I.3. De theoretische legitimiteit van nader onderzoek

In het voorgaande hebben we nog geen duidelijk onderscheid aangebracht tussen enerzijds internationale criminele organisaties van uitheemse herkomst die in Nederland neerstrijken en anderzijds de mate van betrokkenheid van reeds gevestigde etnische groepen bij de georganiseerde misdaad. Beginnen we met het eerste.

In de Nederlandse verhoudingen is het niet erg riskant om te stellen dat buitenlandse criminele groepen op Nederlands grondgebied bedrijvig zijn. In de alledaagse berichtgeving over georganiseerde criminaliteit is immers zo vaak sprake van binnenlands optreden van dergelijke groepen dat niemand nog kan betwijfelen of dit echt wel het geval is. Transnational Criminal Organizations (TCO) zoals Williams (1994) die noemt, hebben hun ontstaansbasis en hoofdkwartier in n land, maar zij opereren in de gehele wereld op plaatsen waar mogelijkheden bestaan voor hun produkten of diensten. Zij lijken op multinationale ondernemingen, maar het legale bedrijfsleven ontsluit zijn markt door middel van aanbod en onderhandeling. Soms lijkt het moeilijk om het legale en het illegale bedrijfsleven uit elkaar te halen. Wat is precies het verschil? Het zou van naveteit getuigen als wij zouden veronderstellen dat multinationale ondernemingen bij het veroveren van nieuwe markten geen gebruik maken van oneerlijke methoden. Het onderzoek naar corporate crime laat zien dat multinationals vaak betrokken zijn bij omkoperij van overheidsdienaren en corruptie van mogelijke zakenpartners en soms is er misschien ook wel sprake geweest van dreiging met geweld. Maar in het verloop van de gehele onderhandeling zijn dat toch niet meer dan nevenverschijnselen. Transnationale misdaadorganisaties daarentegen onderhandelen niet, zij proberen nationale overheden te ontwijken. Intimidatie en corruptie vormen het belangrijkste middel om voet aan de grond te krijgen. In dat geval hebben we met georganiseerde misdaad te maken.
Als er in Nederland al twijfels zijn over transnationale misdaadondernemingen, dan hebben die enerzijds betrekking op de vraag in welke mate zij actief zijn - naast de Colombiaamse kartels, de Turkse en Marokkaanse groepen, de Russische mafia, de Nigeriaanse netwerken, ook de Chinese triades, de Italiaanse mafia en misschien zelfs de Japanse yakuza? -, en, omgekeerd, in welke mate allerhande autochtone Nederlandse criminele groepen zich in andere Westeuropese landen en in andere delen van de wereld dan West-Europa Azi, Afrika, Zuid- en Noord-Amerika aan georganiseerde criminaliteit schuldig maken. Anderzijds slaan die twijfels bovenal op de vraag naar de aard van de criminele activiteiten die buitenlandse groepen hier te lande ontplooien. Welke rol spelen - naast de drugshandel - wapen- en vrouwenhandel, afpersing, milieucriminaliteit etcetera in dit verband?

Georganiseerde criminaliteit kan ook oorspronkelijk voortkomen uit etnische groepen, zonder dat dit is gebaseerd op een culturele traditie of een welomschreven organisatie in het land van hun herkomst. De Ieren kwamen in de Amerikaanse stadspolitiek in de tweede helft van de vorige eeuw naar voren bij de manipulatie van stembusuitslagen en het bedreigen van kiezers die misschien verkeerd zouden gaan stemmen. Deze racket wordt wel gezien als een eerste duidelijke manifestatie van de georganiseerde misdaad. Er bestond geen enkel verband met een geheimzinnige Ierse organisatie. Toen de joden rond de eeuwwisseling het gokwezen organiseerden werd hun bedrijvigheid als georganiseerde misdaad gezien, maar zonder dat er een band bestond met zoiets als een internationaal joods goksyndicaat. Toen de Italianen in de jaren twintig met de produktie, de smokkel en de verkoop van alcohol furore maakten, ontwikkelden zij een Amerikaanse variant van de mafia, maar ze voldeden aan een binnenlandse behoefte en de opkomst van deze georganiseerde misdaad kan zeer wel worden begrepen zonder het bestaan van een organisatie in Sicili. Etnische groepen die in Amerika thans leven in sociaal gemarginaliseerde omstandigheden (Chicano's, Zwarten, Cubanen) zijn in de handel in drugs gegaan en ook die keuze kan men zich denken zonder besturing op afstand door generaals in de Gouden Driehoek of door de lords van de Zuidamerikaanse kartels. Zo is denkbaar dat gemarginaliseerde etnische minderheden in eigen kring misdaadorganisaties oprichten zonder te worden beheerst door transnationale criminele organisaties. In welke mate dit thans in Nederland gebeurt is nu nog de grote onbekende. Algemene cijfers over de criminaliteit van etnische groepen zeggen weinig over hun betrokkenheid bij georganiseerde misdaad en over dit onderwerp bestaan tot nu toe opmerkelijk weinig berichten.

Welke zijn nu de mogelijke relaties tussen beide? Tussen transnationale criminele ondernemingen en de etnische groepen die zich hebben gevestigd in het land waar deze ondernemingen actief zijn, behoeft op zichzelf helemaal geen relatie te bestaan. De vestiging van dergelijke wereldomspannende netwerken kan heel goed over de hoofden van emigranten uit het herkomstland heen gaan. De mafia kan zich vestigen in landen zonder Siciliaanse emigranten en de aanwezigheid van een Siciliaanse immigrantengemeenschap impliceert op zichzelf niet dat de mafia er de kop opsteekt. In .1.2 waar de maatschappelijke legitimiteit van ons onderwerp aan de orde kwam, hebben we drie voorbeelden gegeven van relaties tussen beide waarbij de etnische groepen in kwestie slachtoffer zijn van transnationale misdaadondernemingen. Naast een neutrale relatie en een verhouding van dader tot slachtoffer, bestaat theoretisch een derde mogelijkheid en die is voor ons onderwerp zeer relevant, maar tegelijkertijd maatschappelijk het meest gevoelig. Ze kunnen ook samenwerken of in symbiotische relatie voorkomen. Uit de twee hoofdvragen van deze studie: in welke mate zijn internationale misdaadorganisaties actief? en welke zijn hun activiteiten?, volgt hier dan een derde vraag, namelijk die naar de operationele, financile en, ruimer, sociale relaties tussen die buitenlandse groepen en de (autochtone en allochtone) groepen die in Nederland zelf hun basis hebben, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. Deze vragen zullen verderop natuurlijk in de mate van het mogelijke worden beantwoord. Maar eerst de theorie.

In aansluiting op hetgeen wat in de vorige paragraaf werd opgemerkt over de xenofobie die elders in de wereld bij vlagen de kop opsteekt wanneer hun betrokkenheid ter sprake wordt gebracht, is het goed om hier stil te staan bij de theoretische argumenten die pro en contra de betrokkenheid van etnische minderheden bij de georganiseerde misdaad spelen. We verdelen - for the sake of argument - de bewijsgronden naar twee kampen die de tegengestelde opinies verdedigen. Let wel: het gaat ons in het navolgende er alleen om te weten of allochtonen bij de georganiseerde misdaad betrokken zijn en niet om de vraag te beantwoorden of ze er meer bij zijn betrokken dan autochtone Nederlanders. Vergelijkende gegevens zijn eenvoudig niet voorhanden. Degenen die van oordeel zijn dat etnische achtergrond als verklarende variabele voor criminaliteit geen rol speelt voeren de volgende argumenten aan.

a. Op voorhand bestaat geen theoretische reden om speciaal aan de variabele etnische achtergrond betekenis toe te kennen. Criminaliteit in het algemeen en dus ook georganiseerde criminaliteit is sterker vertegenwoordigd in lagere sociale groepen, in steden, onder jongeren, onder werklozen etcetera. Wanneer etnische groepen hoog scoren op een groot aantal van zulke risico-factoren, kan dat hun betrokkenheid voor een belangrijk deel verklaren. Volgens het recente Jaarverslag van de afdeling Delinquenten en Jeugd van het Ministerie van Justitie over 1994 (zie pagina 16 van dat rapport) heeft thans vijftig procent van de
gedetineerden een allochtone achtergrond. Dit is volstrekt disproportioneel ten opzichte van de acht twaalf procent die de naoorlogse immigranten en hun directe afstammelingen uitmaken van de Nederlandse bevolking. In hoeverre kan dit worden verklaard op grond van hun profiel in het bouwwerk van de Nederlandse statushirarchie? De Haan en Bovenkerk (1995) betogen dat als het gaat om criminaliteit van etnische groepen in het algemeen te gemakkelijk naar culturele verklaringen wordt gezocht, dat deze geen inzicht geven in de mate waarin minderheden bij criminaliteit zijn betrokken en dat zij hoogstens iets zeggen over de vorm waarin het zich manifesteert.

b. De activiteiten waarmee allochtone misdaadgroepen zich bezighouden, dateren van vr het arriveren van immigranten en hun aankomst naar Nederland kan de opkomst van de georganiseerde misdaad dus niet verklaren. Prostitutie, gokken, koppelbazerij etcetera bestonden reeds voordat de grote naoorlogse immigratie op gang kwam. De stedelijke penose was grotendeels autochtoon.

c. Een volgende mogelijke tegenwerping houdt in dat criminele activiteiten niet worden ontwikkeld door homogene etnische misdaadgroepen, maar door een naar etnische afkomst en nationaliteit gemleerd gezelschap. In de onderwereld zouden etnische scheidslijnen een minder belangrijke rol spelen; autochtonen en allochtonen werken vaak samen. In het eerder gereleveerde CRI-onderzoek kwamen we etnische variaties en nieuwe etnische combinaties tegen.

d. Tenslotte laat zich de gedachte verdedigen dat de samenstelling en omvang van de markt in illegale goederen en diensten wordt bepaald door economische wetmatigheden en niet door de culturele achtergronden van degenen die erin doen. Zo zou er bijvoorbeeld een grotere overeenstemming tussen de Nederlandse en de Colombiaanse drugshandel kunnen bestaan dan tussen het Colombiaanse drugshandel- en het Colombiaanse prostitutiecircuit. Met name de drugsmarkt is zodanig lucratief dat men er handelaren tegen komt uit alle etnische groepen, inclusief de Nederlandse. Het is een empirische vraag of dit juist is. Colombianen zijn zowel actief in de drugshandel als in de prostitutie en het betreft vaak dezelfde daders of groepen.

Welke argumenten kan men aanvoeren om de variabele etnische afkomst bij het begrijpen van georganiseerde misdaad wel aan de orde te stellen? De nu volgende samenhangen worden steeds gepresenteerd als theoretische veronderstelling. Of zij opgaan in de empirische werkelijkheid zal in onderzoek moeten blijken. a. Ofschoon veel oude stedelijke onderwerelden sterk lokaal georinteerd waren en soms ook nog zijn - de vraag naar sommige illegale goederen en diensten: prostitutie, gelegenheid tot gokken enzovoort is plaatselijk en de hulpbronnen voor het aanbod zijn eveneens lokaal te betrekken - hebben georganiseerde misdaadverbanden er nooit tegenop gezien, indien nodig, grenzen te overschrijden. De Grote Nederlandse Bende die vanuit de zuidelijke provincies van het tegenwoordige Nederland opereerde tussen 1790 en 1799 strekte haar activiteiten uit tot Belgi en Duitsland (Egmond, 1986). Voor de periode tussen 1650 en 1800 heeft Egmond (1994) laten zien dat bij wat toen gold als georganiseerde misdaad, sommige en met name de slecht gentegreerde allochtone groepen (zigeunerbenden en joodse netwerken) een prominente plaats innamen. Voor de veel grotere immigrantencategorien der Walen, Franse Hugenoten en later ook Duitsers, was dit niet het geval. Dit suggereert dat het behoren tot een immigrantencategorie op zichzelf niet zo veel zegt, maar dat de prognose ongunstig is als het gemarginaliseerde immigranten betreft. In sommige herkomstlanden van de hedendaagse georganiseerde misdaad bestaat een lange traditie en zijn uitgekristalliseerde misdaadorganisaties actief: de criminele organisaties van Sicili en de rest van Zuid-Itali, de Chinese triaden, de Japanse yakuza, de Colombiaanse kartels. Ook deze hebben altijd grensoverschrijdend geopereerd en dat is met de betere en meer massale transport- en andere communicatiemiddelen alleen nog maar sterker geworden. De hedendaagse georganiseerde misdaad bestaat uit global crime connections (Pearse en Woodiwiss, 1993). Deze organisaties zijn in welhaast de hele rijke Westerse wereld aangetroffen, in West-Europa en ook in onze buurlanden Belgi en Duitsland. Waarom zouden zulke organisaties halt houden bij de (nauwelijks meer bestaande) Nederlandse grens? Nederland moet juist bepaald aantrekkelijk zijn als internationaal knooppunt van handel, transport en communicatie. De Italiaanse anti-mafia-rechter Otello Lupacchini vertelde aan NRC/Handelsblad-journaliste Marjon van Royen (18.12.1993) over mafiosi die in Nederland grote bewegingsvrijheid hebben en, stelt hij, Iedere keer ontmoet ik bij mijn onderzoek naar de Banda della Magliana alle topfiguren in Nederland. Het lijkt wel een conferentieoord waar alle internationale drugsorganisaties elkaar ontmoeten. Nederland is aantrekkelijk als economie met een behoorlijk grote, koopkrachtige vraag; als land met een zeer harde munt en een betrouwbaar banksysteem; als land met de reputatie van een mild strafklimaat; als samenleving die tolerant staat tegenover deviant gedrag (seksindustrie, drugsbeleid). Let wel: het is waarschijnlijk dat dergelijke organisaties althans geprobeerd hebben om in Nederland voet aan de grond te krijgen. Dat is iets anders dan het leveren van bewijs dat dit werkelijk ook zo is.

b. In de gehele Westeuropese gemeenschap voltrekt zich thans een proces van etnische onderklassevorming die een ingrijpende verandering teweeg brengt in de klassenstructuur van (post-)industrile samenlevingen.
Nederland lijkt daar, ondanks een lange periode van gulhartig en volgehouden inspanning van het minderhedenbeleid en ondanks het voortbestaan van de verzorgingsstaat, niet aan te ontkomen (Van Amersfoort, 1974; Penninx, 1988; Roelandt, 1994). Er groeit een maatschappelijke onderlaag van mensen die aansluiting bij de centrale maatschappelijke instellingen (arbeidsmarkt, school, woningmarkt) verliezen en waarbij zich armoede en uitzichtloosheid openbaren die sociaal erfelijk kunnen worden en die zich tot op zekere hoogte autonoom voortplanten in volgende generaties. Binnen de onderklasse tekent zich een scherp gemarkeerd ongentegreerd etnisch segment af. Klassenlijnen, segregatie in woongebieden en etnische afscheiding versterken elkaar. Een dergelijke etnische onderklasse kan het reservoir vormen voor criminaliteit in het algemeen, die van tweede en volgende generaties in het bijzonder. De criminaliteit in het algemeen is vooral en in de eerste plaats een verschijnsel onder jonge mannen en loopt na het vier- of vijfentwintigste levensjaar af. Een bepaald gedeelte (bijvoorbeeld tien procent) ontwikkelt echter een langduriger criminele carrire. Onderklassevorming brengt bovendien het risico met zich mee van jeugdbendevorming en dan kunnen leiderstalenten tot ontwikkeling komen die bruikbaar zijn in het kader van de georganiseerde misdaad. Deze etnische onderklasse levert een reservoir van potentile kandidaten in die sfeer en maakt binnen de etnische gemeenschap aansluiting mogelijk met de georganiseerde misdaad in de landen van herkomst van henzelf of die van hun ouders en grootouders.

c. De persistentie van etnische gemeenschappen wordt in de hand gewerkt door het specifieke naoorlogse migratiepatroon. Bij de klassieke emigratie naar de nieuwe werelden stelde men zich een volksverhuizing voor van mensen die alle schepen achter zich verbrandden en hun toekomst en loyaliteit volledig investeerden in het nieuwe land. De naoorlogse trek uit de voormalige kolonin naar het moederland is echter lang voorgesteld als een tijdelijke trek van studerenden bij wie een blijvende orintatie op de landen van herkomst gold als een teken van vaderlandsliefde. De migratie van gastarbeiders uit landen rond de Middellandse Zee was van meet af aan bedoeld als tijdelijke aangelegenheid. Politieke vluchtelingen en asielzoekers hopen weer terug te keren als de politieke omstandigheden zich in het land van herkomst ten goede hebben gekeerd. Dat van de vroegere landverhuizers in feite nogal wat mensen terugkeerden, en dat van de tijdelijke migranten nogal wat mensen in feite permanente immigranten werden, is voor hun politieke en sociale orintatie minder belangrijk dan de omstandigheid dat zij hun bestaan als zodanig definiren. De reusachtige toename van goedkoop en snel internationaal massatransport maakte een druk verkeer van migranten tussen de landen van herkomst en vestiging mogelijk, zij houdt sociale netwerken in beide landen actief en leidt gemakkelijk tot dubbele loyaliteit. Ten opzichte van het nieuwe land kan dit leiden tot een zekere achteloosheid aangaande de verplichtingen die voortvloeien uit het nieuwe burgerschap en onverschilligheid wat betreft de eventuele nadelige consequenties van hun handelen voor de autochtone bevolking. Mensen met een blijvende orintatie op het land van herkomst houden lang vast aan een eigen etnische cultuur en bouwen een eigen infrastructuur op. De opkomst van het etnische ondernemerschap voldoet daaraan en biedt een uitweg voor migranten die geen aansluiting vinden bij de autochtone arbeidsmarkt. Door Nederlanders is de exotische middenstand begroet als een verrijking van de multi-etnische samenleving en een teken van eigen initiatief. De infrastructuur biedt evenwel ook mogelijkheden voor het nestelen van allochtone georganiseerde misdaad wanneer (een deel van) deze middenstand die is aangesloten op het bronland van drugs, fungeert als distributieapparaat voor illegale goederen.

d. De relatieve beslotenheid van etnische maatschappelijke instituties en eigen waarden en opvattingen vergemakkelijken het afschermen van illegale of onoorbare praktijken tegen overheidscontrole. Mensen handhaven hun eigen taal, ontwikkelen nieuwe codes en die blijven moeilijk toegankelijk voor overheidsinstanties die nog volstrekt autochtoon zijn samengesteld en door blanke Nederlanders worden gedomineerd. De informatiepositie van politie en justitie in etnische kringen is zonder meer bedroevend. Immigranten handhaven of ontwikkelen eigen sociale verbanden zoals de grootfamilie, patroon-clientverhoudingen en economische arrangementen zoals rotating credit associations en een informeel banksysteem. Dergelijke verbanden zijn functioneel voor het ontwikkelen van georganiseerde misdaad omdat zij gebaseerd zijn op etnische of familiale solidariteit; deze kan een functioneel equivalent vormen van conformiteit die wordt afgedwongen via het toepassen van een sanctiesysteem. De solidariteit strekt zich uit tot buiten de landsgrenzen; verraad aan de organisatie binnen Nederland heeft repercussies voor de achtergebleven familie in de landen van herkomst.

e. Met de immigratie en de vestiging van etnische gemeenschappen, zijn ook de economische mogelijkheden voor de ontwikkeling van georganiseerde criminaliteit vergroot. De produkten en diensten waarin de georganiseerde misdaad handelt zijn vaak afkomstig uit hun landen van herkomst (hash uit Marokko, goedkope illegale arbeidskrachten uit Polen, etcetera). De landen van herkomst vormen ook afzetmarkten (gestolen auto's naar Oost-Europa en Afrika, doorvoer van drugs naar Itali enzovoort) en zij bieden mogelijkheden om het verkregen kapitaal te beleggen. In de landen van herkomst zijn soms faciliteiten voor de georganiseerde misdaad aanwezig die in Nederland niet bestaan: het (effectief) ontbreken van een verbod op het witwassen van illegaal verworven vermogens bijvoorbeeld of de illegale toegankelijkheid tot vuurwapens. In de landen
van herkomst is soms ook specifieke expertise aanwezig die voor takken van de georganiseerde misdaad nodig is (croupiers uit het voormalige Joegoslavi bijvoorbeeld of kenners van internationale rechtsstelsels). Weliswaar zijn Nederlanders bepaald kosmopolistisch genoeg om zulke mogelijkheden te exploiteren, migranten die met hun twee benen in beide landen staan, genieten een zeker voordeel, al was het alleen maar omdat zij zich in beide samenlevingen kunnen bewegen zonder op te vallen.

f. Wij stellen ons georganiseerde misdaad voor als gedreven door puur economische motieven en dat is in directe zin altijd juist. Economische motieven kunnen evenwel in dienst staan van politieke belangen en dan wordt het beeld minder helder. Politieke strijd in de landen van herkomst kunnen repercussies hebben op gemeenschappen van immigranten. De wijze waarop de Turkse georganiseerde misdaad zich ten onzent manifesteert kan niet los worden gezien van de onafhankelijkheidsstrijd van de Koerden en de Turkse onderdrukking daarvan. De criminele activiteiten van mensen die afkomstig zijn uit het voormalige Joegoslavi zijn moeilijk te begrijpen zonder de oorlog en de voorbereiding daartoe in de jaren vr 1992. In hoeverre zijn dergelijke processen in Nederland aanwijsbaar?

Gecombineerd met de dagelijkse berichtgeving over de georganiseerde criminaliteit in Nederland, de vaststellingen die in de CRI-inventarisaties zijn gedaan betreffende het aandeel van buitenlandse en allochtone criminele groepen in deze criminaliteit, geven deze zes overwegingen duidelijk aan dat een nader onderzoek naar hun aandeel niet misplaatst is, wetenschappelijk noch maatschappelijk.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken