5.4 Samenwerking en uitvoering op landelijk niveau

De specialisatie van de hier besproken afdelingen heeft tot gevolg dat de inhoudelijke sturing van en controle op de werkzaamheden vooral uitgaan van vaktechnische specialisten. Binnen de politie-organisaties zijn dat de leidinggevenden van het OT, AT, BFO, STO en PIT.

Overkoepelende vaktechnische organisaties zijn in staat op vaktechnisch gebied enige sturing te geven. Deze organisaties hebben echter geen formele bevoegdheden en kunnen alleen adviserend werken. Het Landelijk Contact Observatie (LCO) is een landelijk overleg waarin vertegenwoordigers van de observatieteams zitting hebben. Het LCO heeft tot doel om structureel informatie uit te wisselen tussen observatieteams die dagelijks de methode observatie inzetten om informatie te verzamelen. Een ander doel is om middels tactische en technische kennisuitwisseling een professionele afstemming te bewerkstelligen van de nationaal en internationaal werkende observatie-eenheden. Tevens wordt gestreefd naar een professionele operationele afstemming en ondersteuning bij grootschalige recherche-onderzoeken en samenwerking bij schaarste. Noot

Het Landelijk Contact Arrestatieteams (LCA) is een overleg van de acht arrestatieteams in Nederland. Het dient ter afstemming van gevolgde procedures/technieken en de onderlinge samenwerking. Voor zover bekend heeft het LCA geen officieel standpunt ingenomen inzake de CID-matige acties van AT'S. Het Landelijk STO-overleg is een overleg waarin de STO's uit de regiokorpsen en de DTOO zijn vertegenwoordigd. Het overleg is in '91 opgericht als uitvloeisel van de eerste STO-cursus. Aanvankelijk wisselden medewerkers van de STO's en de DTOO in het overleg vooral hun ervaringen op technisch gebied uit. Langzamerhand kreeg het overleg een meer beleidsmatig karakter. Voor wat betreft de operationele aspecten van het STO-werk is het Landelijk STO-overleg sinds '95 onderverdeeld in vier vijf clusteringen van de korpsen. Het Landelijk STO-overleg fungeert als voorportaal van de onder de ACC vallende beleidsadviesgroep Technische ondersteuning.
Het is de bedoeling dat ook de Divisie centrale recherche informatie (CRI) van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) cordinerende activiteiten verricht ten aanzien van enkele van de ondersteunende diensten. Van een hirarchische verhouding is echter formeel geen sprake: de CRI werkt samen, verzamelt en levert informatie, ondersteunt, levert expertise en middelen, maar kan niet bevelen (vergelijk artikel 38 Politiewet 1993). De belangrijkste afdelingen binnen de CRI die de (samenwerkende) ondersteunende diensten kunnen bijstaan, zijn te vinden bij de hoofdafdeling Recherche-expertise. Daaronder vallen onder andere de Nationale CID (NCID, voor de wijziging van de Politiewet LCID genaamd), de Afdeling Nationale Cordinatie Politile Infiltratie (ANCPI), alsmede het Landelijk Informatiepunt Observatie (LIPO) en het Landelijk Cordinatiepunt Grensoverschrijdende Observatie (LCGO). Het in 1991 opgerichte LIPO is tezamen met het LCGO ondergebracht bij de Afdeling cordinatie criminele inlichtingen (ACCI).

5.4.1 Observatieteams en het KLPD

Zoals CID-acties moeten worden aangemeld bij de NCID, zo moeten OT-acties worden gemeld bij het Landelijk informatiepunt observatie (LIPO). De basis voor deze verplichting is gelegen in de overweging dat een observatie-actie ingevolge de CID-regeling 1995 als een CID-actie is aan te merken en dat deze acties daarom via het gebruikelijke aanmeldingsformulier voor CID-acties aan de NCID/LIPO moeten worden gemeld. De meeste OT's zijn ondergebracht bij de regionale CID-en (RCID). Het onderbrengen van het LIPO bij de LCID leek daarom de meest aangewezen structuur. OT's die niet rechtstreeks zijn ondergebracht bij de RCID, zullen toch via de RCID invulling dienen te geven aan de verplichtingen. Noot Voordelen van de centrale aanmelding zijn het voorkomen van doublures, dat wil zeggen het verschijnsel dat meerdere OT's met een te volgen persoon bezig zijn of dat OT's informatie verzamelen over personen die al voor handen is omdat zij eerder zijn gevolgd. In dat laatste geval bevordert de geregistreerde informatie de efficintie en effectiviteit van het OT. Vermeld wordt bijvoorbeeld hoe de te volgen persoon zich gedroeg. De volgende observatie-acties dienen aan- en afgemeld te worden: bovenregionale en internationale observatie-acties, observatie-acties die langer dan 24 uur duren, observatieacties bij grootschalige inzet en observatie-acties van bijzondere opsporingsdiensten. Het LIPO registreert dan de objecten van observatie, verzorgt de cordinatie van grootschalig optreden en van oefeningen, registreert OT-auto's, registreert scannerfreaks en cordineert peilfrequenties. Het LIPO geeft ook voorlichting en adviezen en onderhoudt contacten.

De voorzitter :
Dan nog de vraag van de grensoverschrijdende observatie. Weet u wanneer in Nederland buitenlandse observatieteams rondrijden c.q. Nederlandse teams naar het buitenland gaan?
De heer Barendregt:
In het eerste geval weten wij dat. Ik kan geen voorbeeld bedenken van een buitenlands team dat in Nederland rijdt. Sterker nog, de vrij snelle melding en de opvolging van het buitenlandse verzoek zijn adequaat geregeld. Andersom hoorden wij de melding achteraf. In het kader van het Schengen-verdrag is het mogelijk om vanuit Nederland rechtstreeks het buitenland te vragen om iets te doen. Noot
De heer Koekkoek:
Worden alle observatiezaken die u doet naar het buitenland aangemeld bij het LIPO, het landelijk informatiepunt?
De heer Kloosterman:
Ja. Dat overleg gaat heel goed en werkt bijzonder prettig. (...) Als het voor een buitenlandse reis is, dan wordt medegedeeld dat wij de grens over gaan. Eigenlijk wordt aan een tactisch team die de zaak draait, min of meer gevraagd om dat overleg gaande te houden. Wat wij terugkrijgen van het LIPO is een telefoonnummer van een buitenlandse dienst waar wij weer contact mee leggen om de zaak over te dragen. (...)
De heer De Graaf:
Maar u observeert toch ook wel eens ten behoeve van buitenlandse politie, als ze het nadrukkelijk vragen of niet? Zoals het, als u naar buiten, over de grens wil, wordt overgenomen door een ander?
De heer Kloosterman:
Wij niet. Tegenwoordig is het allemaal geregeld via het LIPO. Je hebt grensoverschrijdende observatieteams die dat overnemen. Wij zijn niet zo'n team, dus wij krijgen dat soort zaken niet aangeleverd. Noot
De meldingen van observatie-objecten vanuit de regiokorpsen aan het LIPO beogen te voorkomen dat op zeker moment twee teams hetzelfde object volgen zonder dat zij dat van elkaar weten. Dat is in het verleden onder meer voorgekomen toen de FIOD en het IRT hetzelfde object observeerden. Het aantal meldingen aan het LIPO in 1994 varieert van nul tot en met 184 per OT. De gebruikte formulieren bevatten vaak een groot aantal
namen; het LIPO kan vaak niet zien wie de geobserveerde objecten zijn. Dat betekent dat het LIPO-systeem nog niet naar tevredenheid is gevuld.
Naast de objectregistratie heeft het LIPO nog enkele andere taken. Het cordineert de inzet van speciale apparatuur, in het bijzonder de inzet van peilfrequenties voor OT's. Dit om te voorkomen dat een OT achter een object van een ander team aanrijdt. Een derde taak is de kentekenregistratie van bijzondere politievoertuigen, eveneens om doublures in de observatiewerkzaamheden te voorkomen. Een OT kan dus bij het LIPO het kenteken opvragen van een auto waarvan zij vermoeden dat deze ook aan volgerij doet, teneinde te controleren of dat een (onbekende) collega is of iemand van de tegenpartij. Het LIPO houdt zich ook bezig met de cordinatie van grootschalig OT-optreden en van oefeningen, met de registratie van scannerfreaks en met advisering en voorlichting tot taak heeft gesteld.

Het LIPO heeft een samenwerkingsverband met het Landelijk cordinatiepunt grensoverschrijdende observatie ( LCGO); opgericht in het kader van Schengen. De uitvoeringsovereenkomst van het Schengenakkoord regelt dat buitenlandse autoriteiten die in Nederland willen laten observeren dit moeten aanvragen bij de landelijk officier van justitie in Nederland. Bij het LCGO komen de inkomende (en uitgaande) rechtshulpverzoeken met betrekking tot overname van OT-acties binnen. In 1994 heeft het LCGO 223 aanvragen uit het buitenland afgehandeld, die bij elkaar 171 observatie-acties genereerden. Die observatieverzoeken kwamen uit de hele wereld en niet alleen uit de Schengenlanden. De inkomende verzoeken zijn soms moeilijk te realiseren, omdat deze niet altijd aansluiten bij een Nederlands (CID-) onderzoek. Daarom zijn vijf zogenoemde Schengen OT-secties opgericht, die de observatie-acties vanuit het buitenland moeten overnemen. Daartoe het het LCGO convenanten gesloten met de regiokorpsen Twente, Limburg-Zuid, Midden- en West-Brabant, Rotterdam-Rijnmond en Amsterdam-Amstelland. Van de grensoverschrijdende observaties wordt 65% uitgevoerd door Schengen OT-secties. Deze teams kunnen ook voor nationale acties worden ingezet, mits dat niet botst met buitenlandse aanvragen.

Voor de spiegelbeeldige situatie bepaalt de brief van 27 maart 1995 van de minister van Justitie aan het OM en de CRI dat de politie zich met een verzoek tot observatie in het buitenland eerst tot de landelijke officier van justitie dient te wenden. Het LCGO heeft in 101 uitgaande observatie-acties bemiddeld, nadat daartoe de landelijk officier van justitie was benaderd.

Wanneer sprake is van grensoverschijdende observatie zonder voorafgaande toestemming, dan is dit slechts toegelaten bij verdenking van een aantal in artikel 40, zevende lid van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) genoemde, limitatief omschreven misdrijven waaronder levensdelicten, gekwalificeerde vermogensdelicten, gijzeling en sluikhandel in verdovende middelen.

5.4.2 Arrestatieteams

De arrestatieteams hebben onderling veel contact en hebben ook ten behoeve van de wederzijdse bijstand hun werkwijze geniformeerd. De onderlinge samenwerking wordt door alle AT's positief beoordeeld. In het ressort Den Haag werd melding gemaakt van een convenant over de samenwerking tussen de AT's van Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden. Dat convenant werd al nageleefd, maar was nog niet getekend. Er bestaat een Landelijk contact arrestatieteams (LCA), dat uit een beleidsmatige en een operationele component bestaat. Het beleidsmatig LCA vergadert tweemaandelijks. Het operationele LCA doet dat elke maand. Het is niet duidelijk in hoeverre deze vergaderingen aansluiten bij de praktijk van de AT's. De voortgezette opleidingen en trainingen van de acht AT's worden in Rotterdam gecordineerd en hebben overal dezelfde inhoud. Ook de procedures, de afspraken, de technieken en de tactieken zijn gelijk. Een commandant kan besluiten om in een incidenteel geval van de standaardprocedure af te wijken, maar dat doet niet af aan het feit dat door deze professioneel-inhoudelijke gelijkheid van optreden aannemelijk is dat de samenwerking inderdaad goed is.

Voor de reorganisatie van de politie waren er meer verschillen tussen de vier AT's van de Rijkspolitie en de zes AT's van de gemeentepolitie dan nu het geval is.

5.4.3 BFO en Finpol

De enige relatie tussen de BFO's en de financile desk van de divisie CRI (Finpol) is dat zij beide genteresseerd zijn in financile zaken. FinPol is aangehaakt aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) om de aangemelde zaken, die als verdacht zijn geanalyseerd, nader te onderzoeken en eventueel door
te sluizen naar de regiokorpsen.
Op zich kan het MOT al overgaan tot het bevragen van banken en dergelijke instellingen krachtens de Wet melding ongebruikelijke transacties en de Wet identificatie financile dienstverlening. Op dit moment worden door de banken nog geen volledige rekeningoverzichten aan het MOT verstrekt. Deze rekeningoverzichten zijn nodig om een geldspoor te kunnen volgen, dat wil zeggen om te kunnen achterhalen dat een bepaald bedrag van rekening A naar B naar C is gegaan. Als de inlichtingen het MOT of Finpol aanleiding geven de regionale politie te informeren, heeft de politie gedurende een bepaalde fase geen specifieke wettelijke bevoegdheden. Deze fase houdt op, zodra een strafrechtelijk financieel onderzoek of een gerechtelijk vooronderzoek is gestart. In die fase kan het MOT opnieuw door opsporingsinstanties worden benaderd met verzoeken om informatie. Het MOT-register is een politieregister in de zin van de Wet politieregisters. Noot Informatieverstrekking uit het MOT-register is dus uitsluitend mogelijk ter voorkoming en opsporing van misdrijven. De fiscus kan geen informatie uit het MOT-register krijgen, tenzij er sprake is van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek. Binnengekomen MOT-meldingen worden dagelijks gekoppeld aan de CID-subjectenindex (CiDSi) en aan tal van andere systemen.

Van de 22961 MOT-meldingen waren er in de periode 1 februari 1994 - 1 februari 1995.2638 verdacht en leverden 1420 een CIDSI-hit op. Daarvan ging het bij 867 meldingen om lopende zaken. Het betroffen 515 natuurlijke personen en 357 rechtspersonen, waaruit blijkt dat vaak meerdere meldingen over n subject binnenkomen. In zeventien gevallen leidde de MOT-melding tot nieuw onderzoek van de politie en in twaalf gevallen tot nieuw onderzoek door een van de bijzondere opsporingsdiensten: daarbij gaat het om enige honderden transacties en veel meer dan 29 personen. Noot Het meldpunt heeft counterparts in diverse landen. De uitwisseling van gegevens met die landen verloopt om verschillende redenen niet altijd even voorspoedig. Sommige landen nemen namelijk slechts meldingen op in verband met bepaalde - vooral drugs - delicten. Andere landen kennen niet de plicht ongebruikelijke, maar slechts verdachte transacties te melden.

5.4.4 STO en DTOO

De STO's verlenen soms hand- en spandiensten aan elkaar, vooral wanneer zij in elkaars regio moeten opereren. Ook vindt regelmatig contact plaats met de Dienst technisch operationele ondersteuning (DTOO), dat een onderdeel is van het Korps landelijke politiediensten.

De DTOO verdient aparte vermelding. Deze dienst houdt zich bezig met de inzet van hoogwaardige technische apparatuur voor allerlei politie-activiteiten op het terrein van recherche, milieu, grootschalig politie-optreden, verkeer, rampenbestrijding, enzovoort. De geschiedenis van de DTOO binnen de politie in de laatste vijf jaren loopt in feite van de dranghekken naar de peilbakens.

De voorzitter:
U bent, dacht ik, begonnen met het verlenen van bijstand aan verschillende korpsen bij problemen met de openbare orde. Hoe bent u gaandeweg in het recherchewerk terechtgekomen met technische middelen?
De heer Hellemons:
Dat heeft, denk ik, te maken met de prioriteiten en de aandacht binnen de Nederlandse politie. Recherche is iets wat de laatste jaren erg veel aandacht heeft. De criminaliteit, de georganiseerde criminaliteit, heeft erg veel aandacht. Wij zijn een klantenbedrijf, zoals dat heet. Dat betekent dat wij zelf geen operaties inzetten of onderzoeken hebben, maar dat wij alleen de zaken van anderen ondersteunen. Als anderen in hun werk erg veel aandacht geven aan recherche, betekent dat voor ons als bedrijf dat wij daar in wezen in mee moeten. Als onze gebruikers dat van belang vinden, houdt dat automatisch in dat wij ons meer en meer gaan toeleggen op recherche. Noot
De DTOO beschikt over geavanceerde plaatsbepalingssystemen, die hen in staat stellen om voertuigen, vaartuigen en andere objecten te lokaliseren. De geografische reikwijdte van deze apparatuur varieert van lokaal tot wereldwijd niveau. Verder heeft de DTOO apparatuur voor videoen audio-observatie en voor het vaststellen van gebeurtenissen, bijvoorbeeld het betreden van een ruimte of het lozen van stoffen in opppervlaktewater.

De landelijke specialisatie zorgt ervoor dat zowel de kwaliteit van de apparatuur als de vaardigheid in het plaatsen ervan op zeer hoog niveau staan.

De voorzitter:
U plaatst die apparatuur ook?
De heer Hellemons:
Ja, wij plaatsen die apparatuur ook.
De voorzitter:
Hoe plaatst u die apparatuur?

De heer Hellemons:
Ik kan u niet precies vertellen hoe wij die apparatuur plaatsen. Ik kan u wel vertellen dat wij daarvoor een aantal specialisten in dienst hebben, wel eens wat gemakkelijk en snel aangeduid als de sectie stiekem uit Driebergen.
De voorzitter:
Dat is toch geen gekke naam.
De heer Hellemons:
Ik vind dat een naam die niet helemaal recht doet aan hetgeen daar gebeurt. Aan de ene kant ben ik gevleid, als men dat de sectie stiekem noemt, omdat dit aangeeft dat de informatie over hoe exact gewerkt wordt, goed afgeschermd is en niet aan alle kanten uitlekt. Dat blijft dus goed in de hand. Aan de andere kant heeft stiekem in mijn persoonlijke beleving ook iets van oncontroleerbaar, slecht en geniepig.
Noot
De DTOO kent vier afdelingen: de afdeling operationele bedrijfsvoering, het regelcentrum waaronder ook het zogenoemde tactisch team valt; de afdeling technische ondersteuning, waar het technisch potentieel zit; de afdeling bijzondere ondersteuning politieregio's, van waaruit de mensen bij de STO's worden gedetacheerd; en de afdeling geleide opsporingsinformatie, waar alle informatie die uit technische systemen voortkomt wordt gevalueerd en doorgesluisd naar regiokorpsen en andere diensten. Het tactisch team bestaat uit vijftien voormalige leden van AT's en verricht de complexe plaatsingen van technische apparatuur. Het bestaan van de DTOO vindt geen basis in een wet of besluit. Het wetsvoorstel Direct afluisteren voorziet in een algemene maatregel van bestuur waarbij de bevoegdheid tot het uitlenen van afluisterapparatuur exclusief aan de DTOO wordt toegekend. Het doel van die regeling is het waarborgen van een hoge kwaliteit van en controle op de werkzaamheden bij het plaatsen van apparatuur.

De DTOO komt niet in actie zonder dat de aanvrager een schriftelijke opdracht van de verantwoordelijke officier van justitie of de rechter-commissaris kan geven.

De voorzitter:
Dat is duidelijk. Hebt u op dit moment een officier van justitie die het gezag over u heeft?
De heer Hellemons:
U bedoelt een vaste officier die het gezag over ons heeft?
De voorzitter:
Ja.
De heer Hellemons:
Neen, ik denk het niet.
De voorzitter:
Die hebt u niet?
De heer Hellemons:
Neen.
De voorzitter:
Het is nu zo dat er bij elke aanvraag die u krijgt, een machtiging van een officier van justitie moet zitten.
De heer Hellemons:
Ja, sinds anderhalf jaar opereren wij alleen, als wij een schriftelijke opdracht of machtiging van een officier van justitie in ons bezit hebben.
De voorzitter:
En daarvoor was een verzoek van de politie voldoende?
De heer Hellemons:
Dan moet ik even teruggaan in de historie. Onze dienst bestaat ongeveer vijf zes jaar. Voordat wij het tactisch team hadden, plaatsten wij onder dat soort omstandigheden geen apparatuur. Wij hadden daar namelijk niet de mensen voor. Toestemming van een officier van justitie speelde voor onze dienst dus niet tot eind 1992. Het tactisch team is eind 1992/begin 1993 met zijn werk begonnen. Toen werden de mogelijkheden, operationeel gezien, nog wat groter. Met de groei van die hele ontwikkeling is eigenlijk ook het regime van toezicht mee gegroeid. Vrij snel daarna zijn wij aan de recherchechef gaan vragen of de officier het ook goed vond. Dan kregen wij het antwoord: de officier vindt het goed. Daarna hebben wij gevraagd of de officier dat zelf even kon zeggen.
De voorzitter:
Even bellen!
De heer Hellemons:
Ja, even bellen. De laatste stap was dat wij het schriftelijk wilden hebben van de officier, zodat er geen misverstanden konden ontstaan over de exacte opdracht die aan ons gegeven werd. Als er bijvoorbeeld een peilbaken geplaatst moet worden op een vrachtauto, moet er geen misverstand over bestaan of dat van de officier alleen aan de openbare weg mag of dat dit volgens hem ook moet kunnen, als die vrachtauto in een bepaalde loods staat. Nu is het zo dat er voor alle operaties van te voren een schriftelijke opdracht van het OM moet zijn.
De voorzitter:
En u maakt proces-verbaal?
De heer Hellemons:
Het proces-verbaal loopt daar in tijd iets op achter. In het begin, in 1992, maakten wij geen processen-verbaal. Wat wij er in 1995 ook van denken, dat gebeurde niet binnen de CID. Er werd ook niet om gevraagd door het OM. Ter zitting kwam het haast niet aan de orde.
De voorzitter:
Omdat het als CID-informatie verpakt kon worden?
De heer Hellemons:
Dat zou in theorie kunnen. Dat kan ik natuurlijk niet per zaak overzien, maar dat zou kunnen. Noot
De DTOO houdt zich bovendien het recht voor om aanvragen niet uit te voeren, ook al zou de officier het wel willen en beroept zich dan, naast de veiligheid van haar medewerkers, op juridische of ethische
ontoelaatbaarheid. Dit gebeurt overigens slechts enkele gevallen per jaar. Wanneer de DTOO constateert dat een officier van justitie toestemming verleent voor verboden handelingen of voor een actie die in strijd zou zijn met de rechtsbeginselen, neemt de DTOO contact op met de betreffende officier van justitie. De DTOO brengt zijn bezwaren bij de officier van justitie naar voren. Naar aanleiding van de discussies tussen de DTOO en de officier van justitie komt de officier van justitie voor de betreffende zaak vaak tot een ander inzicht en wordt de verleende toestemming ingetrokken of gewijzigd.

Een voorbeeld betreft een aanvraag waarbij de DTOO een pand moest betreden. Bij de voorverkenning door het tactisch team bleek dat het hier een object betrof dat direct aan een huis was gebouwd. Het object moest gelet op de specifieke omstandigheden mogelijk als deeluitmakend van een woning in gebruik worden beschouwd. Bij terugkoppeling naar de betrokken officier van justitie kwam deze tot de conclusie dat de bedoeling van zijn toestemming/opdracht niet zover ging dat deze locatie betreden mocht/moest worden. De voorgenomen actie werd vervolgens afgeblazen.

Sinds 1995 heeft de DTOO formeel een medewerker aangesteld die zich speciaal bezighoudt met de juridische en ethische toelaatbaarheid van aangevraagde acties en de toepassing van ontwikkelingen in de techniek.

Bijna alle regiokorpsen maken gebruik van de diensten van de DTOO. Dit gebeurt met name als men denkt dat de STO de apparatuur niet heeft of het AT die apparatuur niet zal kunnen aanbrengen. Bepaalde hoogwaardige apparatuur die te duur is voor de regiokorpsen of weinig gebruikt wordt, is bij de DTOO ter beschikking van de korpsen. Wel verschilt bij regiokorpsen de frequentie waarmee zij gebruik maken van de diensten van de DTOO. Sommige STO's hebben of maken bijna alles zelf. Andere STO's roepen bijna standaard de hulp van de DTOO in.

De DTOO doet kwantitatief veel zaken voor de korpsen Amsterdam-Amstelland, Utrecht, Gooi en Vechtstreek en het KLPD. Vanuit de regiokorpsen Groningen, Friesland, Drenthe en IJsselland komen niet veel aanvragen binnen.

Tabel I Assistentie-aanvragen in recherchezaken van alle regiokorpsen aan de DTOO in 1995

en 1994

Tabel
Over de jaren 1992 en 1993 is slechts het totaal aantal aanvragen voor assistentie bekend. Dit zijn respectievelijk 485 en 806 aanvragen. Uit deze gegevens, inclusief de totalen uit tabel I, blijkt een aanzienlijke toename van assistentie-aanvragen aan de DTOO over de afgelopen vier jaren. Vijftien procent van de verzoeken om assistentie wordt niet ingewilligd. Hieraan liggen redenen van tactische, technische of juridische aard ten grondslag. Om het gebruik van het videolaboratorium, semakloon en het plaatsten van peilbakens blijkt het meest verzocht te worden.

Uit andere overzichten van de DTOO blijkt dat het aantal inzetten van de DTOO in 1994.2200 was. De helft van die gevallen betrof inzetten in recherchezaken. In 370 van die gevallen is het tactisch team ingezet om apparatuur te plaatsen, terwijl dat in 1992.110 keren gebeurde. Tussen 1992 en 1994 is het aantal inzetten van het tactisch team met ruim 300% gestegen.

Soms is voor het aanbrengen van een peilzender ook wel naar het buitenland gereisd op grond van een rechtshulpverzoek. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aanbrengen van een peilbaken op een vrachtwagen met softdrugs, die in Nederland zal worden aangehouden.

Het aantal inkijkoperaties door de DTOO waarbij heimelijk een afgesloten ruimte wordt betreden om apparatuur te plaatsen, bedraagt ongeveer vijf per jaar.

De voorzitter:
Toen wij het drie dagen geleden met de heer Wooldrik over uw dienst hadden, sprak ik over de valse-sleutelcentrale. Dat is natuurlijk niet de naam die u aan uw dienst zou geven.
De heer Hellemons:
Neen, dat ligt voor mij in het verlengde van de sectie stiekem.
De voorzitter:
Maar daar kunt u natuurlijk wel gebruik van maken?
De heer Hellemons:
Ja. Zoals ik al gezegd heb, komt het voor dat wij plaatsen betreden. Dat zijn overigens nooit woningen, maar loodsen, schuren, garages en dergelijke. Woningen zijn nooit betreden; dat gebeurt niet. (...) Het is helaas niet zo dat de deur altijd uitnodigend openstaat, als je een plaats betreedt. Het is de

opvatting in ons bedrijf dat je, als je plaatsen betreedt, gequipeerd moet zijn om dat veilig, goed en professioneel te doen. Dat betekent gewoon dat je een stuk technische expertise achter je moet hebben. Wat aangeduid wordt als de sleutelcentrale, is niets anders dan onze technische werkplaats die ons in staat stelt om dit soort activiteiten op een goede en professionele wijze te ondernemen.

De voorzitter:
Zonder dat u tekenen van uw aanwezigheid achterlaat?
De heer Hellemons:
Dat is in ieder geval de bedoeling. Noot De verklaring voor de toename van het beroep dat korpsen doen op de DTOO is gezocht in het feit dat er meer faciliteiten zijn dan vroeger, dat er meer vormen van criminaliteit zijn waarbij transport een doorslaggevende rol speelt (naast de import en export van verdovende middelen nu bijvoorbeeld ook chemisch afvaltransport), dat er minder binnen de korpsen zelf wordt gexperimenteerd en dat een traditionele aanpak steeds meer op capaciteitsproblemen stuit. De DTOO werkt ook voor de fraudebestrijdingsorganisatie van de EG, (UCLAF), in verband met fraudezaken in het kader van de structuurfondsen. Daartoe wordt plaatsbepalingsapparatuur geleverd, mits er een verzoek om rechtshulp ligt. De DTOO houdt zich vooral bezig met het uitlenen en plaatsen van videocamera's en plaatsbepalingsapparatuur. Het tactisch team van DTOO is tot nu toe vooral uit voormalige leden van AT's geselecteerd. Zij moeten een extra cursus volgen gericht op het conspiratief inbouwen van apparatuur. Zo is op zeker moment op Schiphol een camera bevestigd in een ruimte waar 24 uur per dag mensen aan het werk waren met bagage zonder dat deze omstanders het merkten. De camera heeft er drie maanden gewerkt. .
De voorzitter:
Hebt u wel eens een videocamera in een loods geplaatst?
De heer Hellemons:
Ja.
De voorzitter:
In welk jaar?
De heer Hellemons:
Ik denk in 1992.
De voorzitter:
Had dat te maken met levensbedreigende situaties?
De heer Hellemons:
Neen, dat had niet te maken met levensbedreigende situaties. Dat had, als ik het mij goed herinner, te maken met een van de grootste drugsvangsten die in Nederland ooit gedaan zijn.
De voorzitter:
Onder welke vlag gebeurde dat officieel: als inkijkoperatie of als huiszoeking? Staat u dat nog bij?
De heer Hellemons:
Neen, dat staat mij niet bij.
De voorzitter:
Dan komen wij op de vraag van de controle. Is dat n keer of meer keren gebeurd?
De heer Hellemons:
Ik denk dat het plaatsen van een videocamera in een loods n keer is gebeurd. Dat is de enige zaak die ik ken. Als het meer zou zijn, dan praten wij over de jaren heen over n of twee meer. Dat is echter de enige zaak die ik ken.
De voorzitter:
Is dat ooit gemeld?
De heer Hellemons:
Dat is naar mijn idee zeker gemeld.
De voorzitter:
Is daar proces-verbaal van gemaakt?
De heer Hellemons:
Ik denk niet dat er een proces-verbaal van gemaakt is. Er is wel overleg met dan wel een opdracht van het openbaar ministerie geweest. Eigenlijk maken wij pas sinds een jaar tot anderhalf jaar stringent een proces-verbaal van elke zaak, elke inzet. Noot
Bij de DTOO ligt de training met afluisterapparatuur stil totdat het wetsvoorstel Direct afluisteren tot wet is geworden. Er worden geen opdrachten op dat gebied aangenomen, behalve in levensbedreigende situaties zoals gijzelingen. De uitvoering van laatstgenoemde opdrachten vereisen de toestemming van de procureur-generaal. In de afgelopen drie jaar heeft dit zich drie keer voorgedaan. De DTOO zet afluisterapparatuur in als er sprake is van toestemming van een deelnemer aan het gesprek. Dat is in 1994 in 32 gevallen gebeurd.

Zo is (tot september) in 1995 drie maal afluisterapparatuur verstrekt aan het regiokorps Amsterdam-Amstelland, waarbij steeds met toestemming van een van de deelnemers werd afgeluisterd. Ook werd daar 35 keer een videocamera geplaatst, vond daar n kijkoperatie plaats en werden 20 peilbakens geplaatst. De DTOO rapporteert schriftelijk aan de recherchechef die het verzoek om ondersteuning deed. Zij rapporteert in de vorm van een rapport en een proces-verbaal. In de rapporten staat het volledige relaas; het proces-verbaal vermeldt wat geplaatst is, waar het voertuig stond, om welke periode het ging, en of de situatie dezelfde was bij het verlaten als bij het binnengaan van een locatie. In de rapporten staat ook wie de operatie verrichtte. Processen-verbaal worden opgemaakt op naam van het hoofd van de afdeling.

5.4.5 PIT en ANCPI

Politie-infiltratie door Nederlandse politie-ambtenaren geschiedt onder auspicin van de Afdeling nationale cordinatie politile infiltratie (ANCPI) van de CRI. De ANCPI is te beschouwen als de voortzetting van het in 1987 opgerichte Bureau nationale cordinatie pseudokoop. De ANCPI cordineert de werkzaamheden van de PiT's.

De cordinerende rol van de ANCPI is groot, wellicht het grootst van alle diensten van het KLPD. Een formele basis daarvoor is er niet. Niettemin neemt de ANCPI zowel financieel als materieel (bijvoorbeeld bij het verlenen van valse identiteiten) een sleutelpositie in.

De voorzitter:
In het rapport-De Wit wordt in feite verschil gemaakt tussen een politie-infiltrant die een valse identiteit aanneemt en anderen. Waarom is dat verschil zo belangrijk?
De heer Karstens:
Als je de definitie van infiltratie neemt zoals die recent is opgenomen in de eindrapportage van de werkgroep infiltratie, dan is infiltratie nog steeds het al dan niet met behulp van een valse identiteit binnendringen in het milieu door buitenstaanders. Ik heb weleens gezegd dat de woorden al dan niet kunnen worden vervangen. Want als wij binnendringen in criminele organisaties dan zal dat per definitie met behulp van een valse identiteit gebeuren. Ik acht het niet toelaatbaar en niet gewenst dat mensen onder eigen identiteit binnendringen, in ieder geval als het politiemensen betreft.
De voorzitter:
Dus alle politie-infiltranten gebruiken een valse identiteit?
De heer Karstens:
Alle politile infiltranten die door mij gecordineerd worden, hebben een valse identiteit.
De voorzitter:
Geeft u die identiteit?
De heer Karstens:
Een van de dingen die ik versta onder facilitaire dienstverlening is het verstrekken van een valse identiteit. Noot
De afzonderlijke CID-en gebruiken tevens valse identiteitsbewijzen.

De voorzitter:
Nu weten wij dat verschillende CID's soms ook werken met de mogelijkheid van een valse identiteit.
De heer Karstens:
Dat gegeven is mij bekend. Ik heb diverse verzoeken gehad van RCID of CID. Ik heb die tot op heden altijd geweigerd.
De voorzitter:
Wat vindt u ervan als dit elders in het land toch gebeurt? Het gebeurt namelijk toch.
De heer Karstens:
Ik betreur dat. Het zou niet moeten gebeuren, want de kans is groot dat als de kring van mensen die gebruik maken van valse identiteitsbewijzen te groot wordt, de hele zaak op straat komt te liggen. Ik zou in principe zeggen dat dit niet toelaatbaar is.
De heer Koekkoek:
Wat doet u als u ervan hoort dat bijvoorbeeld een burgemeester als korpsbeheerder meewerkt aan het geven van een valse identiteit aan iemand van de CID in enige gemeente?
De heer Karstens:
Ik meld dat bij mijn directe chef en bij het ministerie van Justitie.
De heer Koekkoek:
Wat gebeurt daar dan vervolgens mee? Wat is uw ervaring?
De heer Karstens:
Je moet dat uiteraard kunnen bewijzen. Ik wil op dit moment niet in details treden over dingen die ik heb geconstateerd.
De heer Koekkoek:
U weet toch gewoon dat het gebeurt en dan doet u toch wat?
De heer Karstens:
Ja. Ik meld dat. Ik heb in een brief aan het ministerie van Justitie geschreven dat ik op zichzelf de behoefte onderken die sommige CID's zouden hebben, maar dat dan eerst de regeling moet worden aangepast. Ik heb voorgesteld, die discussie zeer binnenkort te starten.
De heer Koekkoek:
Is het voorgekomen dat door uw interventie een einde gemaakt is aan een bepaalde praktijk?
De heer Karstens:
Op dit moment nog niet.
De heer Koekkoek:
Betekent dit dat sommige dingen gewoon doorlopen? Zijn er valse identiteiten verstrekt die feitelijk desgewenst gebruikt worden?
De heer Karstens:
Ik denk dat er nog steeds vanuit het verleden identiteitsbewijzen in omloop zijn. Het gaat om verschreven identiteitspapieren.
De heer Koekkoek:
U zegt verschreven identiteitspapieren. Wat moet ik mij daarbij voorstellen?
De heer Karstens:
Als een ambtenaar een foutje maakte, dan werd een rijbewijs vaak niet uitgegeven. Je kon het wel ergens anders voor gebruiken. Door de invoering van de nieuwe wetgeving is het verschrikkelijk moeilijk geworden om buiten het officile circuit om nog rijbewijzen te ritselen.
De heer Koekkoek:
Dus dan verdween het rijbewijs niet in de versnipperaar, maar het werd voor een ander doel gebruikt.
De heer Karstens:
Dat is correct.

De heer Rabbae:
Hoeveel gevallen van illegale valse identiteit zijn u bekend?
De heer Karstens:
Ik weet het zeker van twee gevallen. Noot Ook in de samenwerking met het buitenland speelt de ANCPI een hoofdrol. Het kan daarbij zowel gaan om infiltratie-acties door Nederlanders in het buitenland, als om acties door buitenlanders in Nederland. In deze gevallen kan een buitenlandse liaisonofficer in Nederland of een Nederlandse liaisonofficer in het buitenland een bemiddelende rol spelen, maar dit hoeft niet het geval te zijn. Vanwege de internationale aspecten van dergelijke infiltratie-acties wordt de landelijk officier van justitie bij de zaak betrokken. Buitenlandse infiltranten in Nederland worden door een PIT of door medewerkers van de ANCPI begeleid.

vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken