Frank Bovenkerk en Ankie Lempens Universiteit Utrecht

1. ACHTERGRONDEN EN OPZET VAN HET DEELRAPPORT

Op 18 juli 1994 knippen we uit De Volkskrant een annonce:
T.o. gevr. internationaal transportbedrijf.
Financile problemen geen bezwaar.
Tel.
Het kost weinig verbeeldingskracht om hierachter criminele intenties te vermoeden. Wil iemand het transportbedrijf overnemen om smokkelwaar te vervoeren? Ligt het in de bedoeling het bedrijf te gebruiken om geld wit te wassen? We zullen het nooit weten. Want, als we het nummer bellen dat in de advertentie wordt genoemd, wordt de hoorn na onze openingszin schielijk op de haak gegooid. In de vijf of tien jaren die achter ons liggen, zijn bij voortduring transportondernemingen en ook wel expediteurs in het nieuws geweest omdat zij diensten hadden verricht voor verschillende takken van georganiseerde misdaad. Meestal ging het om het internationale vervoer van drugs. Er zijn chauffeurs in de gevangenis beland en (minder) ondernemers; er zijn vrachtwagencombinaties, ladingen en bedrijfspanden geconfisceerd; er zijn vergunningen ingetrokken. Zo openlijk als in de Volkskrant-advertentie zal het gewoonlijk meestal niet gaan, maar er is voldoende bekend geworden in het strafrechtelijk onderzoek van politie en justitie om speciaal onderzoek naar betrokkenheid in deze branche te rechtvaardigen. In de internationale literatuur over de georganiseerde misdaad wordt die betrokkenheid vaak genoemd. Misschien heeft het te maken met het imago van truckers als vrije jongens, de wetenschap dat in deze branche grote en kleine overtredingen tot op zekere hoogte gewoon zijn en worden aanvaard als middel om het hoofd boven water te houden. De infiltratie van de georganiseerde misdaad in de vakbonden van vrachtwagenchauffeurs in de Verenigde Staten (vergelijk de roemruchte carrire van Jimmy Hoffa) is algemeen bekend. De transportbranche vormt voor de georganiseerde misdaad een strategisch steunpunt omdat zij met het beheersen van aan- en afvoer van materiaal ondernemers onder druk kan zetten om afpersingsgelden te betalen. Dit vormt een van de manieren om bijvoorbeeld (via het beheersen van de aanvoerlijn van bouwmateriaal) de bouwnijverheid te controleren. Dit laatste verschijnsel doet zich in Nederland niet voor omdat labour racketeering hier onbekend is.

De Nederlandse vervoersbranche neemt in Europa een vooraanstaande plaats in en zorgt voor niet minder dan 7,5 procent van ons bruto nationaal produkt. Het Nederlands vakmanschap staat zeer goed bekend, de Hollandse vervoerders staan voor kwaliteitstransport en de ondernemers ontbreekt het allerminst aan durf en doorzettingsvermogen. Het is nogal wat om te veronderstellen dat deze trotse bedrijfstak wordt aangetast door de georganiseerde misdaad en dat is reden om heel precies uit te zoeken wat er waar is van alle geruchten en om aan het einde van ons onderzoek een evenwichtig oordeel te formuleren. Het rapport is als volgt opgebouwd. In de eerste drie inhoudelijke hoofdstukken schetsen wij het economische profiel van deze branche en de ontwikkeling daarbinnen. Hoewel de transportbranche op macro-niveau al jarenlang in de lift zit, lijkt het in een bepaald segment van de transportsector slecht te gaan: het aantal faillissementen neemt toe en de ondernemers klagen steen en been over de toegenomen nationale en internationale concurrentie. De markt is ziek, verwoordt een ondernemer het in Elsevier februari 1993. Is het inderdaad zo slecht gesteld met de Nederlandse transportondernemingen, luidt daarom de eerste vraag in dit onderzoek. En zo ja, in welk deel van de markt bevinden zich de zwakke broeders? Eerst komt de plaats van het Nederlands beroepsgoederenvervoer binnen het Europese vervoersbedrijf aan bod (2). Vervolgens nemen we deze branche onder de loep; hoeveel Nederlandse bedrijven zijn er actief, hoeveel wagens rijden er en wat zijn de ontwikkelingen in het grensoverschrijdend vervoer (3). Tot slot wordt de economische positie van de Nederlandse vervoersbedrijven geschetst (4). Dit blok is noodzakelijkerwijs nogal cijfermatig van aard. Uit het economische overzicht komt naar voren dat ondanks de algemene bloei van de bedrijfstak een deel van de ondernemingen failleert en een ander deel de grootste moeite heeft te overleven. De vervoerders zelf hebben
de neiging om de eenwording van Europa als grote boosdoener aan te wijzen. Hebben zij daarin gelijk? De oorzaken van de economische malaise komen in hoofdstuk 5 aan de orde. In hoofdstuk 6 schetsen we vervolgens een bijzonder probleem waarmee de vervoerders kampen: het gevaar van diefstal en overvallen is voor ondernemers - in ieder geval in preventieve zin - in toenemende mate een kostenpost. Vervolgens bekijken we in hoofdstuk 7 de bedrijfscultuur van zowel de ondernemers als de chauffeurs. Wie iets wil begrijpen van het eventuele voorkomen van (zware, georganiseerde) criminaliteit in de branche kan het niet stellen zonder een zeker inzicht in de informele normen en waarden die de betrekkingen en activiteiten in deze bedrijfstak reguleren. Dit helpt ons begrijpen waarom sommigen van de betrokkenen in het segment van de bedrijfstak die in de economische gevarenzone verkeren, hun toevlucht nemen tot een serie legale, minder legale en geheel illegale middelen. Dit algemene deel van de studie wordt afgesloten met een conclusie over de economisch positie van de branche (8). Vervolgens noemen we de legale methoden waarmee ondernemers uit de transportbranche het hoofd boven water proberen te houden (9). Daarna kijken we in hoofdstuk 10 naar onwettige oplossingen als CAO-fraude en wurgconstructies. De reden waarom deze reeks van witte en grijze maatregelen de revue passeert die weinig of niets met zware, georganiseerde misdaad te maken hebben, is gelegen in het criminologische inzicht dat zulke maatregelen daar soms aan voorafgaan en dat ze vaak samen optreden met zwaardere vormen van criminaliteit. Bij strafrechtelijk onderzoek bij bedrijven die hebben gekozen voor zware criminaliteit, treft de politie vaak het hele repertoire aan van andere overtredingen. Bedrijven die zich lenen voor de smokkel in drugs, knoeien ook vaak met de CAO van hun personeel, met de afdracht van belastingen en nog meer. Bovendien is het van belang iets van lichtere criminaliteit te weten omdat bedrijven die zich hieraan schuldig maken, gemakkelijker prooi zouden kunnen zijn van intimidatie en chantage van misdaadorganisaties die hen willen gebruiken. In de volgende twee hoofdstukken (11 en 12) komt de echte georganiseerde misdaad aan bod, zoals wij die hebben gedefinieerd, in verslagen over respectievelijk Eurofraude en de smokkel van drugs. In het concluderende hoofdstuk 13 proberen we de vraag te beantwoorden in hoeverre de transport-branche door de georganiseerde misdaad is genfiltreerd, of ook sprake is van racketeering in de zin dat vervoersbedrijven worden gebruikt voor andere doeleinden dan die voortvloeien uit de criminele activiteiten zelf en hoe groot de schade is die de branche erdoor oploopt. Aan deze beschouwingen gaat de volgende methodologische kanttekening vooraf. Voor het onderzoek dienen diverse economische overzichten en rapporten als belangrijke bronnen. Een overzicht van de gebruikte literatuur is te vinden aan het einde van dit brancherapport. Bijna alle onderzoeken naar de financieel-economische positie van de transportwereld zijn uitgevoerd door of in opdracht van de branche zelf, en daardoor is de verstrekte informatie weinig neutraal. Vooral de branche-organisaties lijken er belang bij te hebben om de huidige economische terugval te overdrijven; hun statistieken moeten dan ook enigszins kritisch worden bekeken. Dat objectiever vergelijkingsmateriaal zeer schaars is, maakt dit moeilijk. Over criminaliteit in het wegtransport is nauwelijks iets gepubliceerd. Berichten uit de pers zijn vaak de enige bronnen. In organen van de vervoersbranche wordt het onderwerp criminaliteit vrijwel alleen aangesneden in een context van verzekeringen en preventie; de ondernemer is dan slachtoffer. Over illegale activiteiten waarbij ondernemers uit de branche dader zijn, wordt in alle talen gezwegen. Hier was het uitzonderlijk om ongekleurde informatie te vinden. Naast de literatuur hebben we gebruik gemaakt van interviews met vele betrokkenen, zoals medewerkers van de Rijksverkeersinspectie, de FIOD, de CRI, de werkgeversorganisaties Transport en Logistiek Nederland en FENEX, een schade-expert, ondernemers uit de branche en chauffeurs, waaronder een aantal ex-gedetineerden en een criminele ondernemer. Verder hebben we, zoals in al onze rapporten, in hoofdzaak gebruik gemaakt van de politiegegevens die ons ter hand zijn gesteld. Bestaand strafrechtelijk onderzoek naar transportondernemingen was daar nauwelijks bij, maar in heel wat (drugs-)zaken komt de rol van transporteurs en chauffeurs wel impliciet of expliciet aan de orde.

Bij deze willen we graag dank zeggen aan onze belangrijkste (legale) gesprekspartners. We noemen in alfabetische volgorde: J. Daris, W. Draak, T. Erents, C. Groenendijk sr., F. Hendriks, C. P. A. Hersbach, R. Holweg, B. Knevel, H. A. Kramer, R. Moojen, P. J. N. van Os, D. M. van Oostrum-De Lely, P. Overvliet, F. Pakvis, J. H. Rammelt, P. Stoof, M. J. M. Theunissen, A. Verkooijen, M. J. Welling. Rest ons te vermelden dat wij bij het schrijven van dit rapport dankbaar gebruik hebben gemaakt van een onderzoek naar zware georganiseerde criminaliteit in het wegvervoer dat wij uitvoeren in opdracht van het Ministerie van Justitie, afdeling CDWO.


volgende         inhoudsopgave en zoeken