6.2. De zaakanalyses van de afvalverwerkingsbranche

Na de Tweede Wereldoorlog hebben zich op aarde grote milieurampen voltrokken die de mensen met de neus op de (ernstige) feiten drukten. Een deel van die rampen kan worden toegeschreven aan ongelukken die het gevolg zijn van menselijk falen. Soms is het een direct gevolg van onverschilligheid of onkunde. Voor een ander deel is opzet aanwezig om met criminaliteit geld te verdienen. In Nederland hebben wij niet met grote milieurampen zoals met de Torrey Cannion te maken gehad maar werden wij in de jaren zeventig wel geconfronteerd met enkele fikse bodemverontreinigingen in woonwijken (in Hengelo) en op oude stortplaatsen en fabrieksterreinen.

In Nederland staat het opsporingsonderzoek naar milieuzaken door politie en justitie nog altijd in de kinderschoenen. In het midden van de jaren tachtig, de periode waarin ook het Milieu Bijstands Team van het VROM wordt opgericht, werden aarzelend de eerste grootschalige opsporingsonderzoeken ter hand genomen. Het vereist veel geduld, nieuwe deskundigheid en interdisciplinair samengestelde tactische teams om dergelijke strafrechtelijke processen tot een goed einde te brengen. De laatste jaren is daarvoor veel werk verzet en zijn meer Officieren van Justitie ingezet om milieudelicten te vervolgen.

Maar deze verbetering betekent nog niet dat de politie over veel ervaring beschikt en dat veel tactische opsporingsonderzoeken op het gebied van de zware milieucriminaliteit hebben gedraaid. In Nederland is er vrijwel geen politieman of -vrouw te vinden die meer dan n grote milieuzaak heeft gedaan. Bovendien is de informatiepositie van de politie (CID) nog altijd zwak, ook al komt daar het laatste jaar langzaam verbetering in. Pas wanneer men met de nek in de rotzooi staat, grijpen politie en justitie misschien een keer in, zei een van de genterviewden. Het was derhalve te verwachten dat dientengevolge ook niet erg veel dossiers op het gebied van zware milieucriminaliteit voor dit deelrapport ter beschikking konden worden besteld. Het dark number moet wel groot zijn en dat betekent dat in dit deelrapport geen volledig beeld van de zware milieucriminaliteit kan worden geboden. Het aantal milieuzaken neemt nog altijd toe en veel beleidsnota's uit het driehoeksoverleg hebben de milieucriminaliteit tot prioriteit van opsporing verheven.

In de bijlage van de Notitie aanpak zware milieucriminaliteit van de regering (1995) staat de jaaropgave van milieuzaken in 1994 vermeld. Het aantal lopende milieuzaken in dat jaar bedroeg 45 en 14 opsporingsonderzoeken werden in dat jaar afgesloten. In 1993 en 1994 is het MBT ter ondersteuning bij 40 grote en kleinere strafrechtelijke onderzoeken op het gebied van het milieu betrokken geweest.

Dit aantal, zo mag worden aangenomen, is slechts een fractie van het werkelijke aantal zware milieudelicten dat zich jaarlijks afspeelt. Wanneer de CID-informatiepositie zal zijn verbeterd en door politie en justitie systematischer en meer gestructureerd de opsporing te hand zal worden genomen, zal het aantal bekend geworden zaken aanzienlijk stijgen.

6.2.1. Het dossieronderzoek

Door de CRI, het Milieu Bijstands Team van het ministerie van VROM en de regiokorpsen zijn 25 zakendossiers aangeboden voor dit deelrapport. Zes daarvan waren f van onvoldoende kwaliteit, gingen over kleine overtredingen f bevatten te weinig gegevens om een zinnige en verantwoorde analyse te maken. Voorts zijn onder de noemer zakendossiers twee zogenaamde fenomeenanalyses van zware criminaliteit op milieugebied opgestuurd, maar slechts n van beide fenomeenanalyses bevatte concrete empirische informatie die voor dit deelrapport relevant zou kunnen zijn. Uiteindelijk zijn 18 dossiers voor dit deelrapport gebruikt. Op grond van bovenstaande is besloten voor de volgende opzet voor deze paragraaf te kiezen. Om van zware milieucriminaliteit een goed beeld te schetsen wordt eerst een uitgebreide beschrijving gegeven van drie milieuzaken aan de hand van het door ons ontwikkelde analyseschema. Deze drie zaken zijn gekozen omdat zij illustratief zijn voor de zware milieucriminaliteit en omdat zij gevallen vertegenwoordigen die het dichtst tegen onze definitie van georganiseerde criminaliteit aanliggen. Vervolgens worden de 15 overige dossiers besproken.

6.2.1.1. Drie casussen
De geschiedenis van afvalverwerkingsbedrijf A is typisch voor het ontstaan en de ontwikkeling van veel afvalverwerkingsbedrijven in Nederland aan het eind van de jaren zestig en de expansieve groei die zij doormaakten in de jaren zeventig en tachtig. A strijkt in de jaren zestig neer op een terrein waar hij de grond laat afgraven en vervolgens verkoopt. Het ontstane gat op zijn bedrijfsterrein wordt gedicht met vermalen huisvuil. Niet lang daarna richt A zijn bedrijf op voor de verwerking van rioolslib dat hij van waterzuiveringsbedrijven krijgt aangeleverd. In vrij korte tijd ontwikkelt dit familiebedrijf zich tot een miljoenenbedrijf bestaande uit een reeks van BV's waarmee in de jaren tachtig de hele afvalverwerkingsketen van zuiveringsslib wordt beheerst. A's bedrijven verzorgen de inzameling, het transport, de opslag, de bewerking en de eindbestemming van vervuild slib.

Wanneer bedrijf A in 1993 uiteindelijk tegen de lamp loopt, bestaat het enkele tientallen jaren. Het is een typisch familiebedrijf waarvan de oprichter na verloop van tijd om leeftijdsredenen door de tweede generatie werd opgevolgd. Familietegenstellingen bepaalden het verloop van de bedrijfsontwikkeling. De zonen namen in de jaren zeventig beiden een plaats in de directie in, maar als gevolg van ruzies verliet n van twee in 1991 het bedrijf. Daarvoor in de plaats werd extern een niet-familielid als mede-directeur aangetrokken. De administratie werd door diens echtgenote verzorgd en verder maakte het bedrijf gebruik van chauffeurs, bedrijfsleiders, verladers, enz. die ieder een deel van de werkzaamheden verrichtte. De familie had het voor het zeggen en bepaalde alles wat er te bepalen was Noot . Het bedrijf A bestond uit een top-holding, een holding, een pensioen-bv en drie werkmaatschappijen, alle in bezit van de familie. De legale activiteiten besloegen voornamelijk uit het be- en verwerken van GFT-afval (tot compost) en van het zuiveren van rioolslib. In de loop der jaren stichtte het bedrijf ook verschillende vestigingen in het land. Het bedrijf had een monopoliepositie en beheerste daardoor de hele afvalketen van rioolslib. Het verwierf daarmee een zodanige positie dat controle door de overheid nauwelijks meer mogelijk was. Het bedrijf kon elke prijs vragen en die ook werd betaald door de verschillende overheden.

De omzet van het bedrijf bedroeg volgens de boeken in 1993 ruim 50 miljoen gulden. Daarvan was 19 miljoen winst (voor belastingen). Een dergelijk winstaandeel is opmerkelijk hoog voor gewone legale economische activiteiten in Nederland, maar in de afvalbranche niet echt ongebruikelijk. Gelet op de aard en de omvang van de illegale afvalverwerkingspraktijken moesten de winsten voor A feitelijk veel hoger zijn geweest dan uit de door register-accountants goedgekeurde boeken blijkt. Van de verontreinigde slib die niet legaal werd verwerkt, was uiteraard niets in de officile boekhouding en administratie terug te vinden. In 1993 waren 52 mensen in dienst. Het personeel verdiende royaal boven wat normaal moet worden geacht gelet op hun opleiding en de aard van de te verrichten werkzaamheden. Met deze hoge salariring, zo mag worden aangenomen, werd door het bedrijf de loyaliteit van het personeel gekocht en verzekerd. Doordat A vanaf de beginperiode actief was kende hij vrijwel iedereen in de binnenlandse en buitenlandse afvalverwerkingsbranche en wist hij met wie hij kon samenwerken en met wie niet. Hij ging ook allerlei samenwerkingsverbanden aan met andere bedrijven wanneer dat voor de oplossing van een probleem noodzakelijk was. Ook samenwerking met allerlei overheidsinstanties schuwde A niet. Het bedrijf achtte zich onaantastbaar en trok zich niet of nauwelijks iets aan van de milieuwetgeving of administratieve verplichtingen waaraan elk respectabel bedrijf zich dient te houden. Controles waren eigenlijk ondoenlijk omdat op het bedrijfsterrein en in de bedrijfgebouwen allerlei activiteiten door elkaar heen liepen. Op het bedrijfsterrein lag een wirwar van bergen grond en slib. Shovels woelden in deze bergen en vrachtwagens reden af en aan. Voor de buitenstaander was het vrijwel onmogelijk te begrijpen wat A precies uitvoerde.

De waan onaantastbaar te zijn voor opsporing en vervolging werd gellustreerd door de advocaat van het bedrijf die aangaf dat de overheid maar moet kunnen aangeven en bewijzen of iets water met aspirine is of aspirine met water. Desondanks zorgde A er voor een deel van zijn administratie elders onder te brengen om het bedrijf en hemzelf zo veel mogelijk af te schermen tegen de bestuurlijke toezichthouders en handhavers van het milieurecht. A wordt beschuldigd van het jarenlang systematisch overtreden van allerlei vergunningvoorwaarden en van het uitvoeren van allerlei illegale praktijken binnen een legale markt. Zo zou A zich schuldig hebben gemaakt aan het illegaal verwerken van tonnen verontreinigd slib en aan ontoelaatbare mengpraktijken bij het composteren. Tevens is valsheid in geschrifte in de aanklacht opgenomen, alsmede de deelname aan een criminele organisatie (art. 140). Met deze 140-constructie wordt door het Openbaar Ministerie aangenomen dat de illegale praktijken welbewust zijn georganiseerd waarbij A (en de andere directieleden) opdracht heeft gegeven aan ondergeschikten om deze illegale handelingen te verrichten of mogelijk te maken. Ook is in de aanklacht opgenomen dat vervuild slib dat in de akkerbouw is afgezet niet meer in de administratie is terug te vinden, dat resultaten van analyserapporten zijn vervalst en dat verontreinigd slib op illegale wijze naar het buitenland is vervoerd en daar gestort. In dit slib werd ook zeer gevaarlijk afval gemengd waarvoor overigens wel hoge rekeningen werden verstuurd aan de ontdoeners daarvan. Gelet op deze illegale milieucriminaliteit is het niet verwonderlijk dat fraudes werden geconstateerd. A maakte ook gebruik van een samenwerkingsverband met een aantal afvalverwerkers en aannemers om de provincie buiten spel te zetten. Door namelijk niet met elkaar de concurrentie aan te gaan, zoals de provincie hoopte en verwachtte bij de afvalverwerking van een stortplaats, sloegen zij de handen ineen en zetten de provincie daarmee feitelijk buiten spel. De bedrijven richtten namelijk een eigen BV op om de onderhandelingen met de provincie aan te gaan. Deze BV van de gezamenlijke bedrijven kreeg voor de verwerking van gestort afval vele miljoenen van de provincie, maar gebruikt de stortplaats voornamelijk voor de illegale stort van de deelnemende bedrijven (zie ook .5.6).

Het bedrijf A schakelde ook allerlei deskundigen en adviseurs in om de zaken zo gladjes mogelijk te laten verlopen en om het bedrijf een respectabel aanzien te geven. Een ex-journalist/publicist werd in de arm genomen om het slechte imago in de media op te vijzelen na een aantal verdachtmakingen van milieucriminaliteit. Als adviseurs werden een oud-medewerker van provinciale Waterstaat en een hoogleraar milieurecht aangetrokken. Andere ervaren juristen werden ingeschakeld om de illegale praktijken onder te brengen binnen een wirwar van legale activiteiten. Niet onvermeld mag blijven het in dienst treden van een ex-hoofd van het laboratorium van de provinciale Dienst Milieu en Water als adviseur van het bedrijf. Deze persoon had in zijn oude functie gedurende vele jaren de stank die A veroorzaakte, moeten analyseren en beoordelen voor de provincie. Het bedrijf zond ook royaal giften (bijv. het schenken van ruim 900 Kerstpakketten) aan allerlei overheidsfunctionarissen en had met de fiscus een regeling getroffen voor de belastingaftrek van steekpenningen van rond de f.100.000,-. Geweld hoorde bij het bedrijf niet thuis en was ook niet nodig omdat geld wonderen deed bij personeel, adviseurs en partners.

De verdiensten die met de illegale afvalverwerking werden behaald, werden voor meer doeleinden gebruikt. Voor het grootste deel werden zij genvesteerd in het bedrijf, voor een deel om hogere dividenden aan de aandeelhouders uit te keren, om gratificaties aan het personeel toe te kennen of hogere salarissen zwart te kunnen betalen, om de pensioen-bv van de familie te versterken en om de directieleden een royaal uitgavenpatroon te garanderen. Dat laatste was mogelijk door met een informele kas te werken waarin cash geld werd gedeponeerd. Uitgaven uit deze kas werden nooit schriftelijk verantwoord.

Een andere casus is die van het bedrijf B. In dat bedrijf werd chemisch afval ingezameld zonder vergunning dat, vermengd met huishoudelijk afval, in Belgi illegaal werd gedumpt (in Mellery en Mont Saint-Guibert). Ook loosde B illegaal olie-water-slibmengsels en ander vloeibaar chemisch afval in de riolering van een gemeente. B was directeur van het naar hem genoemde bedrijf en stond in hoog aanzien bij zijn personeel. Dit aanzien werd mede verkregen door personeel aan te nemen dat door een strafrechtelijk verleden elders niet meer aan de slag kon komen. Deze personeelsleden gingen voor B door het vuur en schonken hem hun onvoorwaardelijke trouw. Zelfs een bedrijfsleider (planner) was bereid als katvanger op te treden in de rechtszaak. Deze personeelsleden met antecedenten zorgden ook voor de vuile werkjes en benvloedden met hun gedrag de andere personeelsleden. Mochten de laatsten opmerkingen hebben over de illegale praktijken in het bedrijf dan werden zij door B overgeplaatst naar een andere vestiging (die bijvoorbeeld in plaats van twee km ruim veertig kilometer van hun woning af lag). Ook was het niet ongebruikelijk dat B van mopperend of klagend personeel zijn overuren afpakte. De meesten hielden daarom maar hun mond. Bovendien gedroeg de planner zich als een tiran en schreeuwde tegen zijn personeel. Wie het waagde tegen deze man in te gaan, vloog direct zonder verdere plichtplegingen het bedrijf uit, de straat op. In de alledaagse praktijk wist eigenlijk maar een klein deel van het personeel wat er zich feitelijk aan bedrijfsmatige illegale activiteiten afspeelden. Naast de directie waren de bedrijfsleider (de planner) en een heel beperkt groepje vertrouwelingen van alles op de hoogte. De meeste personeelsleden werden in het ongewisse gelaten en moesten geloven en aannemen dat alle bedrijfsactiviteiten legaal waren. Daardoor gingen zij zonder enige bescherming op onverantwoorde en soms levensgevaarlijke wijze om met gevaarlijk afval. Chauffeurs wisten nauwelijks wat voor een troep zij vervoerden. De arbeidsverdeling kwam overeen met die van een gewoon afvalverwerkingsbedrijf (chauffeurs, planners, administrateurs en factureerders) en voorzag niet in speciale arbeidsplaatsen voor illegale praktijken. B had een adviseur in dienst die een hoog aanzien genoot in Nederland en die vele overheidsinstellingen eveneens van advies diende. Deze persoon was afkomstig van een zeer respectabel bedrijf waardoor B in staat was zijn eigen bedrijf voor de buitenwereld het etiket van gerespecteerde en nette onderneming op te plakken. Verder werden diverse top-juristen die zijn gespecialiseerd in milieuzaken ingehuurd ter verdediging van hemzelf, zijn planner en zijn medewerkers in Nederland en in Belgi waar ook strafzaken tegen het bedrijf B liepen. Het einde van het bedrijf kwam door de onderneming op het moment dat de rechtszaak speelde, te verkopen aan een buitenlands onderneming. Hierdoor ontliep B eventuele pluk-ze aanslagen en een mogelijk verhaal van de overheid voor de noodzakelijke saneringskosten van terreinen die B met zijn illegale praktijken ernstig heeft vervuild. Tegenwoordig is B opnieuw actief in de transporthandel en koopt hij transportbedrijven op.

Zoals gezegd, werd B vervolgd wegens een groot aantal illegale milieu-activiteiten waarmee veel geld werd verdiend ten koste van de kwaliteit van het fysieke milieu. Hij verzorgde de illegale export van chemisch afval naar Belgi op grond van een zogenaamde calamiteiten-vergunning van een gemeente. Officieel was bij die gemeente over deze vergunning niets bekend. Daar was wel bekend dat B eerdere pogingen had ondernomen zo'n vergunning officieel in zijn bezit te krijgen, maar dat hij deze niet had gekregen. Dit gegeven betekent dat deze vergunning moest zijn geleverd door een mogelijk omgekochte of anderszins bereidwillige ambtenaar van de gemeente.

Deze illegale activiteiten werden binnen een legale markt uitgevoerd waar ook concurrentie bestond van andere afvaltransportbedrijven. Personeel van B voerde, al dan niet in opdracht van B, allerlei vormen van intimidatie en sabotage uit, zoals het onklaar maken van het wagenpark van de concurrentie of het verplaatsen van containers. Door deze acties werden de bedrijfsprocessen van andere bedrijven ontregeld. Deze vormen van geweld werden ook toegepast bij de controlerende overheden. Wanneer toezichthouders zonder vooraankondiging het bedrijf betraden, kwam het met enige regelmaat voor dat zogenaamd een dronken werknemer van B de controleurs met een voorheftruck zo achtervolgde dat zij wel van het bedrijfsterrein af moesten vluchten. In het geval dat inspecties vooraf werden aangekondigd, werd het terrein snel schoongemaakt en werden alle illegale activiteiten tijdelijk stil gelegd. De afscherming tegen de overheid was uitgebreid. Op vrachtbrieven en documenten werden andere ladingen benoemd dan werkelijk werden getransporteerd. Zo werd het woord modder in de officile vrachtbrieven vaak gebruikt voor zwaar verontreinigde grond of het woord huishoudelijk afval voor zwaar chemisch verontreinigd of gevaarlijk afval. B bazuinde in de afvalbranche rond dat zijn bedrijf een exclusieve vergunning had om in Belgi te mogen storten. Dit is en kan, zoals wij weten, niet waar zijn omdat Belgi de grenzen voor het storten van afval al lang had gesloten en dat zo'n calamiteitenvergunning uitsluitend aan overheidsinstanties mag worden verleend en niet aan een particulier bedrijf. De administratie was, zoals vaker is te zien bij milieucriminaliteit, niet correct en zeer onvolledig. Op de een of andere manier werd wel bijgehouden wat de inkomende afvalstromen waren, maar niet wat voor soort afvalstromen het bedrijf verlieten. Deze eenzijdige administratie was er op gericht allerlei illegale meng- en mix-activiteiten met afval te verheimlijken. B schermde zijn bedrijf voor lange tijd af door als een zeer respectabel persoon door het leven te gaan. Hij liet zich juridisch bijstaan door topadvocaten en zijn toenmalige accountant is thans directeur van een internationaal afvalverwerkingsbedrijf. Hij trad veelvuldig op als sponsor van sportevenementen in Nederland en bewoog zich gemakkelijk onder de entertainment jet-set van Nederland. Bovendien zag B in dat goede connecties met het openbaar bestuur, politie en bankwereld van groot belang waren voor hem en voor zijn bedrijf. Op de dag van zijn aanhouding had B 's morgens nog een gesprek met de minister van VROM. Voorts beschikte B over invloedrijke vrienden in de landelijke en provinciale politiek. Door deze publiek bekende relaties was B lange tijd in staat de opsporing van de door zijn bedrijf gepleegde milieudelicten tegen te gaan of op zijn minst verdachtmakingen in zijn richting te neutraliseren omdat de milieuhandhavende instanties enige terughoudendheid ten opzichte van zo'n publiek figuur in acht namen.

B gaf zijn illegale en legale winsten onder andere uit aan eerder genoemde sponsoractiviteiten, maar hij besteedde het meeste geld aan de uitbreiding van zijn bedrijf. Door de moeilijk voor buitenstaanders aan te geven scheiding tussen legale en illegale inkomsten is niet geheel te achterhalen welk deel van de investeringen afkomstig is van legale en welk deel van illegale verdiensten. Een ander, kleiner deel van de opbrengsten werd gebruikt voor de aankoop van onroerend goed en voor een zeer riante en uitbundige levensstijl. Deze levensstijl bracht hem in aanraking met bekende Nederlanders uit de wereld van de muziek, de bokssport, de film en de televisie.

De laatste hier te bespreken casus gaat over bedrijf C dat wordt verweten op grote schaal en gedurende vele jaren strafbare feiten te hebben gepleegd. Deze strafbare feiten hebben betrekking op het systematisch illegaal lozen, verwerken en exporteren van gevaarlijk afvalstoffen die oorspronkelijk van schepen afkomstig waren. Zo zou in een periode van twee jaar in totaal 3,7 miljoen kilo chemisch afval illegaal in oppervlaktewater zijn geloosd. C maakte deel uit van een holding waartoe ook diverse andere BV's behoorden. De bedrijfsactiviteiten van deze groep betreffen ook de exploitatie van vier havenontvangstinstallaties (HOI's). Met deze installaties was een haven in principe in staat chemische afvalstoffen afkomstig van de almaar toenemende scheepvaart in te nemen en te verwerken. Deze chemische afvalstoffen zouden, bij een correcte verwerking door bedrijf C, door een scheidingsproces worden ontleed in drie componenten: de waterfractie, die zonder bezwaar mag worden geloosd op het oppervlaktewater van de haven, een verwerkt deel dat kan worden verkocht als substituut brandstof, en een niet-verwerkt deel dat moet worden afgevoerd naar een afvalverwerkingsbedrijf voor verbranding of met toestemming van het ministerie van VROM mag worden gexporteerd naar Belgi, Frankrijk en Groot-Brittanni om daar verder te worden verwerkt of direct te worden verbrand.

Evenals veel andere afvalverwerkingsbedrijven was C onderdeel van een Nederlands familiebedrijf. De broers zwaaiden daar de scepter. Hun vader bezat enkele schepen waarmee hij in een haven afvalolie van daar aangemeerde schepen ophaalde. Diens bedrijf stamde uit de eerste jaren van de harde wereld van de classificeerders die niet zozeer begaan waren met het milieu, maar hun geld moesten verdienen onder vaak erbarmelijke werkomstandigheden. De zonen namen de onderneming van hun vader over en stichtten een bedrijf in de hoofdstad. Deze onderneming was voor de broers snel te klein en zij probeerden ook elders een plaats te bemachtigen door in 1983 een ander tankreinigingsbedrijf over te nemen. Dat lukte niet omdat de eigenaar dit onderdeel aan het gemeentelijk Havenbedrijf wilde overdoen en eventueel samen met andere bedrijven zo'n HOI wilde bouwen. De toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat vond echter de door deze combinatie gevraagde subsidie van 120 miljoen gulden te hoog en wilde ook niet dat de overheid een centrale rol in de afvalverwerking innam. Die plaats kwam volgens haar het particulier initiatief toe.

Deze haven kwam voor de onderneming pas echt in zicht als gevolg van een ander milieuschandaal in de jaren tachtig. Deze milieuzaak speelde zich in 1983 af rond een concurrerend schoonmaakbedrijf. Onderzoek had namelijk uitgewezen dat de bodem rond de haven behoorlijk was vervuild. Hoewel de latere strafrechtelijk vervolging op bewijsrechterlijke gronden stuk liep, trok de toenmalige minister voor van VROM de vergunning voor het reinigen van tankschepen door dat bedrijf in 1983 in. De minister kwam met dit besluit echter flink in moeilijkheden omdat zij volgens een zojuist daarvoor gesloten internationaal verdrag over de vervuiling van de zee, de verplichting op zich had genomen te zorgen voor de bouw van HOI's in de Nederlandse havens. Met behulp van deze installaties kunnen tankers worden gereinigd die anders hun afvalolie in zee lozen. Om aan deze HOI's te komen vraagt zij het in die haven onbekende bedrijf C een plan in te dienen. Ondanks waarschuwingen van de procureur-generaal en van ambtenaren van haar eigen ministerie over de slechte naam van het bedrijf C (omdat allerlei milieuwetten ernstig werden overtreden), kende zij de onderneming uiteindelijk een subsidie van 24 miljoen gulden toe om een HOI van 36 miljoen te kunnen bouwen. Andere, concurrerende bedrijven vonden dit bedrag veel te laag en ver onder de kostprijs.

Vanaf de start van het bedrijf waren er problemen met de overheid. Onderhandelingen over de noodzakelijk vergunningen liepen uiterst moeizaam en mondden uit in diverse procedures bij de Raad van State. De eerste milieu-overtredingen werden geconstateerd en afspraken voor verbetering met de directie gemaakt. Die werden echter nooit nagekomen. In 1986 formeerde de gemeente een speciale projectgroep om het bedrijf in de gaten te houden. Ondanks alle berichten over milieudelicten en andere zaken, besloot de minister, tegen het advies van velen op haar ministerie in, het restant van de subsidie aan C uit te keren. Vervolgens werden in de periode 1989-1990 40 processen-verbaal tegen C opgemaakt. Het Openbaar Ministerie stelde transacties voor die daarna door C werden geaccepteerd. In periode 1991-1992 werden voor zelfde feiten weer 8 p.v.'s opgemaakt, waaronder in april 1992 een proces-verbaal voor het gebruik van vervalste papieren voor illegale export van gevaarlijke stoffen naar Belgi. C blijkt achteraf vrijwel dagelijks uiterst giftig afval te hebben geloosd op het oppervlaktewater, terwijl volgens de administratieve bescheiden die elke drie maanden aan Rijkswaterstaat werden gestuurd, slechts afval werd geloosd met een giftigheid die ruim beneden de vergunningsnormen lag. Deze illegale lozingen werden 's nachts uitgevoerd om het risico van ontdekking zo klein mogelijk te houden. Ook werden uitkijkposten ingericht om de betrokkenen te attenderen op eventuele controleurs. Uiteindelijk vielen in december 1993 politie en justitie de ondernemingen binnen en namen de administratie en andere bescheiden in beslag. In december 1994 volgde de aanhouding van de betrokken personen.

In totaal waren 82 mensen werkzaam bij C. Daarvan waren er ongeveer 10 (de hele directie, planners, administratie, enkele personen op de werkvloer, e.d.) daadwerkelijk bij de illegale handelingen door het bedrijf betrokken. De opdrachten kwamen van de directeuren. Zij bemoeiden zich ook met de details van de opdracht en met de wijze waarop een en ander in de administratie moest worden verantwoord. Zo werd door de bedrijfsleiding de term op specificatie brengen bedacht om illegaal verdunnen of mengen te omschrijven in de administratie. Men zou kunnen zeggen dat de alledaagse praktijk van de directeuren bestond uit het continu bedenken en uitvoeren van fraudes, vervalsingen, en dergelijke om geld mee te verdienen, maar ook om andere fraudes en vervalsingen weer toe te dekken. Omdat niets op papier mocht komen, moest veel van dat geregel in het hoofd worden onthouden of in codes in kleine zakboekjes worden genoteerd.

Het overige personeel moest, zeker na al die jaren, van de illegale praktijken hebben afgeweten. Maar ook in dit afvalverwerkingsbedrijf blijkt weer hoe groot de loyaliteit van het personeel ten opzichte van de leiding was. Deze loyaliteit is vast te stellen op grond van twee gegevens. Enerzijds is er nooit enig personeelslid geweest dat op de een of andere manier aan de bel heeft getrokken Noot , anderzijds heeft iedereen er lang het zwijgen toegedaan tijdens de verhoren door de politie en andere opsporingsambtenaren. Deze loyaliteit heeft meer redenen. Ten eerste werden aan het personeel, veelal met een zeer lage opleiding, salarissen uitbetaald die ver boven de gebruikelijke lonen van vergelijkbare beroepen uitgingen. In de tweede plaats kregen zij allerlei extra bedragen uitbetaald voor (il)legale activiteiten. In de derde plaats heeft het personeel geprofiteerd van de dagelijkse gang van zaken en is dus bang voor de strafrechtelijke consequenties van zijn gedrag. Overal kon (zwart) geld mee worden verdiend. In de laatste plaats werd het personeel al die jaren door de leiding van de onderneming goed getraind om aan derden, in het bijzonder controleurs, bepaalde antwoorden te geven op vervelende vragen. De directie waakte er overigens voor personeel met een hoge en/of gespecialiseerde opleiding in dienst te nemen omdat daarvan problemen werden verwacht. Met deze handelwijze slaagde de leiding erin de bedrijfsorganisatie tot een geheel te smeden en waren sancties in slechts heel weinig gevallen nodig (en dan nog meestal in de vorm van ontslag met uitbetaling van zwijggeld). De arbeidsverdeling kwam overeen met de aard van de legale werkzaamheden. Zoals gebruikelijk in de afvalbranche werden diverse BV's opgericht om de eigenaren persoonlijk zoveel mogelijk te vrijwaren van strafrechtelijke en bestuurlijke aansprakelijkheid. De onderneming heeft lang (acht jaar) kunnen doorgaan met de illegale handelingen op milieugebied. De illegale lozingen in het water, de illegale export van gevaarlijk afval naar het buitenland, die gepaard gingen met allerlei fraudes en vervalsingen konden ondanks strafrechtelijk optreden en ondanks het opleggen van boetes onbelemmerd doorgaan. Weliswaar werden allerlei controles uitgevoerd, monsters genomen en opsporingsteams samengesteld, het bedrijf voelde zich relatief onaantastbaar. In de administratie werd gewerkt in code-taal, bij lozingen werd op de uitkijk gestaan en controlerende ambtenaren werden gefrustreerd in hun werk door de standaardantwoorden die zij kregen op hun vragen en door de voortdurende belemmeringen van controles. De eigenaren hadden veel contacten met andere afvalverwerkers, met de zakenwereld en namen vooraanstaande posities in binnen de branche-organisaties. Deze contacten werden voornamelijk gebruikt voor het verkrijgen en het behouden van een belangrijke positie in de afvalbranche, maar ook om de diverse overheden onder druk te zetten. Deze druk werd bewust door de directeuren geregisseerd binnen een branche-organisatie waar een strategie werd bedacht hoe individuele ambtenaren (met naam en toenaam) konden worden benaderd en gestuurd (zie verder .5.6). Met behulp van deze branche-organisaties had een van de directeuren zich ingezet voor de ontwikkeling van een ISO-certificaat, waarmee op papier een kwalificatie kon worden verstrekt van de hoge milieu-eisen waaraan de interne en externe controles voldeden. Daarmee kon naar buiten toe de schijn worden opgehouden dat het bedrijf over een goed en hoogstaand milieuzorgsysteem beschikte. Tevens sponsorde de onderneming de autoracerij waarmee zij een respectabele indruk op de buitenwereld konden maken. Hiervoor hadden zij een aparte BV in het leven geroepen waarmee meer dan zes ton was gemoeid. Het verdiende geld van de fraudes werd op meerdere manieren aangewend. Het meeste daarvan werd in de onderneming gestoken. Enerzijds werden daarmee de negatieve bedrijfsresultaten als gevolg van het verkeerd beleidsbeslissingen door de directie (Bijvoorbeeld verkeerd inschatten van de eigen kostprijs bij offertes) rechtgetrokken, anderzijds het personeel zwart uitbetaald. Daarnaast hadden de broers een duur privleven dat door deze illegale inkomsten werd betaald. Zij beschikten over een bedrijfskas waaruit zij, indien nodig, geld namen. Uit deze kas was door hen, zonder dat met bonnen te verantwoorden, voor bijna 1,8 miljoen gulden opgenomen voor allerlei (priv-)uitgaven. Verder zorgden de directieleden voor een relatief hoog salaris.

6.2.1.2. De overige zaken
De hierboven beschreven drie grote casussen geven een goed beeld van de aard en de ernst van de milieucriminaliteit en het soort daders, (ondernemingen) dat hierbij is betrokken. Dit beeld kan worden aangevuld met gegevens die uit andere bronnen. De gegevens zijn afkomstig van de overige politiedossiers.

In alle 15 gevallen blijken autochtone Nederlanders de daders van Nederlandse afkomst. Er zijn geen allochtone of buitenlandse groepen op criminele wijze actief in de
afvalverwerkingsbranche. Slechts de belangstelling van Amerikanen voor deze branche in Nederland is de afgelopen jaren toegenomen. Twee giganten uit de USA veroveren, in samenwerking met autochtonen, snel een dominante plaats in de Nederlandse afvalverwerkingsmarkt.

De leiders of opdrachtgevers van ernstige milieudelicten zijn altijd mannen in de leeftijd van 40 tot 60 jaar oud. Zij zijn, al dan niet met hun broers, eigenaar van een familiebedrijf. Niet zelden is hun vader de stichter van het bedrijf. Van hem leerden zij de kneepjes van het vak. Het bedrijf is meestal vanaf het begin actief in de afvalbranche en is gegroeid in de jaren zeventig en tachtig. De eigenaren hebben zelden een hoge opleiding genoten en zeker niet een opleiding op het gebied van het milieu of van de afvalverwerking. De eigenaren maken van de legale activiteiten van het bedrijf gebruik om de illegale uit te voeren en te verheimelijken. De vermenging van reguliere werkzaamheden met milieudelicten en de vermenging van een legale administratie met een illegale, maken de strafrechtelijke vervolging er niet makkelijker op. De criminele activiteiten worden georganiseerd op een bedrijfsmatige wijze. Alles wordt uitgevoerd zoals door de leiders is bedacht en gewenst. Het personeel is loyaal aan die leiding. Deze loyaliteit wordt zelden met geweld afgedwongen, maar is gestoeld op hoge salarissen, bonificaties en in een aantal gevallen op het kwetsbare, criminele verleden. Het personeel heeft vrijwel altijd een lage opleiding omdat hoog opgeleiden en milieuspecialisten in zo'n onderneming niet worden aangenomen. Wellicht worden zij als een risicofactor gezien. Het vieze werk wordt meestal door dezelfde personen uitgevoerd en het overige personeel weet daarvan maar onderneemt er om eerder genoemde redenen niets tegen. De eigenaren gaan als potentaten met hun personeel om: Als iemand iets niet aanstaat dan kan hij wegwezen. Vakbonden zijn de vijanden van deze familiebedrijven. Als buitenstaander vraag je je af waarom het gebrek aan chemische kennis van het personeel (gelet op het gemiddeld lage opleidingsniveau) niet tot grote ongelukken heeft geleid. Wisten de werknemers eigenlijk wel wat zij aan het mengen waren? Wie gaf er daadwerkelijk opdracht aan bepaalde operationele handelingen die in principe tot gevaarlijke situaties kunnen leiden?

Milieudelicten gaan altijd gepaard met andere delicten zoals valsheid in geschrifte, oplichting, fiscale delicten, subsidiefraudes. Zij moeten wel plaatsvinden om de illegale activiteiten te maskeren. De administratieve medewerkers, de boekhouders in het bedrijf spelen in deze fraudes (tegen een zwart uitbetaalde vergoeding) een actieve en cruciale rol. Zo worden door de eigenaren een cultuur en een bedrijfsorganisatie geschapen waarin een deel van het personeel als vanzelf medeplichtig wordt. In een heel enkele milieuzaak zijn ook andere illegale activiteiten vermoed (handel in verdovende middelen), maar dat is zeker geen regel. De milieudelicten komen in de meeste gevallen meer op het grof en snel geld willen verdienen ten koste van het fysieke milieu. Maar zij worden ook gepleegd om bedrijfsproblemen het hoofd te kunnen bieden. Door een verkeerde kostprijsberekening of om onder de concurrentie te bieden, worden niet zelden flinke verliezen geleden. Deze verliezen kunnen door illegale lozingen en vermengingen van soorten afval worden verkleind. De onderneming maakt in zulke gevallen geen kosten maar int wel de volle betaling voor verwerking. Het aanscherpen van de milieu-eisen door de overheid leidt ertoe dat bedrijven niet aan die nieuwe eisen kunnen voldoen en vervolgens het afval maar illegaal verwerken. De kans op winsten in de afvalbranche, maar ook de kans op milieudelicten is groter naarmate de onderneming meer schakels in de afvalketen en meer vestigingen door het land bezit. In dat geval ontstaan er veel mogelijkheden om ongecontroleerd en op illegale wijze afval te laten verdwijnen. Naar buiten toe gedragen deze 15 bedrijven zich doorgaans zeer agressief en wordt geweld tegen concurrenten soms niet geschuwd. Met intimidatie en sabotage worden concurrenten buiten spel gezet of in een zodanige positie gemanoeuvreerd dat zij goedkoop kunnen worden overgenomen. Voor deze praktijken worden ook de media, de politie en justitie ingeschakeld. Door in sommige gevallen verdachtmakingen over zware milieucriminaliteit bij de concurrent te verspreiden, wordt het eigen bedrijf gevrijwaard van belangstelling door de opsporingsinstanties omdat die dan hun handen vol hebben aan die concurrent. Anderzijds probeert de leiding van afvalverwerkingsbedrijven juist een blinkend imago van milieuredder op te bouwen. Geld en middelen worden gebruikt en deskundigen ingeschakeld om dat imago voor de onderneming naar buiten te brengen. Veel energie wordt gestoken in branche-organisaties om milieu-certificaten te ontwikkelen. Eigenaren verkeren graag in kringen van bekende Nederlanders, de sport en het amusement.

Een bewuste strategie van deze malafide afvalverwerkingsbedrijven is het opbouwen van een goede verstandhouding met het openbaar bestuur Noot . De ondernemingen zijn voor hun bestaan afhankelijk van de vergunningen. Hun doel is derhalve deze vergunningen te krijgen en als dat niet direct kan, gedoogsituaties te laten ontstaan waarbinnen zij kunnen blijven opereren. De goede verstandhouding moet worden verkregen met personen die uit de hoogste kringen van het bestuur en het beleid. Hoofden van milieudiensten van gemeenten, wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, hoge ambtenaren van ministeries en het liefst de ministers zelf zijn doelwit van allerlei bewuste netwerkstrategien. Om deze strategien te laten slagen worden diverse middellen benut. Van het zenden van kerstpakketten tot het regelrecht proberen om te kopen (zie ook .6.2.3). Door hun goede connecties met het openbaar bestuur zijn zij in staat voor langere tijd opsporingsinstanties buiten de deur te houden. Een officier van justitie bedenkt zich wel tweemaal een afvalverwerkingsbedrijf strafrechtelijk te gaan vervolgen wanneer hij of zij weet dat de burgemeester lid van de raad van bestuur is en een gedeputeerde adviseur van dat bedrijf.

Incidentele processen-verbaal worden voor lief genomen, in een enkel geval direct betaald, maar vaker genegeerd. Lichte sancties brengen weinig verandering in de illegale praktijken. Brengt het openbaar ministerie zwaardere sancties in stelling dan wordt vaak gedreigd het bedrijf stil te leggen. Hierdoor loopt niet alleen de werkgelegenheid gevaar, maar ook de volksgezondheid omdat dan allerlei gevaarlijk afval niet meer kan worden verwerkt. In een aantal van de bestudeerde zaken kiest de overheid eieren voor haar geld en geeft toe. Slechts in enkele gevallen wordt werkelijk tot strafvervolging overgegaan.

Intermediairen worden ingeschakeld om de bedrijfsvoering bij te staan. Zoals tegenwoordig te doen gebruikelijk is, worden met behulp van fiscalisten, advocaten en accountants diverse bv-constructies bedacht om de eventuele financieel-economische gevolgen van verkeerde bedrijfsbeslissingen te minimaliseren. Zowel bonafide als malafide afvalverwerkingsbedrijven gebruiken zulke bv-constructies. Zo'n constructie op zich zegt dus niets over de malafiditeit van zo'n onderneming. Maar deze constructies kunnen door malafide bedrijven worden gebruikt om mogelijke strafrechtelijke consequenties te ontlopen. In een aantal milieuschandalen werd geconstateerd dat de jaarrekeningen door externe accountants waren goedgekeurd, terwijl op het moment van goedkeuring al bekend was dat er een strafrechtelijk vooronderzoek tegen het bedrijf liep.

De winsten die met de illegale praktijken worden verdiend, worden grotendeels in de eigen onderneming genvesteerd. Die investeringen worden vooral ingezet om de eigen marktpositie te vergroten door meer van hetzelfde te doen (bijvoorbeeld door meer vrachtwagens te kopen). Daarnaast wordt het personeel met deze opbrengsten zwart betaald, gratificaties toegekend en worden goede maatschappelijke doelen gefinancierd. Ook wordt een deel van illegale winsten uitgegeven aan een uitbundige levensstijl. Onroerend goed wordt daarmee zelden aangekocht en witwaspraktijken komt men vrijwel niet tegen in deze branche. Andere misdaadmarkten worden daarmee in ieder geval zelden betreden. Men beperkt zich tot de eigen branche. Tot dusverre is er voornamelijk gesproken over private personen en private organisaties en bedrijven die zware milieucriminaliteit plegen. Een andere groep verdachten inzake milieudelicten zijn de overheden zelf. In een dossieronderzoek over de jaren 1990-1992 zijn de processen-verbaal geanalyseerd die tegen gemeenten, provincie en centrale overheid als verdachte zijn opgemaakt (Kleiman en Van den Berg, 1995). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat 56 strafzaken in de onderzoeksperiode tegen overheden liepen. Van deze zaken werd 46% geseponeerd en werd in 48% van de gevallen een transactie voorgesteld door het openbaar ministerie. Uit het overzicht van deze zaken blijkt dat het voornamelijk incidentele delicten zijn waarvoor de overheid als verdachte strafrechtelijk ter verantwoording wordt geroepen. En zaak speelt in Gelderland. In een stad daar heeft het gemeentebestuur de centrale inzameling van horecavet verplicht gesteld. Dat vet wordt tegen een redelijk hoog bedrag ingezameld door een gemeentelijk bedrijf. De directeur, een gemeente-ambtenaar dus, gaf aan de chauffeurs geregeld opdracht dat vet direct in de riolering te storten. Daarmee konden de bedrijfsresultaten positiever worden voorgesteld dan zij feitelijk waren. Een strafrechtelijk onderzoek is gaande. Een interessante vraag in deze is in hoeverre eigenaren van afvalverwerkingsbedrijven criminele antecedenten hebben. Het antwoord op deze vraag is belangrijk om te kunnen beoordelen of personen met een crimineel verleden in de afvalverwerkingsbranche zijn genfiltreerd en vanuit nieuwe posities illegale activiteiten uitvoeren. Het CBS heeft dat voor alle afvalverwerkers in Nederland uitgezocht. Van de verdachten van milieudelicten (ook niet zware) in 1993 is 35.5% rechtspersoon en 64.4% natuurlijke persoon (CBS, 1994). Van de verdachte natuurlijke personen is vrijwel iedereen man en de modale leeftijd ligt tussen de 40 en 50 jaar. Opvallend is dat van de verdachten bijna de helft (49%) in het Algemeen Documentatieregister van het ministerie van Justitie voorkomt in verband met een strafrechtelijk verleden. Later in het hoofdstuk komen we hierop terug.

De CRI heeft op ons verzoek de antecedenten van afvalverwerkers nagegaan. De naspeuring leverde zes dossiers op van bekende afvalverwerkers. De meesten hadden geen strafblad dat wijst op een lidmaatschap van een criminele groep. De meeste delicten die in het strafblad voorkwamen waren diefstallen, verduistering, valsheid in geschrifte, fiscale delicten, art. 26 en in enkele gevallen, eenvoudige mishandeling.

Op grond van deze informatie is niet te stellen dat criminelen actief zijn in de afvalverwerkingsbranche. Gevoegd bij het feit dat ook geen bekende buitenlandse criminele groepen zijn aangetroffen in de dossiers van opsporingsonderzoeken van de regiokorpsen en van de CRI en het MBT, mag voor Nederland althans het weinig aannemelijk worden geacht dat de georganiseerde misdaad hier de afvalverwerkingsbranche heeft gepenetreerd of zelfs overgenomen.

Resumerend kan worden gesteld dat de analyses van de 18 zaken het volgende beeld opleveren. Vrijwel alle daders van zware milieucriminaliteit zijn bedrijfsleiders en/of eigenaren van in se legale bedrijven. De milieucriminaliteit die zij plegen valt onder de noemer van organisatiecriminaliteit of corporate crime. Vooruitlopend op de eindconclusie kan worden geconstateerd dat van georganiseerde criminaliteit geen sprake is. Er zijn daarvan geen sporen aangetroffen.

6.2.2. De werkwijzen

Over de werkwijzen van zware milieucriminaliteit kunnen wij relatief kort zijn omdat zij grotendeels al in .6.1 en .6.2 aan bod zijn gekomen. Door afval te mengen, te verdunnen totdat het gifgehalte onder de toegestane norm ligt, te storten, te verbranden wanneer dat niet kan, te verplaatsen, te exporteren en te lozen in water of lucht zijn afvalverwerkers in staat de kosten tot een minimum te beperken en de verdiensten illegaal op te schroeven. Het slachtoffer van al die praktijken is uiteindelijk het fysieke milieu.

Verder is het bij milieumisdrijven gebruikelijk te frauderen met weegbrieven (vervalsen), transportwagens met ijzer te verzwaren om meer kosten in rekening te kunnen brengen bij klanten, de resultaten van de verplichte monsters van het afval in eigen voordeel te benvloeden, valse copien van vergunningen te gebruiken om klanten en controleurs te imponeren en een legale faade te bieden, laboratoria onder druk te zetten om valse resultaten af te geven en andere afvalverwerkers te vragen om (valselijk opgemaakte) verklaringen dat zij niet in staat zijn bepaalde vrachten af te werken. Met monsters kan worden gemanipuleerd doordat bedrijven zelf hun monsters kunnen kiezen. Op grond van eigen statistische overwegingen beslist de afvalverwerker zelf wanneer en op welke plaats de monsterneming gebeurt. Afvalverwerkers kunnen derhalve ongecontroleerd afvalmonsters aanbieden.

6.2.3. Afscherming tegen de overheid

Om hun doelen te bereiken en om een goede concurrentiepositie op te bouwen is afvalverwerkers er alles aangelegen met de overheid een goede verstandhouding op te bouwen. De diverse overheden geven immers de broodnodige vergunningen af en verstrekken subsidies om nieuwe installaties te bouwen waar meer geavanceerde technieken kunnen worden toegepast.

Malafide afvalverwerkingsbedrijven passen twee strategien toe om zich af te schermen tegen overheidsoptreden. De ene strategie is erop gericht de opsporing van strafbare feiten te bemoeilijken door lozingen 's nachts te laten uitvoeren met een uitkijk daarbij, door geheimhouding van betrokken te eisen, door valse administraties te voeren en door loyaliteit van het personeel te krijgen. De andere strategie is erop gericht actief overheidsoptreden tegen te gaan door te proberen de overheid lam te leggen, de betrokken overheden tegen elkaar uit te spelen, enzovoorts. Een bijzondere variant daarvan is het afdwingen van vergunningen.

Vergunningen

Uit de dossiers van de strafzaken op het gebied van milieuzaken is een bepaalde handelingsstrategie af te leiden die vaak wordt gebruikt. Om vergunningen voor de verwerking van ernstig verontreinigd materiaal te krijgen kan een afvalverwerker een aanvraag indienen bij de daartoe bevoegde instantie. Die vergunning zal echter alleen worden verstrekt wanneer aan een (groot) aantal eisen is voldaan. Het voldoen aan die eisen is meestal duur en neemt veel tijd in beslag. Bovendien loop je als afvalverwerker altijd de kans dat zo'n verzoek wordt afgewezen. Malafide afvalverwerkers hebben daarop het volgende gevonden. Zij vragen de meest eenvoudige vergunning aan die er is te vinden. Daarmee is dat bedrijf slechts toegestaan bepaalde handelingen te verrichten met betrekking tot specifiek, veelal minder ernstig verontreinigd afval. Aan de eisen van deze eenvoudige vergunning kan relatief snel worden voldaan en bij inspectie vooraf worden getoond. Is de vergunning eenmaal binnen dan wordt ander afval, waarvoor geen vergunning is afgegeven, op het bedrijfsterrein gestort. Een eventuele milieu-inspectie wordt meegedeeld dat het een fout is van een afvaltransporteur of een eenmalige gebeurtenis. Vervolgens worden steeds grotere hoeveelheden van dat afval gestort waarvoor gn vergunning is verleend. Eventuele sancties in de vorm van boetes worden, na enige tijd, voldaan. Ondertussen groeit de afvalberg. Dan wordt de vergunningverlener benaderd met het verzoek een ruimere vergunning te krijgen om dat andere afval ook te mogen verwerken. Wanneer daar ontkennend op wordt geantwoord dan zal de afvalverwerker vragen om de afvalberg voor een tijd te gedogen. Omdat de vergunningverstrekker (om volksgezondsheidsredenen) niet anders kan en er elders ook niet direct verwerkingscapaciteit voor dat afval aanwezig is, gedoogt de bestuurlijke overheid tijdelijk de situatie. Tijdens de gedoogsituatie wordt het afval gewoon verder ingezameld en tot grote omvang uitgebouwd. Door de gedoogsituatie bereikt de afvalverwerker twee zaken: door een bestuurlijk gedogen wordt een strafrechtelijke vervolging vrijwel onmogelijk gemaakt en door een bestuurlijk gedogen moet diezelfde overheid later wel een ruimere vergunning verstrekken omdat anders die afvalberg blijft liggen en daar schiet niemand iets mee op. Wanneer de ruimere vergunning uiteindelijk wordt binnengehaald kan met nieuwe bedrijfsactiviteiten legaal worden begonnen.

Een afvalverwerker die bovenstaande strategie bewust gebruikt zal er meestal ook wel op uit zijn de verantwoordelijke politici en ambtenaren bij het bedrijf te betrekken. Daarmee kan enerzijds een nette faade worden opgezet en anderzijds een vorm van collusie worden gecreerd. Dat kan gebeuren door burgemeesters, gedeputeerden en hoge ambtenaren in de raad van bestuur op te nemen, commissariaten aan te bieden of als adviseur van het bedrijf in te schakelen. In een enkel geval wordt een gedeputeerde van milieuzaken een belofte gedaan samen later een nieuw afvalverwerkingsbedrijf te starten.

Soms gaat de benvloeding van de overheid nog verder. Dan worden cadeaus gegeven, goedkope hypotheekleningen aangeboden of belangrijke personen op vitale posities worden gewoon omgekocht met geld om een vergunning voor afvalverwerking te verkrijgen (CRI, 1992). In n milieuzaak werkte de plaatselijke wethouder als boekhouder bij het malafide afvalverwerkingsbedrijf.

Uiteraard worden ook vergunningen verkregen door een opgave van valse gegevens of vervalste monsters. Een laatste, maar zeker niet ongebruikelijke, manier is afval te verwerken waarvoor helemaal geen vergunning is afgegeven. In een van de in de vorige paragraaf beschreven zaken werd door de afvalverwerker alleen maar geroepen dat hij beschikte over de correcte vergunningen. Geen van zijn klanten vroeg om inzage in die vergunning. Daarmee kon hij voor lange tijd afval illegaal en ongestoord verwerken.

Het mag duidelijk zijn, ook in de afvalverwerkingsbranche, dat de lijn tussen lobby en omkoping of tussen medewerking of advies en medeplichtigheid vloeiend is en niet in zwart-wit verhoudingen is aan te geven (voor meer informatie zie Van Vugt, Boet en Berends, 1994; CRI, 1992). Wel kan worden geconstateerd dat in de afvalverwerkings-branche vertegenwoordigers van de overheid wel erg dicht bij de bedrijven zitten. De afstand is soms zo klein dat de kans op afglijden naar corruptie groot wordt. Met name zij die sleutelposities in de overheid innemen en beslissen over het al dan niet toekennen van vergunningen, zouden veel meer afstand tot de bedrijven moeten hebben om een onafhankelijke besluitvorming te kunnen garanderen (pettenproblematiek). Politiek en ambtelijk lobbyen vindt in elke economische sector plaats, maar in het milieu gaat deze lobby veel verder. In een branche-organisatie werd tijdens een vergadering openlijk een strategie besproken om bij naam genoemde personen uit de politiek en de ambtenarij te benvloeden om vergunningen en subsidies binnen te halen.

Afscherming tegen de overheid

Misschien nog wel meer dan andere bedrijven hebben afvalverwerkers een broertje dood aan allerlei inspecties en controles. De bedrijven zijn niet alleen lastig maar verhogen ook de kosten voor het bedrijf. Malafide afvalverwerkers, -transporteurs en -makelaars moeten wel hun administratie en boekhouding aanpassen om een nieuwe papieren werkelijkheid te scheppen. Om controle moeilijk te maken worden vaak twee of meer administraties bijgehouden: een voor de overheid en een voor het bedrijf of voor de leiding zelf. Soms worden delen van administraties elders ondergebracht. Een variant is dat een administratie in code wordt verwerkt waarbij een omschrijving van stoffen wordt gebruikt die net iets afwijkt van gewoonlijk gebruikte omschrijvingen. Alleen insiders kennen de werkelijke betekenis. Verder worden analysestaten of laboratoriumstaten vervalst om illegale praktijken te verheimelijken. Om milieudelicten te plegen zal altijd een of andere vorm van fraude moeten plaatsvinden. Omdat zware milieudelicten nooit door n persoon kunnen worden gepleegd heeft de hoofddader medeplichtigen nodig. Vrijwel altijd is dat personeel van het bedrijf. Om dit stil te houden wordt gewerkt met hoge salarissen en extra betalingen (zwart), maar ook met het opleggen van een zwijgplicht aan de direct betrokkenen met als sanctie direct ontslag. Verder wordt het personeel genstrueerd wat te zeggen bij onverwachte inspecties en wat te doen bij aangekondigde inspecties. Een enkele keer wordt geweld tegen controleurs niet geschuwd en vinden allerlei intimidaties plaats. Het personeel vormt meestal n front waar controlerende instanties moeilijk tussen komen. Naast het personeel moet de ontdoener van het illegale afval meedoen in het spel om zich af te kunnen schermen tegen een strafrechtelijk optreden van de overheid. De administratie van dat bedrijf moet kloppend worden gemaakt met die van de afvalverwerker of -makelaar.

Tenslotte kunnen enkele andere afschermingstactieken worden genoemd die hun waarde in de praktijk wel hebben bewezen. De eerste tactiek is via bestuurlijke adviseurs, leden van de raad van bestuur of commissarissen proberen te achterhalen wat de stand van zaken is van een eventueel strafrechtelijk onderzoek en of er mogelijk bedenkingen tegen het bedrijf bestaan. Soms gebeurt het zelfs door rechtstreeks naar het OM te bellen en voor de vuist weg te vragen of er wellicht een strafrechtelijk onderzoek gaande is. Een andere tactiek is een opgelegde boete niet direct te betalen maar daar lang mee te wachten. Wanneer de uiterste periode bijna is verstreken, worden allerlei juristen ingeschakeld die elke keer in hoger beroep gaan om de tegenstander zo lang mogelijk met de kleine zaken bezig te houden, zodat de grotere illegale praktijken ongemerkt door kunnen gaan. Als laatste bekende afschermingstactiek wordt ook wel genoemd het kwaad spreken over concurrenten of verlinken van illegale praktijken elders om politie en justitie af te leiden van het eigen bedrijf. Concurrenten worden aangepakt en het eigen afvalverwerkingsbedrijf blijft, voorlopig althans, strafrechtelijk buiten schot.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken