I.2. De maatschappelijke legitimiteit van nader onderzoek

Onderzoek naar georganiseerde criminaliteit door buitenlandse en allochtone groepen is een gevoelige aangelegenheid. Het kan, als er niet zorgvuldig mee wordt omgegaan, gemakkelijk voedsel geven aan racistische vooroordelen en politieke organisaties die vreemdelingenhaat kapitaliseren in de kaart spelen. Dat dit geen loze bewering is, werd hiervoor al aangegeven. In de Verenigde Staten, vanwaar veel criminologische inzichten afkomstig zijn, is de georganiseerde misdaad en in het bijzonder de Italiaans-Amerikaanse mafia, bij herhaling verheven tot soortbegrip en voorgesteld als een geheime samenzwering die elders wordt opgezet en waarvan de deelnemers de in zichzelf gezonde politiek, economie en samenleving van Amerika hebben overrompeld en gecorrumpeerd. De angst voor deze sinistere buitenlandse octopus komt in de Amerikaanse politiek op gezette tijden naar boven om in een wervelend samenspel van de media, de politiek, het Openbaar Ministerie, de politie, comits van bezorgde burgers, populaire wetenschap, en ook film en bellettrie, te worden afgeschilderd als onzegbaar machtig. Dit draagt het gevaar van de Amerikaanse moral panic in zich (Chambliss, 1995). Het werk van veel vakcriminologen is tot op zekere hoogte een voor de hand liggende reactie op deze angstige voorstelling van zaken. Zij hebben veelvuldig getracht deze these van de alien conspiracy te weerleggen. Wat op zijn beurt weer aanleiding kan zijn om het probleem ten onrechte te bagatelliseren en dan zijn we nog verder van huis want het verschijnsel verdwijnt niet vanzelf. In een recent rapport van de Verenigde Naties (United Nations, 1994) wordt de internationalisering van de activiteiten die de hiervoor genoemde buitenlandse groepen ontplooien, vooral toegeschreven aan de algehele globalisering van het maatschappelijk leven, en verder - gespecificeerd voor individuele landen - in verband gebracht met enerzijds de mogelijkheden om ergens op een illegale manier snel groot geld te verdienen en anderzijds de mate van risico om op een doeltreffende manier door de overheden aldaar te worden bestreden. Met andere woorden, in dit rapport wordt uitgegaan van de grondgedachte dat daar waar hoge winsten zijn te behalen en de overheid - om wat voor reden dan ook: onvoldoende organisatie, corruptie en intimidatie, acceptatie van bepaalde ontwikkelingen - zwak is of berust in de gang van zaken, de bekende transnationale groepen zullen neerstrijken. Over de rol die (ook) binnenlandse allochtone criminele groepen en de gemeenschappen waarvan zij deel uitmaken, in zo'n een proces kunnen spelen, wordt met geen woord gerept. Waarom aan hun belangrijke rol wordt voorbijgegaan, wordt niet verantwoord. Maar vreemd is het wel, want het is onderhand bijvoorbeeld een feit van algemene bekendheid dat de snelle penetratie van Italiaanse mafia-groepen in Duitsland alles te maken heeft met de aanwezigheid van grote Italiaanse gemeenschappen in veel Duitse steden. Mafiosi kunnen gemakkelijk onderduiken in deze gemeenschappen en zich zo onttrekken aan de greep van de Justitie in hun eigen of een ander land. Het is voor bepaalde mafiosi en hun handlangers veiliger om vanuit deze gemeenschappen crimineel actief te zijn in Itali dan vanuit de plaatselijke gemeenschappen in dit land zelf. En het is vanzelfsprekend ook niet zo moeilijk voor hen om eerst en vooral in zo'n grote Italiaanse gemeenschap als die in Duitsland medestanders te recruteren. Hoe dan ook, dit merkwaardige stilzwijgen in het desbetreffende rapport maakt iets van het ongemak zichtbaar waarmee over de betrokkenheid van allochtonen, etnische minderheden of immigranten in het algemeen, bij de georganiseerde criminaliteit wordt gesproken.

Het niet onderkennen van het probleem is in onze ogen echter niet aanvaardbaar voor de samenleving als geheel, maar ook niet voor de etnische groepen in kwestie. We willen vier redenen naar voren brengen waarom naar ons inzicht nader onderzoek naar deze netelige kwestie maatschappelijk is gendiceerd. Ten eerste zijn landgenoten de eerste slachtoffers van de georganiseerde misdaad die stamt uit hun land van herkomst. Dat
geldt voor de mafia, bijvoorbeeld waar startende etnische ondernemers worden afgeperst of personeel opgedrongen krijgen (Bovenkerk, 1992: 66-67). In het hoofdstuk over de Chinese triades zullen we zien dat de Landelijke Federatie van Chinese Organisaties in Nederland zelf in 1994 openbaar aan de orde stelt dat zoveel restauranthouders en andere gevestigde zakenlieden worden afgeperst. Ten tweede kan associatie met de georganiseerde misdaad ook desastreuze gevolgen hebben voor het aanzien van de gehele nationale groep waaruit de betrokkenen voortkomen. Dat dit gebeurt, pleit misschien niet voor het onderscheidingsvermogen van degenen die hun oordeel over een gehele bevolkingsgroep baseren op het wangedrag van enkelen hunner, maar zo werkt het wel. Immigranten hebben er om deze twee redenen alle belang bij dat goed wordt uitgezocht wat het probleem precies is. Zij hebben evenveel recht op bescherming als alle burgers van Nederland.

Een derde overweging heeft tot op zekere hoogte ook betrekking op het slachtofferschap van de betrokken etnische categorie. Georganiseerde misdaad gaat in eerste instantie om het vergaren van zoveel mogelijk geld, maar bij nadere beschouwing spelen op de achtergrond vaak politieke motieven en economische belangen een rol. Zonder iets af te doen aan de individuele verantwoordelijkheid van mensen die zich in Nederland met georganiseerde misdaad inlaten, mag toch wel worden gesteld dat zij, binnen breder politiek verband beschouwd, soms ook de gemanipuleerde uitvoerders zijn van criminele projecten van (voormalige) machthebbers in het land van hun afkomst. We zullen verderop bijvoorbeeld zien dat de criminele problemen van een deel van de Surinaamse gemeenschap in Nederland onmiddellijk te maken had met de militaire coup in Suriname, de aansluiting die de militaire machthebbers tot stand brachten met de Colombiaanse drugskartels en met de anti-Nederlandse propaganda onder Surinamers in Nederland die een aantal hunner in staat stelt de morele grens naar de georganiseerde misdaad over te steken. Ons vierde argument luidt dat de opkomst van georganiseerde misdaad, meer nog dan enige andere vorm van criminaliteit, kan worden beschouwd als een indicatie van maatschappelijke achterstand, gebrek aan integratie, ontwrichting van de migrantengemeenschap en de vorming van een etnische onderklasse. Natuurlijk verkeren ook autochtone groepen in een positie van achterstand en hun absolute aandeel in de onderklasse (als we in Nederland al van zoiets mogen spreken) is zelfs veel groter. Toch is er alle aanleiding om aan te nemen dat de effecten van deze sociale mechanismen voor immigranten ernstiger zullen zijn en bovendien (vanwege de verbinding met uiterlijk zichtbare etniciteit) moeilijk omkeerbaar. W.J. Wilson heeft met tien jaar onderzoek in de grote steden van de Verenigde Staten laten zien dat een ecologische concentratie van armoede, etnische en raciale segregatie, een grotere woonmobiliteit, het opbreken van de gezinsstruktuur en een gebrek in aansluiting op sociale netwerken en hulpbronnen, voor minderheden veel ongunstiger uitpakt dan voor arme blanken (Sampson en Wilson, 1995). Aan dergelijk onderzoek zitten haken en ogen, zoals ook zal blijken bij een nadere uitwerking in I.3. en in Nederland moet dit nader worden uitgeplozen. Hier blijft het bij de constatering dat aangetoonde participatie in de georganiseerde misdaad een teken kan zijn voor maatschappelijke ontwrichting van etnische groepen en om die reden is het de moeite waard om er een uitspraak over te doen.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken