3. CRIMINALITEIT IN DE WILD-LIFE HANDEL

Volgens de CRI-AID (1994) bedraagt de omvang van de illegale handel in planten en dieren ongeveer 30% van de totale internationale wildlife handel. Australische schattingen spreken echter van een veel hoger percentage, namelijk 50%. Een groot deel van de internationale wildlifehandel betreft de illegale handel in niet bedreigde plant- en diersoorten. Of deze cijfers enigszins met de werkelijkheid overeenkomen is moeilijk te zeggen. Deze cijfers over de omvang van de smokkel zijn niet erg betrouwbaar omdat internationale statistieken ontbreken en de meeste smokkel zich in het verborgene afspeelt. Enerzijds kan het gebrek aan goede informatie tot gevolg hebben dat de illegale handel in de landelijke statistieken wordt onderschat, dan wel overschat. De genoemde aantallen slangen (10 miljoen) dat jaarlijks illegaal naar de afnemers zouden worden gesmokkeld, kunnen juist zijn, maar zijn zeer waarschijnlijk overdreven. Ook het internationale CITES-bureau moet geregeld gissen naar de omvang van de illegale wildlife. Internationaal moet het smokkelen van deze bedreigde dieren en planten wel worden aangenomen omdat biologen bij tellingen steeds minder dier- en plantsoorten waarnemen. Van den Berg e.a. (1995) noemen een bedrag van ruim 3 miljard gulden per jaar dat internationaal zou worden omgezet bij de smokkel van wildlife dieren en planten. De winsten worden door de CRI (1992) en andere organisaties per exemplaar zeer hoog genoemd. De inkoop van een schildpad kost bijvoorbeeld 5 dollar en de verkoop brengt ongeveer 200 dollar per stuk op. Voor bijzondere roofvogels wordt grif 20.000 gulden neergelegd, terwijl de stropers of de lokale bevolking met 100 gulden of minder genoegen moeten nemen. In hoeverre deze informatie juist is kan niet goed worden beoordeeld.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken