sanctiesysteem; 3. Is er sprake van witwassen van geld; 4. Is er sprake van omkoping van overheidsfunctionarissen of van werknemers van overigens legale bedrijven; 5. Is de groep actief met het plegen van verschillende soorten criminele activiteiten; 6. Wordt door de groep gebruik gemaakt van dekmantelfirma's; 7. Strekken de activiteiten van de groep zich uit over een lange periode; 8. Maakt de groep zich schuldig aan geweld tegen personen uit het criminele milieu. Naast deze indeling van de organisatiestructuur van een criminele groep bestaat binnen het CBO bijzondere aandacht voor de innesteling in de bovenwereld. Noot
Op de CBO-conferentie van 8 en 9 mei 1995 heeft het CBO besloten twee criteria toe te voegen: Hoe een regionale prioriteitstelling eruit kan zien, is te illustreren aan de hand van het Beleidsplan divisie criminaliteitsbeheersing en ondersteunende taken 1995-2000 van het regiokorps Drenthe. Daaruit blijkt dat het OM voor 1995 de volgende, aflopende prioriteitsvolgorde vaststelde:

1. Delicten waarbij de lichamelijke integriteit van personen werd aangetast; 2. Delicten waarbij op grote schaal goederen werden ontvreemd en die ook een georganiseerd karakter dragen;

3. Georganiseerde fraude;
4. Georganiseerde drugs- en vuurwapenhandel;
5. Georganiseerde criminaliteit op het gebied van illegale vuil- en afvalverwerking.

Tot nu toe lijken landelijke prioriteiten niet steeds doorslaggevend te zijn, behalve als gevolg van de invloed van de CRI-criteria. Het komt overigens wel voor dat bijvoorbeeld een procureur-generaal opdracht geeft een zaak aan te pakken, terwijl de recherche daar niet veel voor voelt.

De voorzitter:
Komt het nu ooit voor dat er een keuze gemaakt wordt waar u niet achter staat? Die niet bij u vandaan komt?
De heer Van Amerongen:
Er is binnen de driehoek nog geen keuze gemaakt waar ik niet achter kon staan.
De voorzitter:
Is er niet n voorbeeld waarvan u kunt zeggen dat u er helemaal geen zin in had, maar dat u wel moest doen?
De heer Van Amerongen:
U bedoelt als onderzoek?
De voorzitter:
Ja.
De heer Van Amerongen:
Wij hebben n keer een onderzoek gehad waar ik op zichzelf niet zo veel zin in had, maar waarvan ik wel begreep dat het gedaan moest worden. Dat was een fraudeonderzoek.
De voorzitter:
Welk fraudeonderzoek?
De heer Van Amerongen:
Dat was het Vie d'Or-onderzoek.
De voorzitter:
En daar had u geen zin in. Waarom niet?
De heer Van Amerongen:
Omdat dat altijd heel lastige onderzoeken zijn. Ik vond dat de prioriteit meer lag bij andere opsporingsdiensten dan bij onze dienst.
De voorzitter:
Wie gaf daartoe dan de opdracht?
De heer Van Amerongen:
Ik denk dat die afkwam van de procureur-generaal via de hoofdofficier.
De voorzitter:
En u vindt dat u daar te veel tijd in hebt gestopt?
De heer Van Amerongen:
Ik vind dat wij daar wel een heel goede klus hebben gedaan, in samenwerking met de FIOD en de ECD. Er waren daarbij heel veel mensen in de samenleving gedupeerd. Dan moet je toch gaan kijken wat daar aan de hand is. Op zichzelf vind ik dat de doelstelling van het team daarbij gehaald is. Voor de rest is het een nog lopend onderzoek. Daarom kan ik er niet al te veel mededelingen over doen. Noot
Mogelijk zal de prioriteitenstelling van het CBO (via de CID-officier van justitie en een planmatig opererende CID) in de toekomst vaker beslissend zijn voor de uiteindelijke zaakskeuze. Op dit moment is de organisatiegraad - het voornaamste punt van het CBO - echter niet het enige criterium en neemt het belang van prioriteitenstelling van het CBO af, naarmate de daardoor naar voren komende onderzoeken minder passen in de regionale prioriteiten.

4.3.2 Methoden

De methoden die de tactische recherche zelf aanwendt, kunnen deels worden aangeduid als de methoden die niet worden verricht door specialistische diensten.
Daarmee wordt enerzijds gedoeld op methoden waarvoor geen specialismen bestaan, zoals het vergaren van gegevens uit bestanden van openbare instellingen. In het verleden werden vaak informeel inlichtingen ingewonnen bij andere instellingen. Het betreft banken, hotels, luchtvaartmaatschappijen, casino's, creditcardmaatschappijen, enzovoort. Sinds 1993 zijn de banken echter minder toeschietelijk geworden. Ook andere instellingen, zelfs ook de gemeentelijke dienst Burgerzaken bevolking, geven nog slechts informatie op grond van een machtiging van de officier van justitie. Noot Uiteraard kan nog wel veel informatie worden opgevraagd bij instellingen die bereid zijn of soms zelfs in het leven zijn geroepen om informatie te verschaffen, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Kamers van Koophandel. Anderzijds past de tactische recherche zelf bepaalde methoden toe wanneer er capaciteitsgebrek bij de specialistische diensten is. Het feit dat doorgaans niet de tactische recherche, maar een ondersteunende dienst of de CID de bijzondere opsporingsmethoden toepast, behoeft niet af te doen aan de medeverantwoordelijkheid van de tactische recherchechef voor de beslissing tot gebruik van de methode. Het lijkt evenwel erop dat recherchechefs deze medeverantwoordelijkheid niet steeds erkennen. Ten aanzien van sommige gevallen kan zelfs worden gesteld dat de recherchechefs sommige feiten liever niet wilden weten. Daartegenover staat dat bij herhaling is geklaagd over situaties waarin ter terechtzitting bleek dat de CID of een van de onder haar auspicin opererende ondersteunende diensten activiteiten hadden verricht waarvan de tactische recherche niets afwist, omdat zij niet door de CID was ingelicht. Noot De tactische recherche en de korpsleiding kunnen nauwelijks controle uitoefenen op datgene wat door of onder auspicin van de CID gebeurt als de CID hen niet informeert. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij regio-overschrijdende samenwerking in gevallen waarin het regiokorps, waar de activiteit plaatsvindt, wel is genformeerd en het verantwoordelijke regiokorps niet.

Observatie

In het bijzonder schaarste aan observatiecapaciteit leidt er regelmatig toe dat tactisch rechercheurs zelf observeren. Dit wordt door sommigen sterk bekritiseerd, omdat observeren een vak apart is en op deze wijze de observant als politieman ontmaskerd kan worden (stuk gaan). In Amsterdam meent men dit probleem te hebben opgelost door tactisch rechercheurs de observatie-opleidingen te laten volgen. Tactisch rechercheurs voeren hier desgewenst OT-werkzaamheden uit.

De tactische recherche maakt tijdens dergelijke observatiewerkzaamheden in de regel gebruik van video- en fotocamera's. Om zicht te hebben op het semafoonverkeer wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de semascan om de berichten van een semafoon - via een ontvanginrichting of een semakloon - op te vangen. De tactische recherche maakt minder frequent gebruik van opsporingsmethoden als postvang en vuilnissnuffel. Andere observatiemethoden worden door de tactische recherche niet verricht, maar zij geeft vaak wel de opdracht deze uit te voeren. Zo zal de tactische recherche de STO vragen een video- of fotocamera te plaatsen of de DTOO of het AT vragen een inkijkoperatie uit te voeren, dan wel plaatsbepalings- en/of afluisterapparatuur (met toestemming van een van de gespreksdeelnemers) te plaatsen. Ook het plaatsen en het beheren van de apparatuur ten behoeve van het afluisteren van telecommunicatie vindt altijd plaats op verzoek van de tactische recherche. De uitvoering vindt doorgaans door de tactische recherche plaats. In sommige gevallen gebeurt het door de STO-chef als deze verantwoordelijk is voor de tapkamer. Vaak houdt de CID dan de registratie van lopende telefoontaps bij.

In het algemeen beslist de politie zelfstandig of geobserveerd wordt; er wordt geen toestemming van het openbaar ministerie gevraagd. Datzelfde geldt ten aanzien van vuilnissnuffel. Soms wordt de scanapparatuur (Kolibri) zonder toestemming van de officier van justitie gebruikt, maar dit zal doorgaans niet door de tactische recherche gebeuren. Enkele regiokorpsen bespreken met het openbaar ministerie de vraag of er geobserveerd moet worden. Meestal wordt het feit dat er geobserveerd wordt wel aan het openbaar ministerie medegedeeld. Bij de meeste andere hiervoor genoemde middelen is het niet gebruikelijk dat de tactische recherche zelfstandig een beslissing neemt. Voor het vragen van het tappen van telecommunicatiemiddelen en de (tactisch gebruikte) semascan (artikel 125g Sv) Noot alsmede de postvang (artikel 114 Sv) is een machtiging van de rechter-commissaris vereist.

In het onderzoek dat aan de enqute voorafging is men n keer gestuit op een politieman die meldde dat zonder machtiging van de rechter-commissaris getapt was, zonder dat hij dat verder kon toelichten. Verder acht men dat overal onmogelijk, ondanks hardnekkige geruchten in de pers van het tegendeel. Voor het vragen van inlichtingen over het telefoonverkeer (artikel 125f Sv) is toestemming van de officier van justitie nodig. Datzelfde achten sommigen nodig voor het gebruik van peilzenders en dergelijke.

Informanten

Het behoort niet tot de taak van de tactische recherche informanten te runnen. Dat is overal uitgangspunt. Als tijdens het verhoor van een verdachte duidelijk wordt dat deze off the record wil verklaren over een andere zaak, verwijst de tactische recherche hem naar de CID. Vroeger runden tactische rechercheurs informanten, maar sinds het van kracht worden van de CID-regeling eind jaren tachtig keurt men dat af. Wel hoort de commissie in gesprekken veelvuldig van tactische rechercheurs die eigen informanten zouden hebben. Dat moet vermoedelijk als volgt worden begrepen. Tactisch rechercheurs spreken tijdens hun werk allerlei mensen uit het criminele milieu. Aan hen is een telefoonnummer gauw verstrekt en het staat hen vrij met een tactisch rechercheur te telefoneren. Voor een rechercheur is het aardig om contacten te hebben in de onderwereld. Als het verhaal echt interessant wordt, kan de praatgrage kennis altijd nog worden doorgestuurd naar de CID. Aanwijzingen dat tactisch rechercheurs stelselmatig informanten runnen zijn niet gevonden. Het komt voor dat verdachten en getuigen in een tactisch onderzoek over sommige dingen, die voor het onderzoek zelf van belang zijn, alleen off the record willen verklaren. De tactisch rechercheur heeft dan drie mogelijkheden. Hij kan de verklaring gebruiken als sturingsinformatie, waarmee in dat geval wordt bedoeld dat de informatie kennis oplevert op grond waarvan de tactisch rechercheur het verhoor van de verdachte kan aanscherpen en de verdachte wellicht een volledige verklaring aflegt. De tactisch rechercheur kan ook de verdachte of getuige aan de CID doorspelen, die de verklaring in CID-informatie kan omzetten. Deze informatie heeft in het tactisch onderzoek echter geen bewijskracht, en medeverdachten kunnen vragen gaan stellen over de herkomst van die informatie. Ten derde kan de tactisch rechercheur proces-verbaal opmaken van de verklaring. Ondertekening door de verdachte of getuige van die verklaring is immers niet wettelijk vereist. In het algemeen wordt dit laatste als onwenselijk beschouwd. Enerzijds omdat in strijd met de gedane toezegging de
verklaring toch wordt gebruikt. Anderzijds omdat het veelal reden is voor de verdediging om het waarheidsgehalte van het proces-verbaal in twijfel te trekken.
Als de CID via informanten informatie heeft verkregen die interessant of noodzakelijk is voor de tactische recherche, rijst de vraag hoe de tactische recherche dan de beschikking krijgt over die informatie. Uit het oogpunt van bescherming van de anonimiteit van de informant is het aantrekkelijk om deze informatie mondeling te geven. Het open karakter van het strafproces verzet zich daar echter tegen. Bijna overal is dan ook bepaald dat CID-informatie schriftelijk aan de tactische recherche moet worden doorgegeven. In een aantal regiokorpsen moet het zelfs in de vorm van een proces-verbaal dat bij de processtukken wordt gevoegd. Dat geldt in het bijzonder voor informatie die leidt tot het inzetten van dwangmiddelen; zoals bijvoorbeeld een tip dat ergens drugs liggen tot huiszoeking kan leiden. Informatie die niet direct een rol speelt in het strafdossier, maar die wel van belang kan zijn voor de vraag welke kant de tactische recherche op moet met het onderzoek (sturingsinformatie), kan onderhands worden doorgegeven. Voorzover dit niet wordt geregistreerd, is zo'n verstrekking echter in strijd met de privacywetgeving en bemoeilijkt zij het zicht op de activiteiten van de CID. Daarom is meestal van hogerhand bepaald dat ook die informatie schriftelijk wordt gegeven; in ieder geval vastgelegd. Het lijkt erop dat die regel vaak met voeten wordt getreden.

Infiltranten

De inzet van politie-infiltranten uit een politiecel infiltratie-team (PIT), bijvoorbeeld bij pseudokoop, voorkoop, kansspelen, wapens en prostitutie, en het in dit kader laten plegen van misdrijven (bijvoorbeeld het doorlaten van partijen drugs) vindt, zo dit al het geval is, meestal plaats in opdracht van de tactische recherche. En en ander gebeurt altijd met toestemming van het OM en in nauwe samenwerking met de CID. In bijvoorbeeld het regiokorps Gelderland-Midden vond in een tactisch traject twee keer een gecontroleerde aflevering plaats. In het regiokorps Twente was in een tactisch traject sprake van een pseudokoop. Dit omdat aan het inzetten van infiltranten geheimhoudingsaspecten zitten die de CID kan waarborgen. Hetzelfde geldt voor het laten doorgaan van misdrijven.

Er worden evenwel ook infiltranten ingezet en partijen drugs doorgelaten, zonder dat de tactische recherche daarvan op de hoogte is en zonder dat de rechter daarover te horen krijgt.

4.3.3 Verslaglegging

In het algemeen is van belang onderscheid te maken tussen enerzijds rapporten, nota's, journaals en andere documenten waarin de politie haar bevindingen neerlegt, en anderzijds processen-verbaal, die een speciale bewijsrechtelijke status hebben (artikel 344 Sv).

Het past bij de zojuist besproken openheid van de tactische recherche dat zij van haar bevindingen en handelingen proces-verbaal opmaakt. Die processen-verbaal zijn inhoudelijk de basis van het onderzoek ter terechtzitting.

Hoewel artikel 152 Sv de opsporingsambtenaren verplicht ten spoedigste proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen ter opsporing is verricht of bevonden, wordt vaak volstaan met het bijhouden van journaals of rapporten. Dit geldt niet voor verhoren, maar wel voor andere onderzoekshandelingen, waarvan niet op voorhand duidelijk is of die in het dossier ten behoeve van justitie worden gevoegd. Blijkt later dat proces-verbaal moet worden opgemaakt, dan doet de tachtische recherche dat aan de hand van het journaal of rapport.

Met name observatieteams maken pas proces-verbaal op als blijkt dat bepaalde waarnemingen nodig zijn voor het bewijs of om een andere redenen aan de rechter moeten worden overgelegd. De achtergrond van deze handelwijze is in de eerste plaats dat niemand wil dat alles wat de politie in een onderzoek heeft gedaan, in de vorm van processen-verbaal naar justitie gaat. Dat zou de papierstroom een ongekende omvang geven. In de tweede plaats wil men in bepaalde gevallen voorkomen dat het verschaffen van alle informatie de wijze van opereren blootlegt voor de verdachten en advocaten. Een tactisch team houdt van de dagelijkse gebeurtenissen ook een dagrapport bij, waarin die gebeurtenissen kort worden omschreven. In grote onderzoeken wordt door tactische teams ook wel een onderzoeksjournaal bijgehouden, waarin de gebeurtenissen per onderzoek chronologisch worden weergegeven. Te denken valt bijvoorbeeld aan belangrijke vergaderingen, bezoeken, verhoren en onderzoekshandelingen. Deze tijdelijke registers behoren na de behandeling van de zaak door de rechter te worden vernietigd vanwege de
privacywetgeving. Voorzover uit het onderzoek van de commissie blijkt, worden de registers van vroegere tactische onderzoeken niet geraadpleegd bij nieuwe opsporingsactiviteiten. Wel raadplegen tactisch rechercheurs oude processen-verbaal en spreken collega's aan bij vragen over vroegere onderzoeken tegen bepaalde verdachten of organisaties.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken