Omdat de regionale, centrale recherche-eenheden in grootte variren, verschilt ook het aantal onderzoeken dat de centrale, tactische recherche-afdelingen per jaar tot een einde brengen. Het gaat om tussen de n en zeven zaken. Meer dan de helft van het aantal onderzoeken dat de regionale rechercheteams doen, heeft betrekking op drugs. Daarnaast treffen we in volgorde van afnemende hoeveelheid respectievelijk onderzoeken aan naar fraude en witwassen, hooggeorganiseerde overvallen en afpersingen, georganiseerde autodiefstallen, levensdelicten, vrouwenhandel en milieuzaken.
Deze betrokkenheid van de driehoek treffen we bijvoorbeeld aan in het regiokorps Amsterdam-Amstelland, in Brabant- Zuid-Oost (waar twee burgemeesters namens het regionale college aan deelnemen en een officier van justitie zware criminaliteit) en in Utrecht.
Een tweede voorbeeld, een voorbeeld uit mijn eigen praktijk, is de problematiek van de horeca in de stad Utrecht, wat typisch ook een problematiek is van het bestuur van de gemeente Utrecht. Daar komt de behoefte naar voren om daar een scherper beeld van te krijgen, niet alleen in de vorm van een analyse uit open bronnen maar ook een analyse uit criminaliteitsgegevens.
Zo zijn we nu op het punt aangeland, dat er geen nieuwe grote projecten meer worden gestart zonder dat de
regionale driehoek zich daarover heeft gebogen. Noot
De uiteindelijke beslissing van de parketleiding wordt voorbereid. Soms worden achtereenvolgens verschillende
niveaus betrokken bij de voorbereiding.
Dat is te illustreren aan de hand van de wijze van beslissen in het ressort 's-Gravenhage. Daar hebben de vijf
regiokorpsen zich gecommitteerd om per regiokorps dezelfde criminaliteitsbeelden te maken. (Er wordt nu niet
stil gestaan bij de rol van het Platform criminaliteitsbeheersing dat op grond van het kernteam-convenant een
rol speelt.) Op grond van criminaliteitsbeelden wordt een regionaal beleid vastgesteld. Vervolgens vindt in de
ressortelijke politie-adviescommissie (van recherchechefs) een afstemmingspresentatie plaats. Daar wordt onder
meer gekeken of bepaalde regiokorpsen niet dezelfde soort onderzoeken uitvoeren maar anders noemen,
waardoor er sprake is van dubbelslagen. Daarna wordt een presentatie gegeven in een gecombineerde
vergadering van de ressortelijke commissie zware criminaliteit, politie en justitie, onder voorzitterschap van de
advocaat-generaal zware criminaliteit. De volgende stap is dat in de ressortsvergadering met de
hoofdofficieren van justitie uiteindelijk een eerste keuze plaatsvindt, waaraan de procureur-generaal zich
committeert. Vervolgens toetst het Cordinerend beleidsoverleg (CBO) of een en ander aansluit bij de
landelijke prioriteiten. Het ziet er naar uit dat de rol van het CBO sinds kort groter is.
In veel gevallen wordt de zaakskeuze echter voorbereid (en daarmee de facto gemaakt) door rechercheleiding,
de CID en het openbaar ministerie. Noot In sommige gebieden is er verder een rol weggelegd voor andere
organen, zoals bijvoorbeeld de districten van de regiokorpsen Noot of de FIOD. Van de zijde van het openbaar
ministerie beslissen soms het hoofd van de afdeling Georganiseerde Criminaliteit en de CID-officier van justitie
en soms alleen de CID-officier namens de hoofdofficier van justitie. Noot Van de kant van de politie beslissen
het hoofd van de regionale CID en het hoofd van de centrale recherche. Noot Naast de genoemde
functionarissen nemen vaak ook districtschefs deel aan de besprekingen over de prioriteitenstelling tussen
openbaar ministerie en politie. In die besprekingen wordt over de keuzen van de voor te dragen zaken en
criminele groepen beslist en worden lopende projecten doorgaans regelmatig gevalueerd.
In het regiokorps Hollands Midden wordt de voortgang bewaakt door hetzelfde overleg van politie en openbaar
ministerie dat de keuze maakt uit aan te pakken onderzoeken. In het regiokorps Limburg-Noord krijgt de
centrale recherchechef, nadat het onderzoek is geselecteerd, de verantwoordelijkheid voor de voortgang
ervan.
Gelet op artikel 148 Sv, dat de officier van justitie met de leiding van de opsporing belast, liggen de verhoudingen in die besprekingen formeel vast. In praktijk zijn sommige officieren van justitie zich ervan bewust dat de politie de leidinggevende rol van het openbaar ministerie relativeert. Soms stelt de politie zelfs dat het openbaar ministerie denkt dat het openbaar ministerie de keuzen maakt, maar dat de politie dat in feite zelf doet.
1. Delicten waarbij de lichamelijke integriteit van personen werd aangetast; 2. Delicten waarbij op grote schaal goederen werden ontvreemd en die ook een georganiseerd karakter dragen;
3. Georganiseerde fraude;
4. Georganiseerde drugs- en vuurwapenhandel;
5. Georganiseerde criminaliteit op het gebied van illegale vuil- en afvalverwerking.
Tot nu toe lijken landelijke prioriteiten niet steeds doorslaggevend te zijn, behalve als gevolg van de invloed
van de CRI-criteria. Het komt overigens wel voor dat bijvoorbeeld een procureur-generaal opdracht geeft een
zaak aan te pakken, terwijl de recherche daar niet veel voor voelt.
De methoden die de tactische recherche zelf aanwendt, kunnen deels worden aangeduid als de methoden die
niet worden verricht door specialistische diensten.
Daarmee wordt enerzijds gedoeld op methoden waarvoor geen specialismen bestaan, zoals het vergaren van
gegevens uit bestanden van openbare instellingen. In het verleden werden vaak informeel inlichtingen
ingewonnen bij andere instellingen. Het betreft banken, hotels, luchtvaartmaatschappijen, casino's,
creditcardmaatschappijen, enzovoort. Sinds 1993 zijn de banken echter minder toeschietelijk geworden. Ook
andere instellingen, zelfs ook de gemeentelijke dienst Burgerzaken bevolking, geven nog slechts informatie op
grond van een machtiging van de officier van justitie. Noot Uiteraard kan nog wel veel informatie worden
opgevraagd bij instellingen die bereid zijn of soms zelfs in het leven zijn geroepen om informatie te
verschaffen, zoals de Rijksdienst voor het Wegverkeer en de Kamers van Koophandel.
Anderzijds past de tactische recherche zelf bepaalde methoden toe wanneer er capaciteitsgebrek bij de
specialistische diensten is. Het feit dat doorgaans niet de tactische recherche, maar een ondersteunende dienst
of de CID de bijzondere opsporingsmethoden toepast, behoeft niet af te doen aan de
medeverantwoordelijkheid van de tactische recherchechef voor de beslissing tot gebruik van de methode. Het
lijkt evenwel erop dat recherchechefs deze medeverantwoordelijkheid niet steeds erkennen. Ten aanzien van
sommige gevallen kan zelfs worden gesteld dat de recherchechefs sommige feiten liever niet wilden weten.
Daartegenover staat dat bij herhaling is geklaagd over situaties waarin ter terechtzitting bleek dat de CID of een
van de onder haar auspicin opererende ondersteunende diensten activiteiten hadden verricht waarvan de
tactische recherche niets afwist, omdat zij niet door de CID was ingelicht. Noot De tactische recherche en de
korpsleiding kunnen nauwelijks controle uitoefenen op datgene wat door of onder auspicin van de CID gebeurt
als de CID hen niet informeert. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij regio-overschrijdende samenwerking in
gevallen waarin het regiokorps, waar de activiteit plaatsvindt, wel is genformeerd en het verantwoordelijke
regiokorps niet.
Observatie
In het bijzonder schaarste aan observatiecapaciteit leidt er regelmatig toe dat tactisch rechercheurs zelf observeren. Dit wordt door sommigen sterk bekritiseerd, omdat observeren een vak apart is en op deze wijze de observant als politieman ontmaskerd kan worden (stuk gaan). In Amsterdam meent men dit probleem te hebben opgelost door tactisch rechercheurs de observatie-opleidingen te laten volgen. Tactisch rechercheurs voeren hier desgewenst OT-werkzaamheden uit.
De tactische recherche maakt tijdens dergelijke observatiewerkzaamheden in de regel gebruik van video- en fotocamera's. Om zicht te hebben op het semafoonverkeer wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de semascan om de berichten van een semafoon - via een ontvanginrichting of een semakloon - op te vangen. De tactische recherche maakt minder frequent gebruik van opsporingsmethoden als postvang en vuilnissnuffel. Andere observatiemethoden worden door de tactische recherche niet verricht, maar zij geeft vaak wel de opdracht deze uit te voeren. Zo zal de tactische recherche de STO vragen een video- of fotocamera te plaatsen of de DTOO of het AT vragen een inkijkoperatie uit te voeren, dan wel plaatsbepalings- en/of afluisterapparatuur (met toestemming van een van de gespreksdeelnemers) te plaatsen. Ook het plaatsen en het beheren van de apparatuur ten behoeve van het afluisteren van telecommunicatie vindt altijd plaats op verzoek van de tactische recherche. De uitvoering vindt doorgaans door de tactische recherche plaats. In sommige gevallen gebeurt het door de STO-chef als deze verantwoordelijk is voor de tapkamer. Vaak houdt de CID dan de registratie van lopende telefoontaps bij.
In het algemeen beslist de politie zelfstandig of geobserveerd wordt; er wordt geen toestemming van het openbaar ministerie gevraagd. Datzelfde geldt ten aanzien van vuilnissnuffel. Soms wordt de scanapparatuur (Kolibri) zonder toestemming van de officier van justitie gebruikt, maar dit zal doorgaans niet door de tactische recherche gebeuren. Enkele regiokorpsen bespreken met het openbaar ministerie de vraag of er geobserveerd moet worden. Meestal wordt het feit dat er geobserveerd wordt wel aan het openbaar ministerie medegedeeld. Bij de meeste andere hiervoor genoemde middelen is het niet gebruikelijk dat de tactische recherche zelfstandig een beslissing neemt. Voor het vragen van het tappen van telecommunicatiemiddelen en de (tactisch gebruikte) semascan (artikel 125g Sv) Noot alsmede de postvang (artikel 114 Sv) is een machtiging van de rechter-commissaris vereist.
In het onderzoek dat aan de enqute voorafging is men n keer gestuit op een politieman die meldde dat zonder machtiging van de rechter-commissaris getapt was, zonder dat hij dat verder kon toelichten. Verder acht men dat overal onmogelijk, ondanks hardnekkige geruchten in de pers van het tegendeel. Voor het vragen van inlichtingen over het telefoonverkeer (artikel 125f Sv) is toestemming van de officier van justitie nodig. Datzelfde achten sommigen nodig voor het gebruik van peilzenders en dergelijke.
Informanten
Het behoort niet tot de taak van de tactische recherche informanten te runnen. Dat is overal uitgangspunt. Als
tijdens het verhoor van een verdachte duidelijk wordt dat deze off the record wil verklaren over een andere
zaak, verwijst de tactische recherche hem naar de CID. Vroeger runden tactische rechercheurs informanten,
maar sinds het van kracht worden van de CID-regeling eind jaren tachtig keurt men dat af. Wel hoort de
commissie in gesprekken veelvuldig van tactische rechercheurs die eigen informanten zouden hebben. Dat
moet vermoedelijk als volgt worden begrepen. Tactisch rechercheurs spreken tijdens hun werk allerlei mensen
uit het criminele milieu. Aan hen is een telefoonnummer gauw verstrekt en het staat hen vrij met een tactisch
rechercheur te telefoneren. Voor een rechercheur is het aardig om contacten te hebben in de onderwereld. Als
het verhaal echt interessant wordt, kan de praatgrage kennis altijd nog worden doorgestuurd naar de CID.
Aanwijzingen dat tactisch rechercheurs stelselmatig informanten runnen zijn niet gevonden.
Het komt voor dat verdachten en getuigen in een tactisch onderzoek over sommige dingen, die voor het
onderzoek zelf van belang zijn, alleen off the record willen verklaren. De tactisch rechercheur heeft dan drie
mogelijkheden. Hij kan de verklaring gebruiken als sturingsinformatie, waarmee in dat geval wordt bedoeld
dat de informatie kennis oplevert op grond waarvan de tactisch rechercheur het verhoor van de verdachte kan
aanscherpen en de verdachte wellicht een volledige verklaring aflegt. De tactisch rechercheur kan ook de
verdachte of getuige aan de CID doorspelen, die de verklaring in CID-informatie kan omzetten. Deze informatie
heeft in het tactisch onderzoek echter geen bewijskracht, en medeverdachten kunnen vragen gaan stellen over
de herkomst van die informatie. Ten derde kan de tactisch rechercheur proces-verbaal opmaken van de
verklaring. Ondertekening door de verdachte of getuige van die verklaring is immers niet wettelijk vereist. In het
algemeen wordt dit laatste als onwenselijk beschouwd. Enerzijds omdat in strijd met de gedane toezegging de
verklaring toch wordt gebruikt. Anderzijds omdat het veelal reden is voor de verdediging om het
waarheidsgehalte van het proces-verbaal in twijfel te trekken.
Als de CID via informanten informatie heeft verkregen die interessant of noodzakelijk is voor de tactische
recherche, rijst de vraag hoe de tactische recherche dan de beschikking krijgt over die informatie. Uit het
oogpunt van bescherming van de anonimiteit van de informant is het aantrekkelijk om deze informatie
mondeling te geven. Het open karakter van het strafproces verzet zich daar echter tegen. Bijna overal is dan
ook bepaald dat CID-informatie schriftelijk aan de tactische recherche moet worden doorgegeven. In een aantal
regiokorpsen moet het zelfs in de vorm van een proces-verbaal dat bij de processtukken wordt gevoegd. Dat
geldt in het bijzonder voor informatie die leidt tot het inzetten van dwangmiddelen; zoals bijvoorbeeld een tip
dat ergens drugs liggen tot huiszoeking kan leiden. Informatie die niet direct een rol speelt in het strafdossier,
maar die wel van belang kan zijn voor de vraag welke kant de tactische recherche op moet met het onderzoek
(sturingsinformatie), kan onderhands worden doorgegeven. Voorzover dit niet wordt geregistreerd, is zo'n
verstrekking echter in strijd met de privacywetgeving en bemoeilijkt zij het zicht op de activiteiten van de CID.
Daarom is meestal van hogerhand bepaald dat ook die informatie schriftelijk wordt gegeven; in ieder geval
vastgelegd. Het lijkt erop dat die regel vaak met voeten wordt getreden.
Infiltranten
De inzet van politie-infiltranten uit een politiecel infiltratie-team (PIT), bijvoorbeeld bij pseudokoop, voorkoop, kansspelen, wapens en prostitutie, en het in dit kader laten plegen van misdrijven (bijvoorbeeld het doorlaten van partijen drugs) vindt, zo dit al het geval is, meestal plaats in opdracht van de tactische recherche. En en ander gebeurt altijd met toestemming van het OM en in nauwe samenwerking met de CID. In bijvoorbeeld het regiokorps Gelderland-Midden vond in een tactisch traject twee keer een gecontroleerde aflevering plaats. In het regiokorps Twente was in een tactisch traject sprake van een pseudokoop. Dit omdat aan het inzetten van infiltranten geheimhoudingsaspecten zitten die de CID kan waarborgen. Hetzelfde geldt voor het laten doorgaan van misdrijven.
Er worden evenwel ook infiltranten ingezet en partijen drugs doorgelaten, zonder dat de tactische recherche daarvan op de hoogte is en zonder dat de rechter daarover te horen krijgt.
In het algemeen is van belang onderscheid te maken tussen enerzijds rapporten, nota's, journaals en andere documenten waarin de politie haar bevindingen neerlegt, en anderzijds processen-verbaal, die een speciale bewijsrechtelijke status hebben (artikel 344 Sv).
Het past bij de zojuist besproken openheid van de tactische recherche dat zij van haar bevindingen en handelingen proces-verbaal opmaakt. Die processen-verbaal zijn inhoudelijk de basis van het onderzoek ter terechtzitting.
Hoewel artikel 152 Sv de opsporingsambtenaren verplicht ten spoedigste proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen ter opsporing is verricht of bevonden, wordt vaak volstaan met het bijhouden van journaals of rapporten. Dit geldt niet voor verhoren, maar wel voor andere onderzoekshandelingen, waarvan niet op voorhand duidelijk is of die in het dossier ten behoeve van justitie worden gevoegd. Blijkt later dat proces-verbaal moet worden opgemaakt, dan doet de tachtische recherche dat aan de hand van het journaal of rapport.
Met name observatieteams maken pas proces-verbaal op als blijkt dat bepaalde waarnemingen nodig zijn voor
het bewijs of om een andere redenen aan de rechter moeten worden overgelegd.
De achtergrond van deze handelwijze is in de eerste plaats dat niemand wil dat alles wat de politie in een
onderzoek heeft gedaan, in de vorm van processen-verbaal naar justitie gaat. Dat zou de papierstroom een
ongekende omvang geven. In de tweede plaats wil men in bepaalde gevallen voorkomen dat het verschaffen
van alle informatie de wijze van opereren blootlegt voor de verdachten en advocaten.
Een tactisch team houdt van de dagelijkse gebeurtenissen ook een dagrapport bij, waarin die gebeurtenissen
kort worden omschreven. In grote onderzoeken wordt door tactische teams ook wel een onderzoeksjournaal
bijgehouden, waarin de gebeurtenissen per onderzoek chronologisch worden weergegeven. Te denken valt
bijvoorbeeld aan belangrijke vergaderingen, bezoeken, verhoren en onderzoekshandelingen. Deze tijdelijke
registers behoren na de behandeling van de zaak door de rechter te worden vernietigd vanwege de
privacywetgeving. Voorzover uit het onderzoek van de commissie blijkt, worden de registers van vroegere
tactische onderzoeken niet geraadpleegd bij nieuwe opsporingsactiviteiten. Wel raadplegen tactisch
rechercheurs oude processen-verbaal en spreken collega's aan bij vragen over vroegere onderzoeken tegen
bepaalde verdachten of organisaties.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken