6.2. De commercie

Voor private instellingen is het van levensbelang over die meldingen te kunnen beschikken. De reden is dat verzekeringsmaatschappijen vindersloon of bemiddelingskosten uitbetalen aan die instellingen die gegevens verstrekken over de vindplaats van een vermiste auto. Dergelijke bedrijven worden ook wel carhunters genoemd. Er zijn in Nederland diverse carhunter bedrijven actief die opereren in de zelfkant van opsporingsland. AVRO's Televisier heeft in een uitzending aandacht besteed aan dergelijke onderzoeksbureaus, annex priv-detectives, annex schade-onderzoeksbureaus. Deze carhunters zoeken bij grote parkeerplaatsen en parkeergarages (in grote steden en bij stations en vliegvelden) de kentekens op van de daar geparkeerde auto's om een eventueel gestolen exemplaar te ontdekken. Is dit het geval dan wordt contact opgenomen met de verzekeringsmaatschappij met de mededeling dat de auto op een zekere plaats is aangetroffen. Wanneer de maatschappij prijsstelt op teruggave dan wordt zij verzocht een bepaald bedrag op de rekening van de carhunter te storten, waarna de plaats waar de auto zich bevindt bekend zal worden gemaakt. Eventueel kan de carhunter, uiteraard tegen vergoeding, de auto zelf terugbrengen. De bedragen die daarmee kunnen worden verdiend zijn zeker aantrekkelijk, varirend van 3.000 tot 5.000 gulden per auto. De verzekeringsmaatschappij gaat op zo'n voorstel in omdat het om bedrijfseconomische redenen aantrekkelijker is een bedrag van f.3.000,- uit te keren dan de gehele vervangingswaarde aan de verzekerde te betalen.

Het is daarom buitengewoon belangrijk voor carhunterbedrijven de Nederlandse markt te beheersen. In dat geval kan men, als de berekeningen van dit rapport juist zijn, al gauw ruim 20.000 auto's per jaar terugbezorgen bij de verzekeringsmaatschappijen. Dit levert ruim 60 miljoen gulden op, uiteraard in het meest gunstige geval. Wanneer deze bedragen in ogenschouw worden genomen, dan is aan te nemen dat de Europese markt van de opsporing van gestolen auto's nog interessanter is. Maar om die markt in handen te krijgen is informatie over vermiste en gestolen auto's onmisbaar. En daarover is de strijd tussen de partijen los gebarsten in Nederland en in Europa (Mom, 1994). Zonder informatie is een carhunter bureau machteloos. De RDW neemt in Nederland sinds vorig jaar daarin een centrale positie in. De verstrekking van informatie door bijvoorbeeld de CRI of de RDW is aan wettelijke regels gebonden en zij kan dus niet door iedereen worden geraadpleegd Noot . De politie kan dat wel en daarom is het van belang dat carhunters politieagenten kennen die deze informatie voor hen willen opvragen. Omdat carhunters vaak door ondernemende oud-politie-agenten worden gerund, kan dat wel worden geregeld: het old-boys-netwerk functioneert ook hier (Hoogeboom, 1994). Informele samenwerking tussen carhunters en opsporingsambtenaren bestaat wel zeker en is niet alleen voor carhunters aantrekkelijk. De lezer zal zich afvragen: en de politie dan? De Nederlandse politie houdt zich relatief afzijdig van de opsporing van gestolen auto's. Autodiefstallen hebben geen hoge prioriteit in het opsporings- en vervolgingsbeleid van het Openbaar Ministerie en de opsporing van gestolen auto's nog minder. In het algemeen zijn politiemensen van mening dat een autodiefstal een privaatrechtelijke zaak is tussen een verzekerde en de verzekeringsmaatschappij (de verzekeringsmaatschappij betaalt toch!). Weliswaar voldoet de politie aan de minimale verplichtingen want de diefstal wordt gemeld en bij het aantreffen van een gestolen voertuig wordt de eigenaar op de hoogte gesteld. Maar de politie stelt zich voornamelijk passief op en spoort zelf zelden gestolen auto's actief op. Slechts bij verkeerscontroles of ongelukken wordt nagegaan of een auto als gestolen staat gemeld.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken