8.4 Bijzondere methoden

8.4.1 Algemeen

Artikel 20, eerste lid WIV bepaalt dat de ambtenaren van de BVD geen bevoegdheid tot het opsporen van strafbare feiten hebben. De ambtenaren als bedoeld in artikel 18 WIV (onder wie de RID-rechercheurs) beschikken doorgaans uit hoofde van hun functie over opsporingsbevoegdheden. In geval zij werkzaamheden verrichten in het kader van de BVD-taak oefenen zij geen bevoegdheden tot het opsporen van strafbare feiten uit (artikel 20 lid 2 WIV).

Opmerkelijk is dat de BVD in enkele gevallen een beroep op het KLPD doet voor ondersteuning bij BVD-activiteiten. Medewerkers van de KLPD worden dan aangewezen in de zin van artikel 18 WIV. Een dergelijk verzoek om bijstand wordt schriftelijk gedaan. Daarbij wordt uitdrukkelijk gewezen op de bijzondere geheimhoudingsplicht die met die aanwijzing gepaard gaat en wordt benadrukt dat de ambtenaren geen opsporingsbevoegdheden mogen uitoefenen. Vanuit de BVD wordt opgemerkt dat het beroep op het KLPD met name wordt gedaan in geval de eigen middelen zijn uitgeput. Het zou dan bijvoorbeeld om het inzetten van afluisterapparatuur gaan.

De heer Koekkoek:
Komt het andersom ook voor, dat de politie en met name Driebergen, u helpt met technische hulpmiddelen?
De heer Van Helten:
Ja.
De heer Koekkoek:
Komt dat veel voor?
De heer Van Helten:
Dat komt nog steeds voor.
De heer Koekkoek:
Komt het in toenemende mate voor?
De heer Van Helten:
Ja, ik heb de indruk dat het wat vaker gebeurt dan vroeger. Maar wij doen dat in het kader van het regime van artikel 18 van de wet, waarin de politie-ambtenaren werkzaamheden voor de BVD uitoefenen. Dan gebeurt het dus wel onder ons regime. Noot
In het algemeen kan worden gezegd dat de BVD over dezelfde mogelijkheden als de politie beschikt. Zo is er de mogelijkheid om door daartoe geschoolde medewerkers personen te observeren. Bij de inzet van middelen geldt het beginsel van subsidiariteit: het lichtste middel waarmee resultaat kan worden gehaald, wordt ingezet. De open bronnen staan voorop en daarna komen de gesloten bronnen, informanten/agenten en technische acties.

8.4.2 Informanten en agenten

Het runnen van informanten en agenten

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen informanten en (burger-) agenten. Een agent is iemand van wie door de BVD wordt gevraagd iets te doen wat hij anders niet zou doen. Een agent wordt gestuurd. Ten behoeve van de zogenoemde oog- en oorfunctie van de BVD worden door de BVD netwerken met informanten ontwikkeld. De RID heeft daarbij soms een taak. Vanuit de BVD is opgemerkt dat het onderscheid tussen informant en (burger)agent in de praktijk niet altijd even duidelijk is.

Voor de informatievergaring wordt gebruik gemaakt van personen die zich ophouden in of nabij het milieu waarvoor de BVD bijzondere belangstelling heeft.
Er is geen regel die voorschrijft dat een agent alleen mag worden gerund door twee personen. Een agent kan zowel door een medewerker van de BVD als iemand van de RID, als in combinatie worden gerund. Dezelfde agent kan niet door beiden afzonderlijk worden gerund. Als een agent door een medewerker van de RID wordt gerund, zal iemand van de BVD tenminste twee keer per jaar samen met de RID-runner contact hebben met de agent. De informatiebewerker van de BVD is aanspreekpunt voor de RID-er die een agent runt. Regel is dat er n contactman per operationele bron is. Dat is ook voldoende, want in de BVD-sfeer zijn agenten minder op eigen belang uit dan de burgerinfiltranten in het criminele circuit. Er is verschil van opvatting geconstateerd over de wenselijkheid van begeleiding van een informant door n of twee personen tussen tenminste n RID en de BVD. Over de noodzaak van begeleiding van runners wordt door een enkeling enigszins relativerend gedaan. In algemene zin is wel sprake van begeleiding van runners middels opleiding en themadagen. In geval van twijfel over de werkwijze van de runner van de RID (bijvoorbeeld als er twijfel is of hij, in strijd met
afspraken, mededelingen aan de agent heeft gedaan) benadert de BVD de agent zelf. Het bovenstaande geldt voor het runnen van informanten en agenten ten behoeve van de BVD-taak.
Voor informanten in het kader van de BVD-taak biedt artikel 14 WIV bescherming. De cordinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de hoofden van die diensten dragen in de eerste plaats zorg voor de geheimhouding van daarvoor in aanmerking komende gegevens en van de bronnen waaruit die gegevens afkomstig zijn en in de tweede plaats voor de veiligheid van personen met wier medewerking die gegevens worden verzameld.

Vergoedingen

Voor vergoedingen en vaste beloningen heeft de BVD een budget van beperkte omvang. Alvorens een onderzoeksproject wordt gestart wordt een budget vastgesteld. Voor verkregen informatie behoeft heel vaak niet betaald te worden. Als het gaat om informatieverschaffers met een uitkering of een minimumloon zouden deze in geval er betaald zou worden opvallen en hun rol dus niet meer natuurgetrouw kunnen spelen. Er zijn ook informanten die voltijds voor de BVD werken en derhalve een gewoon salaris ontvangen. Van het geld dat bestemd is voor beloningen staat de BVD een deel onmiddellijk af aan de fiscus. Betalingen moeten worden verantwoord in een operatierapport. De operateur van de BVD of de medewerker van de RID betalen zelf de beloningen uit.

Rapportage

In het operatierapport legt de runner informatie vast omtrent de bron en het verloop van het contact met de bron. De inhoud van de mededelingen van de bron wordt opgeslagen in een informatierapport. Als sprake is van het runnen door een RID wordt een kopie van de originele rapportage bewaard door de RID. Wekelijks gaan de originele rapporten per bode naar de BVD. Van die rapporten vindt afzonderlijke dossiervorming plaats bij de BVD. Evaluatie bij de BVD kan er toe leiden dat een bepaald contact verbroken wordt. De informatieopslag bestaat daarnaast uit samengevatte informatierapporten van informatie uit tijdschriften, vlugschriften en dergelijke.

Bij de RID bewerkt een documentalist de inhoud van de rapportage en slaat deze op in een geautomatiseerd systeem. De informatie wordt bij de RID opgeslagen per zaak, dat wil zeggen per contact, waaruit de informatie is voortgevloeid. Het is mogelijk de informatie via diverse ingangen te bevragen: persoon, locatie, kenteken, organisatie.

Plegen van strafbare feiten

De landelijke officier van justitie heeft de indruk dat de BVD in vergelijking met de CID minder te maken heeft met personen die strafbare feiten plegen of gepleegd hebben. De BVD zou doorgaans veel meer in de bovenwereld zitten en daarom niet aanlopen tegen de problemen waarmee de CID wordt geconfronteerd. Tijdens een interpellatie in de Kamer heeft de minister van Binnenlandse Zaken zich uitgelaten over het plegen van strafbare feiten: Informanten krijgen de uitdrukkelijke opdracht, geen initiatieven te nemen tot het plegen van strafbare feiten. Dat is dus veel sterker de andere kant op dan dat zij zouden worden uitgelokt. Voor het overige dienen zij zich te conformeren aan het binnen de groep geldende gedrag. Indien dit het deelnemen aan strafbare feiten met zich zou brengen, wordt er gezocht naar een oplossing waarbij de actie kan worden voorkomen, dan wel de informant zich daarvan kan terugtrekken. Lukt dat allemaal niet, dan wordt informanten wier betrouwbaarheid nog niet vaststaat op voorhand een verbod opgelegd om daaraan mee te doen, en wordt met betrekking tot informanten, wier betrokkenheid inmiddels is gebleken, zoveel mogelijk per geval beoordeeld of deelgenomen kan worden. Een en ander geschiedt in overleg met de verantwoordelijke autoriteiten - ik bedoel daarmee per geval de hoogst verantwoordelijke justitile autoriteit - na zorgvuldige afweging van het belang van het in stand houden van de informatiepositie in de betreffende anti-democratische groepering, de daarvoor noodzakelijke geloofwaardigheid van de informant, de aard van de te verwachten schade, de mogelijkheden de actie te verhinderen en dergelijke. De informant ontvangt vervolgens nauwkeurige instructies met betrekking tot zijn opstelling. Noot

8.4.3 Technische middelen

Plaatsen van afluisterapparatuur


In BVD-jargon wordt hier gesproken van een M-actie (microfoonactie). Bij een dergelijke actie zal het soms noodzakelijk zijn tegen de wil van de bewoner (of gebruiker van een ruimte) binnen te treden. In de ministerile toestemming voor de M-actie is volgens de ministers impliciet ook toestemming voor het binnentreden vervat (Kamerstuk 23.047, nr. 6, 1992-1993, p. 18). Voor een microfoonactie is een last aan het hoofd BVD noodzakelijk, afkomstig van de minister-president, de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie gezamenlijk. De last geldt voor drie maanden en is te verlengen.

Tappen

In BVD-terminologie gaat het hier om T-acties en N-acties. De T-actie is het afluisteren van telefoonaansluitingen en van fax en telex. De last voor een telefoonactie moet worden gegeven door de minister-president, de minister van Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie en de minister van Verkeer en Waterstaat gezamenlijk. Gelet op artikel 139c Sr is voor het afluisteren van gesprekken via autotelefoons eveneens een ministerile last nodig, tenzij de betreffende informatie zonder bijzondere inspanning en met toegelaten apparatuur uit de ether kan worden verkregen.

Bij een N-actie (numerator-actie) worden alleen printgegevens bij de PTT opgevraagd. Op die wijze is na te gaan met welke telefoonaansluiting contact is geweest vanuit een bepaalde aansluiting. Volgens het Handboek administratieve organisatie BVD beslist het hoofd van de BVD over een N-actie. De duur van een dergelijke actie bedraagt maximaal twee weken.

Over het registreren van semafoonverkeer is tijdens het onderzoek niets naar voren gekomen. Gelet op artikel 139c Sr is daarvoor een ministerile last vereist als het gaat om overgedragen gegevens, tenzij de betreffende informatie zonder bijzondere inspanning en met toegelaten apparatuur uit de ether kan worden verkregen.

Overige methoden

Er is mede op grond van het Handboek administratieve organisatie BVD weinig aanleiding te veronderstellen dat de BVD op dit moment tot technisch meer geavanceerde acties dan de politie in staat is. Te wijzen valt hier bijvoorbeeld op de mogelijkheid van de BVD om een vertrek te sweepen. Daarmee wordt een technisch onderzoek bedoeld, waarbij gezocht wordt naar de aanwezigheid van verborgen technische apparaten (microfoons e.d.). Voorts valt hier nog te wijzen op de geheime signalering. Het gaat hier om signalering bij de Koninklijke marechaussee met het doel grenspassering van een bepaalde persoon aan de BVD te melden. Zo mogelijk dient voorts aan de BVD te worden gemeld: herkomst, doel van de reis, gezelschap waarin persoon verkeert, paspoortgegevens, signalement, verblijfplaats in Nederland en dergelijke.

8.4.4 De bevoegheidsregeling tot inzet van methoden

De regeling van de bevoegdheid als uitzondering op strafbaarheid

In de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten ontbreekt een uitdrukkelijke regeling van onderzoeksmethoden nodig voor de uitvoering van de in artikel 8 WIV omschreven taak. Noot Het eerste lid van artikel 16 WIV bepaalt slechts:

Door een dienst worden slechts persoonsgegevens verzameld, geregistreerd en aan derden verstrekt, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van zijn in deze wet omschreven taak. De middelen die ten behoeve van het onderzoek mogen worden aangewend, zijn niet opgesomd. De artikelen 139a tot en met 139c Sr betreffen strafbaarstelling van het afluisteren van (telefoon)gesprekken en van het aftappen van gegevensverkeer met een technisch hulpmiddel. De bevoegdheid van de BVD om af te luisteren vloeit voort uit de omstandigheid dat voor de BVD in geval van vervolging bij afluisteren een beroep op een strafuitsluitingsgrond kan worden gedaan. Noot

De bevoegdheid ter discussie

Het is de vraag of de regeling van het afluisteren, aftappen en opnemen door de BVD de toets van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens kan doorstaan. Het gaat hier met name om het in artikel 8 EVRM vastgelegde recht op privacy. Inbreuken daarop dienen in accordance with the law te geschieden en dat betekent volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof dat de regel waarop een inbreuk berust accessible en foreseeable moet zijn. Globaal komt het er op neer dat er sprake moet zijn van een voldoende nauwkeurig
geformuleerde regeling, zodat de burger in staat is zijn gedrag daarop af te stemmen en zodat de burger in staat is om redelijkerwijs te voorzien welke gevolgen uit een bepaalde handelwijze voortvloeien. In twee beslissingen van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is beslist dat de algemene taakomschrijving van artikel 8 WIV onvoldoende specifiek is om daarop ingrijpende bevoegdheden te baseren. Noot In artikel 8 WIV is weliswaar geregeld ten aanzien van welke categorien van mensen inlichtingen mogen worden verzameld, maar niet onder welke omstandigheden dat mag plaatsvinden en evenmin welke middelen daarbij mogen worden gebruikt. De minister van Binnenlandse Zaken heeft zich op het standpunt gesteld dat de conclusie van de Raad van State te ver gaat. Hij doet daarbij niet alleen een beroep op artikel 8 WIV, maar ook op artikel 16 van diezelfde wet en de daarop gebaseerde privacyregeling. Bovendien wordt groot gewicht toegekend aan de artikelen 139a tot en met 139c Sr. Uit de zware regeling voor afgifte van een last kan worden afgeleid dat er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden, willen deze middelen worden ingezet. Het doel waarvoor de middelen kunnen ingezet is voorzienbaar, onder meer omdat de doelgroepen van de BVD zijn omschreven in het openbare jaarverslag. Noot

Ondanks dat de minister een duidelijk ander standpunt dan de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inneemt, is hij bereid de geheime observatie (naar aan te nemen valt wordt hier ook gedoeld op afluisteren, aftappen en opnemen van (telefoon)gesprekken) nader te regelen. Er wordt daarom gezocht naar formuleringen voor de WIV, waarin:

De landelijke officier van justitie stelt zich op het standpunt dat in het kader van strafrechtelijk onderzoek geen gebruik kan worden gemaakt van de BVD-methoden. Ze maakt dit ook duidelijk aan de officieren van justitie. In geval van capaciteitsgebrek sluit ze echter niet uit dat een observatieteam van de BVD werkzaamheden verricht ten behoeve van de politie. Naar haar oordeel moet er dan een politieman als opstapper mee. Hij relateert dan hetgeen is waargenomen. De praktijk leert dat de BVD inderdaad soms facilitair optrad ten behoeve van de politie.

De heer Vos:
Doet de politie wel eens een beroep op de expertise, de bijzondere vaardigheden, de technische instrumenten die bij de dienst beschikbaar zijn?
De heer Van Helten:
Dat gebeurt wel eens.
De heer Vos:
In welke gevallen gebeurt het?
De heer Van Helten:
Van geval tot geval wordt bekeken wat er kan gebeuren. Een en ander wordt zeer precies vastgelegd.
De heer Rabbae:
Heeft u ooit een gaatje geboord of een camera geplaatst voor de politie?
De heer Van Helten:
Wij hebben wel eens technische activiteiten voor politie en justitie verricht.
De heer Rabbae:
Dat doet u nog steeds.
De heer Van Helten:
In zeer beperkte mate. Het is uiterst zelden noodzakelijk. Noot
De heer Rabbae:
Is het voorgekomen, in het kader van de samenwerking tussen de BVD en de politie, dat het aanbrengen van een technisch middel aan de orde was en dat u daarvan zei dat het niet aan de BVD was om daarmee te werken, maar aan de politie, conform de reglementaire weg.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Dat heeft zich niet voorgedaan, maar ik vind wel dat het aan de politie is om haar eigen technische middelen in te zetten.
De voorzitter:
Is er nu nog sprake van praktische samenwerking tussen de BVD en de politie in het kader van uitwisselbare taken bij opsporingsonderzoeken, bijvoorbeeld observatie?
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Op dit moment niet.
De voorzitter:
Maar het kan voorkomen.
Mevrouw Van der Molen-Maesen:
Dat kan voorkomen. Noot
In het verleden heeft de BVD wel eens een inkijkoperatie voor justitie uitgevoerd om technische apparaten te plaatsen. Ook in een dergelijk geval is een schriftelijk verzoek vereist en treedt de BVD op onder verantwoording van justitie. De resultaten van het onderzoek uitgevoerd door medewerkers van de BVD waren dan bestemd voor het justitieel onderzoek. Het staat de politie echter vrij om de informatie over te dragen aan de BVD op grond van artikel 22 WIV.
De heer De Graaf:
Maar hier ging het om technische ondersteuning...
De heer Van Helten:
Als justitie ons vraagt om het een en ander te plaatsen, dan kunnen wij ja zeggen. In 1991 werd het min of meer vanzelfsprekend geacht dat de dienst volmondig ja zou zeggen. In 1992 heb ik duidelijk geregeld dat justitie van ons technische bijstand kan krijgen, maar dat datgene wat verder gebeurt haar verantwoordelijkheid betreft. Want dat is opsporing en daar bemoei ik mij niet mee. Zeker gezien de achtergrond van deze enqute zou ik tegenwoordig willen zien op welke gronden men iets wilde van de dienst.
De heer De Graaf:
Maar de vraag was: wat hebt u in die voorbeelden gedaan? Hebt u op verzoek van justitie en politie camera's geplaatst in loodsen?
De heer Van Helten:
Ja.
De heer De Graaf:
Wat was uw bevoegdheid daartoe? Als de politie mij zou vragen om in een afgesloten ruimte een camera te plaatsen, dan zou ik daartoe niet bevoegd zijn. Ik ben geen opsporingsambtenaar. Uw mensen zijn dat ook niet.
De heer Van Helten:
Je kunt een dergelijke handeling zowel laten verrichten door een dienst waarmee je samenwerkt als door een bedrijf. Je moet echter wel weten dat het terecht gebeurt. Dat verhaal kan ik nu houden. Vijf jaar geleden zou ik het niet zo hebben kunnen houden, omdat ik dat inzicht niet had. Ik denk dat wij nu zeer nadrukkelijk zouden vragen naar de bevoegdheid. Wij maken nu duidelijk tot op welk niveau wij een handje toesteken. Noot
Dergelijke verzoeken tot uitvoering van technische acties door de BVD zouden de laatste jaren niet meer voorkomen, omdat de technische voorsprong van de BVD zou zijn geslonken.

De heer Van Helten:
Justitie en politie vergewissen zich veel strikter dan in het verleden van tevoren van de mogelijkheden. Bovendien zijn de technische mogelijkheden van de politie inmiddels zodanig, dat zij in de meeste gevallen geen beroep op ons meer hoeft te doen.
De heer Rabbae:
Het is niet zo dat het komt omdat de politie technisch gesproken wat verder is?
De heer Van Helten:
Het is mijn indruk dat de politie technisch gesproken verder is.
De heer Rabbae:
Verder dan u?
De heer Van Helten:
Nee, onze technische activiteiten zijn toch iets anders dan die van de politie. Het lijkt op elkaar, maar het is niet hetzelfde.
De voorzitter:
Wanneer hebt u voor het laatst dit soort hand- en spandiensten voor de politie verricht?
De heer Van Helten:
In zeer vergaande zin is dat voor het laatst eind 1991, begin 1992 gebeurd.
De voorzitter:
Het plaatsen van camera's?
De heer Van Helten:
Technische hulpmiddelen.
De voorzitter:
Ook afluisterapparatuur?
De heer Van Helten:
Wij hebben een keer een afluisteroperatie van de politie voorbereid. Uiteindelijk is dat echter niet geffectueerd. Noot

vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken