Voor alle ondersteunende diensten geldt formeel en materieel dat zij niet zelfstandig onderzoeken verrichten. Ze ondersteunen onderzoeken of participeren daarin. In die zin is het eenvoudig te stellen dat de selectie van werkzaamheden die door een OT of een andere dienst worden verricht elders wordt gemaakt, namelijk bij de tactische leiding van een onderzoek of eventueel bij de leiding van een CID-traject. In de praktijk verdient dit uitgangspunt toch enige relativering. Door capaciteitsproblemen weigeren de chef van een OT of een STO geregeld een onderzoek te ondersteunen. Soms spelen ook inhoudelijke overwegingen een rol, bijvoorbeeld als gevraagd wordt op te treden ten behoeve van onderzoeken die de betreffende dienst absoluut te gering danwel niet proportioneel acht.
Zo piekert STO Haaglanden er niet over een videocamera te installeren om te kijken of elke taart wel op de kassa wordt aangeslagen. Evenmin wordt een camera genstalleerd in de kleedruimte van verpleegsters om de diefstal van portemonnees te onderzoeken. De directeur van het betreffende verpleegtehuis wordt in zo'n geval geadviseerd kluisjes voor zijn personeel aan te schaffen.
In IJselland bijvoorbeeld werd in 1994.321 keer technische ondersteuning aangevraagd, hetgeen 253 keer tot inzet leidde. Noot In Limburg-Zuid werd in 77,6 % van de 158 aanvragen voor observatie daadwerkelijke assistentie verleend. Noot
Bij afwezigheid van een specifieke prioriteringsprocedure - doorgaans bestaan dergelijke procedures niet - wordt de aanvrager, bijvoorbeeld de recherche-cordinator van het district of de chef CID, advies gevraagd. Feit blijft dat uiteindelijk de chef van de observatie-eenheid, (afhankelijk van de organisatie van de regio) zijn chef van de overkoepelende afdeling ondersteunende recherche-diensten of de chef CID uiteindelijk bepaalt op welk onderzoek ondersteuning wordt geboden in een concreet geval.
Het OM beslist evenmin over de prioriteit van de inzet van de ondersteunende eenheden. De reden hiervoor is vermoedelijk dat er ook geen officier te vinden is die zo goed op de hoogte is van de concrete details van alle aanvragen dat hij een verantwoorde beslissing kan nemen. Daarnaast beroepen officieren van justitie zich op het feit dat die beslissing geen deel van hun taak is, maar direct van de betreffende politiechef. De BFO's zouden een taak kunnen hebben in de advisering bij prioritering van onderzoeken. In de praktijk lijken ontnemingsmogelijkheden en andere financile informatie nog geen zwaarwegende rol bij keuzen van zaken en methoden te spelen. Noot
Observatieteams
De kernactiviteit van OT's is het onopgemerkt volgen van verdachten en andere personen die de belangstelling van de recherche hebben. Men is in het algemeen van oordeel dat observatie van een persoon die zich in een publieke ruimte bevindt (op de openbare weg, in een station of een warenhuis) geheel geoorloofd is. Het maakt daarbij voor het geoorloofd zijn geen verschil of de observant zich ook in die publieke ruimte bevindt. Observanten maken ook gebruik van vermomming met het oogmerk niet op te vallen in een bepaalde omgeving of juist om bijzondere dingen onopgemerkt te kunnen doen.
Zo wordt melding gemaakt van het verkleden als toerist om onopvallend foto's te kunnen maken. Iets gewaagder is een gebouw binnen te lopen, sjouwend met een doos om voor te wenden dat men in dat gebouw werkt. Ook heeft een OT-rechercheur in Limburg-Noord zich in overleg met de PTT als postbode vermomd en op die manier een postpakket bezorgd met (daarin oorspronkelijk aanwezige, maar verwijderde) verdovende middelen teneinde te onderzoeken wat de geadresseerde met het pakket ging doen. In dit verband dient ook het incidenteel optreden van lokoma's te worden vermeld: daarbij gaat het niet om OT-ers die juist de anonimiteit willen behouden, maar om een als vrouw verklede medewerker van het AT die de vermoedelijke dader moet lokken.
Wat betreft de observatie van gebeurtenissen in afgesloten ruimten wordt verschil gemaakt tussen wat hier verder gluren genoemd zal worden, en inkijken. Door spleten en kieren en over muurtjes kijken, door een raam of een gat in de heg kijken of met een oor tegen een schuur aanliggen vinden vele OT-rechercheurs gewoon. Ook vanuit een priv-tuin een woning observeren en over een schutting het uitladen van een auto op priv-terrein met video vastleggen vindt het OT niet iets wat uitvoerig besproken moet worden en wat voorafgaande toestemming vereist.
In incidentele gevallen neemt het OT een vuilniszak mee om de inhoud daarvan te onderzoeken of te laten onderzoeken. Het OT acht het geen ingrijpend opsporingsmiddel en het wordt niet gezien als iets waarvoor het OM toestemming moet geven.
De OT's zijn echter voorzichtig met inkijkoperaties. Zij vrezen zichzelf bloot te geven en beperken daarom
zoveel mogelijk het risico betrapt te worden. Bovendien weten de OT's dat inkijkoperaties gevoelig liggen en
dat het optillen van een golfplaten dak onder omstandigheden als zodanig wordt beschouwd.
Naar binnen kijken in een woning vindt het OT geoorloofd. Inkijken in een woning acht het OT ongeoorloofd.
Als de ondersteunende dienst denkt dat een bepaalde handeling niet is toegestaan, wordt met de
opdrachtgever overlegd. Dat kan zowel de tactische recherche als de CID zijn. De opdrachtgever kan op zijn
beurt met de officier van justitie overleggen.
Het OT verricht geen inkijkoperaties. Deze worden op verzoek van de tactische recherche of de CID uitgevoerd
door andere ondersteunende diensten zoals het AT of de STO. Soms doet het OT zelf aan het AT of aan de
STO een verzoek om ergens heimelijk binnen te treden teneinde voor het OT bijvoorbeeld een peilbaken te
plaatsen. Het OT kan bij de uitvoering van inkijkoperaties belast worden met de observatie van de directe
omgeving van de plaats waar het AT of de STO optreedt. In dit geval beschermt het OT de werkzaamheden en
medewerkers van het OT of de STO.
Observatie met behulp van plaatsbepalingsapparatuur betreft het aanbrengen van peilbakens in, aan of op een lading, een auto of ander vervoermiddel. In de kring van observatierechercheurs wordt verschillend gedacht over de vraag of toestemming aan het OM moet worden gevraagd voor het plaatsen van dergelijke zenders. Velen vinden het een eenvoudig technisch hulpmiddel dat juridisch niet anders bekeken behoeft te worden dan gewoon volgen. De frequentie waarmee dit type hulpmiddel wordt gebruikt, loopt per regio vrij sterk uiteen. Het lijkt in de orde van grootte van enkele keren tot 30 keer per OT per jaar te zijn. Daarbij dient bedacht te worden dat het kan voorkomen dat een peilzender twee maanden of langer aan een voertuig verbonden is. Als deze apparatuur eenvoudig te plaatsen is, doet het OT het zelf. In complexe gevallen (hoogwaardige apparatuur of object waarop het moeilijk te bevestigen is) schakelt het OT de STO of de DTOO Noot , dan wel het AT (voertuig of locatie waar voertuig is opgesteld moeilijke te benaderen) in. Voor het opladen van accu's of de vervanging van batterijen geldt hetzelfde.
Tijdens het volgen werd lange tijd veel gebruik gemaakt van scanapparatuur. Die apparatuur werd ingezet omdat te volgen subjecten gebruik maken van mobiele telefoons. Het doel van het luisteren met behulp van scanners was oorspronkelijk het vergemakkelijken van het observatiewerk. Vanuit de gedachte dat de ether vrij door de lucht gaat, werd het in diverse regiokorpsen toelaatbaar geacht in dit kader mobiele gesprekken zonder machtiging van de rechter-commissaris af te luisteren: als iemand in een telefoongesprek zei dat hij naar huis ging om te slapen, wist de volgploeg dat zij ook naar huis kon gaan. Noot De via de scan verkregen inhoudelijke informatie gaf het OT door aan de CID. Sinds de introductie van de GSM-telefonie is het scannen minder succesvol. De scanner wordt nog wel ingezet om vast te stellen of het te volgen subject gebruik maakt van draadloze telecommunicatie ofwel de zogeheten IMSI-catcher.
Alle OT's zeggen last te hebben van hobbyisten die via de scanner hun signalen opvangen en de auto's volgen. Enkele van die hobbyisten hebben zich tot professionals ontwikkeld. Zij hebben in onder andere de Delta-zaak lijsten van observatie-auto's openbaar gemaakt. Er is strafrechtelijk nauwelijks tegen deze contra-observaties op te treden, behalve te letten op overtredingen van de Wegenverkeerswet en op grond daarvan te verbaliseren totdat een rij-ontzegging kan worden opgelegd.
Kentekens van observatie-auto's kunnen ook op andere manieren uitlekken. Wanneer een OT-er tijdens het volgen door rood rijdt en een taxi passeert, is het niet onmogelijk dat de taxichauffeur, gewoon omdat hij het leuk vindt, via het mobilofoonverkeer aan zijn collega's doorgeeft dat hij een stille heeft gezien. Verder is het een keer voorgekomen dat een STO-bus met .80.000 aan spullen is leeggeroofd door de verdachte op wie de observatie was gericht. Het materiaal is via informanten voor .2.500 teruggekocht van een heler.
Doorgaans geschiedt de observatie vanuit auto's. Daarbij wordt ten behoeve van statische observatie gebruik gemaakt van gecamoufleerde voertuigen. Een dergelijk voertuig bevat dan vaak materiaal dat stelselmatig en langdurig observeren mogelijk maakt (van technische hulpmiddelen tot chemisch toilet). Bij technische hulpmiddelen valt te denken aan verrekijkers en restlichtversterkers. Observatie-auto's zijn vaak standaard uitgerust met deze hulpmiddelen. In sommige gevallen wordt ook vanuit de lucht geobserveerd. Ook zijn vaak technische hulpmiddelen zoals video- en fotocamera's aanwezig om personen en gebeurtenissen vast te leggen. OT's maken zelden gebruik van afluisterapparatuur. Een enkele keer komt het voor dat rechercheurs proberen in horeca-gelegenheden een plaats te krijgen aan een belendend tafeltje naast het subject. Dat levert slechts matige resultaten op. Het OT verstaat namelijk weinig vanwege het rumoer in dergelijke openbare ruimten.
Stelselmatige observatie door politiemensen wordt dus in beginsel verricht door het OT. Daarbij worden vrijwel alle observatiemiddelen gebruikt. Observatie met behulp van camera's, die voor langere tijd op een vast punt geplaatst worden, geschiedt door de inschakeling van STO. Dergelijke statische opstellingen van foto- en video-observatie wordt ingezet om kostbare inzet van een OT te voorkomen. Gebrek aan observatiecapaciteit leidt ook regelmatig er toe dat tactische rechercheurs en CID-rechercheurs zelf gaan observeren. Dit verschijnsel wordt door velen sterk bekritiseerd, omdat observeren een vak apart is en op deze wijze de observant als politieman ontmaskerd kan worden (stuk gaan).
Arrestatieteams
Door vast te stellen of bijvoorbeeld een partij verdovende middelen al dan niet in een opslagruimte aanwezig is, kan de onnodige inzet van een volledig OT worden voorkomen. Een vergelijkbaar doel is het vaststellen of een ruimte als opslag is ingericht. Het nemen van monsters van de opgeslagen goederen (vooral als het drugs betreft) of het vaststellen van de herkomst van gestolen goederen komt ook voor. In andere gevallen wordt een inkijkoperatie toegepast om een andere methode mogelijk te maken. Dan plaatst het AT bijvoorbeeld een peilzender op een auto die in een garage is geparkeerd of hangt het AT daar een camera op.
Op basis van gesprekken met AT-ers en de bij AT's aanwezige registratie kan worden gesteld dat jaarlijks
gemiddeld per AT in tien gevallen inkijkoperaties worden verricht. In dit opzicht zijn de verschillen tussen AT's
echter groot. Het AT in Amsterdam zou nooit om een inkijk zijn verzocht, terwijl in Noord-Oost Nederland 27
CID-matige inzetten hebben plaatsgevonden, waarvan de meeste inkijkoperaties betroffen. Bij deze gegevens
moet worden bedacht dat de registratie van de inkijkoperaties tot voor zeer kort niet of zeer gebrekkig heeft
plaatsgevonden. Onder n CID-matige actie vallen soms meer inkijkoperaties.
Dat is bijvoorbeeld het geval indien het plaatsen van een peilzender de eerste keer niet lukt; het AT wordt
overlopen en moet het later nog een keer proberen; het amfetamine lab wordt binnen een aantal weken
meerdere keren bezocht; de batterijen van een peilzender moeten vervangen worden, enzovoort.
In sommige regio's vinden zeer veel inkijkoperaties plaats en dan niet alleen in gevallen van vermoeden van
betrokkenheid bij drugs- of wapencriminaliteit, maar ook bij vermogenscriminaliteit, vernieling en dergelijke.
Volgens de Doorlichting van het ministerie van Justitie hebben in de regio Noord- en Oost-Gelderland in
twaalf drugs- en drie wapenzaken inkijkoperaties plaatsgevonden, maar ook in negentien gevallen van
diefstal. Daarbij zij overigens opgemerkt dat deze regio nauwkeurig lijkt in de verslaglegging achteraf en
wellicht sommige gebeurtenissen als inkijkoperatie heeft aangeduid waar anderen van gluren zouden hebben
gesproken.
Een landelijke trend is dat het aantal verzoeken tot inkijkoperaties terugloopt. Enkele AT's krijgen zelfs
helemaal geen verzoeken meer binnen.
De inkijkoperaties betreffen bijna altijd ruimten als schuren, loodsen, containers en garages. De inkijk in
(bewoonde) woningen wordt door vrijwel iedereen in beginsel voor ontoelaatbaar gehouden.
Bij n AT kan men zich in al die jaren twee inkijkoperaties met toestemming van het openbaar ministerie in
woningen herinneren; nmaal in een ontvoeringszaak en eenmaal in een grote drugszaak, in een verlaten
woning. Een medewerker van een ander AT kan zich over een periode van tien jaar n inkijkoperatie in een
woning herinneren, in een moordzaak, met alle benodigde toestemming.
Twee ontslagen douaniers beweren dat in het verleden door de douane een aantal malen inkijkoperaties zijn
uitgevoerd in woningen.
Een aantal jaren geleden konden inkijkoperaties nog worden aangevraagd door tactische rechercheurs. Sinds
een paar jaar moet de aanvraag worden gedaan door de leiding van de tactische recherche of CID. Als de
aanvraag afkomstig is van de tactische recherche bereikt deze het AT doorgaans ook via de CID. De CID leidt
de vraag door naar de groepschef AT of, indien complexe apparatuur moet worden aangebracht, de DTOO.
Het al of niet aanwezig zijn van de toestemming van het OM, de wijze waarop die toestemming is gegeven,
alsmede de manier waarop dit moet worden geverifieerd leveren een wisselend en onduidelijk beeld op. Sinds
de Handleiding kijkoperaties van 12 december 1994 moet hetzij de CID-officier hetzij de zaaksofficier
nadrukkelijk bij de zaak worden betrokken. De aanvragende dienst betrekt de officier van justitie bij de
beslissing, maar daarmee is het systeem echter niet geheel dicht. Het AT weet daarmee immers nog niet of het
OM daadwerkelijk toestemming heeft verleend.
In een aantal AT's (Zuid, Utrecht en Rotterdam) vraagt de chef AT na of toestemming is van het OM, maar gaat verder af op het woord van de opdrachtgever/verzoeker dat dat het geval is. Het AT Gelderland-Midden meldt dezelfde procedure, maar stelt niet de eis dat het via de CID moet lopen, als zij maar horen dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven. In het AT Noord- en Oost-Nederland hield men zelfs daar niet onverkort aan vast, maar keek men ook in als men zelf dacht dat het door de beugel kon, al zei men er bij dat het OM negen van de tien keer toestemming gaf. Uit de administratie van het betreffende AT is dit echter niet gebleken. Daaruit bleek namelijk dat het vaker geen toestemming heeft gehad of dat men vaker niet op de hoogte was of er toestemming van de officier van justitie was.
In Haaglanden eist men daarom voorafgaand overleg tussen de tactische recherche, CID, CID-officier en de leiding AT. Betrokkenheid van de CID is van belang, al is het maar omdat de CID soms op de hoogte is van dingen die de tactische recherche niet weet, bijvoorbeeld of de ramen van een pand zijn bewerkt op een wijze die betreding achteraf verraadt.
Niet alle officieren van justitie vinden het overigens nodig per zaak toestemming te geven. Sommige officieren van justitie geven een kader. Wanneer een voorgenomen inkijkoperatie door het AT daarbinnen valt, behoeft niet expliciet de toestemming van de officier van justitie verkregen te worden. Alle arrondissementen waar procedurevoorschriften zijn uitgevaardigd voor het vragen van toestemming bij de inzet van bijzondere opsporingsmethoden noemen inkijkoperaties als methode waarvoor toestemming nodig is. Voor inkijk van buitenaf, zoals die vooral door OT's plaatsvindt, wordt echter niet altijd toestemming gevraagd. Er zijn ook voorbeelden dat de toestemming van de officier van justitie voor de inkijk pas achteraf is gegeven.
Bureaus financile ondersteuning
Het onderzoek van de BFO's is gericht op het verkrijgen van inzicht in geldstromen en vermogensposities.
Daartoe wordt informatie opgevraagd bij diverse instellingen. Dat kunnen Kamers van Koophandel zijn, maar
ook banken, de Gemeentelijke sociale dienst en het Gemeenschappelijk administratie kantoor.
In grote zaken komt het voor dat al een bank benaderd wordt voordat een gerechtelijk vooronderzoek of een
strafrechtelijk financieel onderzoek is geopend. In dergelijke gevallen gaat het om financieel rechercheren.
Vaker neemt het onderzoek van het BFO pas een aanvang als er informatie bestaat dat buitgerichte opsporing,
dat wil zeggen opsporing met het oog op uiteindelijke ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel,
vermoedelijk vruchten zal afwerpen. Op zo'n moment is al uit open bronnen de nodige informatie vergaard,
terwijl ook bijvoorbeeld gegevens uit een tap of een huiszoeking zijn verwerkt. De BFO's willen zo vroeg
mogelijk in het tactische recherchetraject worden ingeschakeld. Zij weten immers bij huiszoeking in een kluis of
het saldo van een rekening en/of de onderliggende stukken (en zo ja, welke) in beslag moeten worden
genomen. Een andere mogelijkheid is dat in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek of op grond
van een bevel uitlevering stukken in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek (artikel 105 Sv) bij een bank
onderliggende stukken of een saldo in beslag worden genomen.
Secties technische ondersteuning
De opsporingsmethoden waarbij de STO's betrokken zijn, hebben uiteraard te maken met toepassing van techniek in politie-onderzoeken. Dat is de reden van het bestaan van deze diensten. Net als bij de AT's geldt dat bepaald niet alles wat de STO's doen, met opsporing te maken heeft. STO's kunnen ook een rol spelen bij het inrichten van een politie-auto met geavanceerde apparatuur; bij de reparatie van mobilofoons en dergelijke.
Het is opvallend dat geavanceerde technische mogelijkheden in sommige regiokorpsen veel meer worden toegepast dan elders. Dat wijst enerzijds op de verschillende mate waarin de politile en justitile autoriteiten de technici de ruimte geven of zelfs stimuleren, anderzijds op beperkte financile mogelijkheden. In een regiokorps wordt zeer veel met bewegingsmelders gewerkt, waar dat middel in andere regiokorpsen nauwelijks wordt benut. In een andere regio is een buitengewoon vernuftig plaatsbepalingssysteem ontwikkeld, elders kwam de commissie dat niet tegen. In een derde gebied beweerde men GSM-telefonie wel degelijk te kunnen afluisteren, iets wat de rest van het land nog onmogelijk acht. En in een vierde gebied wordt opvallend vaak gewerkt met afluisterapparatuur die met medeweten van een van de partijen is opgesteld. Het lijkt ook erop dat tussen regiokorpsen grote verschillen bestaan ten aanzien van de frequentie van het gebruik van videocamera's.
In Haaglanden, een groot korps, bedroeg het budget voor 1995 .30.000 voor de aankoop van technische
apparatuur, terwijl de chef STO eerder aan het twintigvoudige had gedacht.
Voor de STO's geldt in sterkere mate dan voor de AT's en OT's dat de aanvragende eenheid verantwoordelijk is
voor het inzetten van een bepaald opsporingsmiddel. De STO is immers geen uitvoerder, behalve in het geval
de STO zelf bij de plaatsing betrokken is; zij stelt een apparaat en de bijbehorende deskundigheid ter
beschikking. Wat de STO ter beschikking kan stellen, verschilt per regiokorps en is afhankelijk van het budget, de
belangstelling (is men vooral in beeld-, audio- of peilmateriaal genteresseerd) en de experimenteerlust of de
technische vaardigheden van de specifieke STO. In zoverre zijn de STO's aan te merken als uitleenbureau. De
STO's toetsen dan ook niet zelf of de inzet van een bepaald apparaat geoorloofd is, maar vragen aan de
aanvragende recherchechef of de benodigde toestemming is verkregen. Sommige STO's gaan verder en
vragen de naam van degene die de toestemming heeft gegeven en registreren die naam ook.
Soms gaat de rol van de STO veel verder dan die van uitleenbureau. Daadwerkelijke inzet betreft het meest
het gebruik van peil- en locatiebepalingssystemen. Ook is de STO zeer vaak betrokken bij video-observatie. In
dit laatste geval gaat het om hoogwaardige technische werkzaamheden wanneer camera's worden aangebracht
in parkeermeters en lantaarnpalen.
In IJsselland werden in 1994.2249 video-observatiedagen geteld en 4304 inzetdagen van peil- en
locatiebepalingssystemen. Noot
.
Regiokorps Noord- en Oost-Gelderland heeft volgens de Doorlichting van het ministerie van Justitie in circa 150
zaken videocamera's opgehangen. Daarbij ging het in de meeste gevallen om vermogensdelicten.
De frequente inzet van statische videocamera's is hiervoor reeds in verband gebracht met de wens om de
kostbare inzet van een OT te verminderen. Plaatsing van camera's gebeurt meestal op verzoek van de tactische
recherche en soms op verzoek van de CID. De CID wordt soms gevraagd te bemiddelen bij het vinden van een
geschikte opstellingslocatie.
De plaatsingen worden doorgaans door de STO zelf gedaan. Bij zeer eenvoudige gevallen kan een OT de videocamera of de peilzender plaatsen. In heel moeilijke situaties wordt eventueel een AT ingeschakeld. Technisch hoogwaardige apparatuur wordt geleverd door de DTOO, die ook zeer moeilijke plaatsingen kan verzorgen.
De STO is vaak nauw betrokken bij de activiteiten van de tapkamer.
Tenminste in n regiokorps (Haaglanden) is de ploegchef STO 80% van zijn tijd kwijt aan het beheer van de
tapkamer.
In dergelijke gevallen hebben medewerkers van de STO contact met PTT-Telecom te Groningen om geheime
telefoonnummers op te vragen en dergelijke. Het komt ook voor dat een CID-rechercheur of een misdaadanalist
of een administratief verwerkende kracht die contacten onderhoudt.
Afluisteren met behulp van richtmicrofoons of bugs gebeurt zelden. Dat geschiedt dan doorgaans onder
supervisie van de CID in het kader van een tactisch onderzoek.
Een exacte schatting is moeilijk te maken, mede vanwege de lage frequentie, maar het lijkt hoogstens twee of
drie keer per jaar voor te komen. De lage frequentie is niet alleen te verklaren uit het feit dat de wet de inzet
van dit middel nog verbiedt (afluisteren zonder toestemming van n van de deelnemers is strafbaar), maar ook
uit het feit dat de resultaten nauwelijks te verstaan zijn.
Melding is gemaakt van een postbus waarin conventionele microfoontjes waren aangebracht die van binnen uit gericht konden worden, zodat men tot 50 meter in de omgeving kan afluisteren. Dit bleek niet effectief vanwege het omgevingsgeluid. Noot
STO's hebben gexperimenteerd met het afluisteren - kennelijk op eigen gezag - maar het enthousiasme lijkt te luwen nu bekend is dat het wetsvoorstel Direct afluisteren het monopolie voor het ter beschikking stellen van deze apparatuur op n punt (DTOO) wil concentreren.
Afluisteren met toestemming van n van de deelnemers komt iets vaker voor. Een infiltrant of een informant, soms ook een aangever die in overleg met de CID meer bewijs gaat verzamelen tegen een verdachte, kan een microfoontje krijgen dat onzichtbaar voor derden wordt meegedragen. De STO zorgt voor het apparaatje en voor onzichtbare montage. De STO acht hiervoor toestemming van het OM noodzakelijk. De toestemming wordt aangevraagd door de recherchechef van het team dat het middel wil inzetten en niet door de STO. In n regiokorps is deze opsporingsmethode blijkens de Doorlichting van het ministerie van justitie ongeveer twintig keer voorgekomen. In de meeste andere regiokorpsen veel minder.
Politile infiltratieteams
Politie-infiltratie kan diverse vormen aannemen varirend van pseudo-koop, hand- en spandiensten bij een
levering tot de oprichting van een frontstore en de zogeheten projectmatige infiltratie.
Aan de inzet van het PIT gaat altijd overleg vooraf met de officier van justitie in het arrondissement waar de
actie zal plaatsvinden. Aangezien tegenwoordig infiltratie-acties (vooral de pseudokopen) ook in het tactisch
traject plaatsvinden, kan dit zeer wel de zaaksofficier van justitie zijn. In andere gevallen ligt contact met de
CID-officier van justitie meer voor de hand. Dat gebeurt bijvoorbeeld als in de zaak ook een informant moet
worden afgeschermd.
De inzet van een PIT wordt beschouwd als ultimum remedium. Daarom vraagt het PIT ook naar eerder
gebruikte methoden. De chef van het PIT zal over het eventueel verrichten van strafbare feiten in het kader van
de infiltratie - bijvoorbeeld over een pseudo-koop - overleg voeren met deze officier van justitie. De officier
spreekt de infiltranten niet zelf en kent de politie-infiltranten hooguit bij codenaam.
De infiltranten werken met n of meer valse identiteiten. Op dit moment zijn er volgens de ANCPI 30
personen in Nederland met meer identiteiten. Het verlenen van een valse identiteit geschiedt op grond van
een briefwisseling op 8 maart en 16 mei 1990 tussen respectievelijk de ministers van Binnenlandse Zaken en
Justitie. Daarin wordt afgesproken dat de procureurs-generaal op juridische en beleidsmatige gronden afzien
van strafvervolging van ambtenaren die betrokken zijn bij de verwezenlijking van pseudo-persoonskaarten en bij
de afgifte van identiteitsbewijzen.
De politie-infiltrant wordt tijdens zijn optreden bijgestaan door een begeleidingsteam dat bestaat uit twee of meer begeleiders. Deze begeleiding vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de chef van het PIT, en niet van het kernteam of het regionale korps dat om de infiltratie heeft verzocht.
Observatieteams
De registratie van de waarnemingen van de observatierechercheurs verschilt van korps tot korps. In het algemeen noteren de observatie-rechercheurs wat zij zien, en maken zij daarvan later rapport op. Een kopie van dat rapport wordt aan de opdrachtgever (meestal het aanvragende rechercheteam) gegeven. Het origineel blijft bij de administratie van het OT. De kladblokaantekeningen worden vernietigd. Soms worden de belangrijkste waarnemingen informeel overgedragen, ook wel van OT-rechercheur naar tactisch rechercheur. Officieel moeten de waarnemingen via de chefs aan de hand van een rapport worden doorgegeven, wat ook altijd gebeurt, maar soms te lang duurt. Gegevens over een informant en dergelijke worden dan wel verwijderd.
In het regiokorps Utrecht spreken de OT-rechercheurs tijdens het waarnemen alles in op een bandje, dat door de administratie van de CID wordt uitgetikt. De CID beslist of het aldus ontstane journaal ter beschikking kan worden gesteld aan het aanvragende rechercheteam.
De meeste regiokorpsen laten de waarnemingen registreren bij de CID die ook verantwoordelijk is voor de uitgifte. Als datgene wat het OT gezien heeft nodig is voor het bewijs, maakt het OT proces-verbaal op. In sommige regio's maken niet de leden van het OT zelf proces-verbaal op, maar de groepschef OT. Dit gebeurt om de anonimiteit van de OT-rechercheurs te waarborgen. OT-rechercheurs vrezen dat zij anders ter terechtzitting moeten verschijnen en vanwege herkenning niet blijvend inzetbaar zijn. Daarnaast wordt in enkele regiokorpsen een registratie bijgehouden van alle observatie-acties die het OT in de loop van een jaar uitvoert. Die registratie is in feite een chronologische. Dat brengt met zich dat de activiteiten van het OT met betrekking tot een bepaalde zaak kunnen worden gecontroleerd, als bekend is wanneer het optreden ongeveer heeft plaatsgevonden of als de naam van de hoofdverdachte of de zaaknaam gegeven is.
Arrestatieteams
De meeste AT's maken gebruik van een aanvraagformulier en een afloop- of registratieformulier. Laatsgenoemde formulieren worden na arrestaties ingevuld, maar ook na inkijkoperaties. Vroeger maakten de AT's geen proces-verbaal op van de inkijkoperatie, maar werd de verkregen informatie mondeling, al dan niet via de CID, doorgegeven aan de aanvrager. Het niet-opmaken van proces-verbaal paste in de sfeer van geheimhouding waarin de inkijkoperaties werden uitgevoerd. Bij twee AT's is de constructie aangetroffen waarbij de teamcommandanten over een informantennummer bij de CID beschikten. Onder dit nummer stonden ze met naam en toenaam ingeschreven en via dit informantennummer kon het AT informatie kwijt over de resultaten van een inkijkoperatie.
Voorzover zij nog plaatsingen en inkijkoperaties uitvoeren, hanteren bijna alle AT's tegenwoordig het
uitgangspunt dat daarvan proces-verbaal opgemaakt moet worden. In dat proces-verbaal staat niet de techniek
van binnentreden vermeld, maar staat wel dat is binnengetreden en wat het AT heeft aangetroffen of heeft
geplaatst. Bij het AT Noord-Oost Nederland vindt ook registratie plaats in een stand alone computer. Het AT
Rotterdam-Rijnmond houdt daarentegen de gegevens niet zelf, maar stuurt al het papieren materiaal naar de
CID, terwijl het AT zijn eigen bestanden wist. De mondelinge communicatie over de resultaten van de
inkijkoperatie door een AT verloopt doorgaans via de CID; de tactische recherche krijgt te horen dat er is
ingekeken, maar niet precies hoe.
De interne administratie van de AT's is voornamelijk gericht op het verzamelen van bedrijfsmatige gegevens (aantal overuren, aantal inzetten en voor welke regio, enzovoort). Een aantal AT's houdt verder bestanden bij over inzetten waarbij plattegronden en andere bijzonderheden worden bewaard.
Bureaus financile ondersteuning
Er bestaat nog geen consensus over de vorm die de financile verslaglegging moet aannemen. In sommige regiokorpsen wordt gekozen voor een proces-verbaal, in andere voor een deskundigenrapport. Tevens zijn er mengvormen waarbij de officier van justitie een proces-verbaal krijgt en anderen een rapport. Het is niet bekend of de BFO's stelselmatig bijhouden welke onderzoekshandelingen in een zaak zijn verricht. Wel staat vast dat de meeste BFO's nog niet beschikken over een geautomatiseerd registratiesysteem. Het systeem dat door Gelderland-Midden is ontworpen, is inmiddels door enkele andere korpsen aangeschaft.
Secties technische ondersteuning
STO's volstaan vaak met het bijhouden van een uitleenadministratie, met behulp waarvan zij zo nodig proces-verbaal kunnen opmaken. De omstandigheden waaronder de apparatuur wordt geplaatst, worden door de STO's niet stelselmatig bijgehouden.
In n regiokorps worden foto's en video's bewaard. In een ander regiokorps gebeurt dat niet. Bij een derde gebeurt het soms wel en soms niet. Een volgend korps bewaart foto's bij het dossier van een lopende zaak, totdat het hele dossier wordt weggegooid.
Politile infiltratieteams
De politie-infiltrant moet zijn bevindingen van ieder optreden bij proces-verbaal vastleggen. Ook de handelingen van de begeleiders moeten worden vastgelegd. Deze processen-verbaal zijn veel omvangrijker dan de CID-rapporten die worden opgemaakt over de contacten tussen runners en informanten. Aan wie het PIT de processen-verbaal verstrekt, is niet geheel duidelijk.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken