2. ACHTERGRONDEN VAN DE WILDLIFEBRANCHE

Duizenden jaren geleden begonnen mensen in West-Azi en in het Midden-Oosten wilde dieren tot huisdieren te maken. Honden, geiten, varkens, runderen, schapen en paarden waren de eerste gedomesticeerde dieren die met het oog op de voedselvoorziening, de huiden en het vervoer in gevangenschap werden gehouden. Eeuwen later werden wilde dieren vaker als gezelschapsdier gehouden. De rijke vorstenhuizen, farao's, keizers en andere hoogwaardigheidsbekleders namen wilde dieren als statussymbool op in hun huishouding. In Rome vochten 2.000 jaar geleden christenen en slaven voor hun leven tegen wilde dieren terwijl duizenden toeschouwers van het geboden spektakel genoten.

In de westerse wereld worden dieren vandaag de dag alleen nog maar als gezelschapsdier in huis opgenomen. De economische noodzaak van het zelf houden van dieren in huis of erf is verdwenen. Dieren die voor voedsel geschikt zijn, worden in legbatterijen en veemesterijen in grote aantallen gefokt. In ontwikkelingslanden dienen in het wild levende dieren nog altijd als vleesleverancier, al is de noodzaak ook daar de laatste decennia minder geworden. Eskimo's in de poolstreken doden alleen een walvis wanneer dat voor hun voedselvoorraad van belang is. Noorse en Japanse vissers daarentegen doden elk jaar honderden walvissen uit winstbejag. Overexploitatie van de zeen, tropische regenwouden die worden leeggekapt en de vernieling van andere natuurgebieden maken het voortbestaan van vele dier- en plantsoorten uiterst onzeker. Onder druk van publikaties van biologen, ecologen en door protesten van milieu-activisten werd de publieke opinie wakker geschud. Organisaties als het Wereld Natuur Fonds en Greenpeace werden actief. In het begin van de jaren zeventig kwam in Washington de Convention on International Trade in Endangered Species of wild Fauna and Flora (CITES) tot stand. In het verdrag werd de handel in bedreigde en in het wild levende dier- en plantsoorten verboden of aan banden gelegd. Tevens werden algemene regels opgesteld waaraan de legale internationale handel zich dient te houden. In het CITES-verdrag worden meer dan 3.000 diersoorten en meer dan 30.000 plantesoorten vermeld. Het regelt de handel en beslaat drie zogenaamde lijsten:

(de handel en het in bezit hebben van deze soorten zijn verboden en strafbaar gesteld) en uitzonderingen - lijst 1 van CITES somt soorten op die met uitsterven worden bedreigd. De hiervoor geldende regels zijn streng daarop worden zelden toegestaan (bijvoorbeeld voor een dierentuin);

wanneer de handel niet aan banden wordt gelegd;
- lijst 2 van CITES bevat soorten die niet direct met uitsterven worden bedreigd maar dat wel zullen worden Nederland ratificeerde het CITES-verdrag pas in 1984, maar werkt zeer loyaal mee aan de uitvoering van het - lijst 3 van CITES gaat over soorten die bescherming genieten op verzoek van een bepaald land. verdrag. De Wet Bedreigde Uitheemse Diersoorten (BUD) regelt de bescherming van deze bedreigde soorten. Het CITES-bureau Nederland is verantwoordelijk voor de afgifte van vergunningen. De in de eerste CITES-lijst genoemde dieren en planten mogen absoluut niet worden verhandeld in Nederland en zelfs het bezit van deze soorten is al strafbaar gesteld Noot . De handel in dieren en planten van de andere CITES-lijsten is in ons land niet strikt verboden, maar wordt wel beperkt door allerlei regels. Voor de handel dient altijd een vergunning te worden aangevraagd en bij invoer uit het buitenland dient ook een uitvoervergunning van het exporterende land te worden overhandigd. Voor in gevangenschap gekweekte exemplaren gelden minder strenge regels. Men dient slechts een kweek- of fokcertificaat te kunnen tonen. Er bestaat mondiaal een levendige handel in dieren en planten om economische redenen, maar de
toenemende welvaart van burgers en de toenemende mobiliteit heeft ook de vraagzijde naar exotische dieren en planten vergroot. Mensen willen zlf exotische dieren houden dan wel over bijzondere planten beschikken. Er worden per jaar enorme aantallen dieren en planten legaal verhandeld. Volgens Van den Berg, e.a., (1995, 79-80) wisselen legaal en illegaal per jaar ruim 4 miljoen vogels (papegaaien, zangvogels, roofvogels) van eigenaar, 10 miljoen reptielen (slangen en hagedissen), 350 miljoen vissen, 40.000 apen, 15 miljoen pelsdieren en slagtanden van ongeveer 90.000 olifanten. Per jaar worden een miljoen wilde orchideen verhandeld, terwijl vele cactussen, knollen en bloembollen van het ene land naar het andere land worden vervoerd. Nederland met zijn handelscentra en vervoersknooppunten (Schiphol en Rotterdam) heeft een belangrijke rol in die handel. Veel van de verhandelde legale dieren en planten in de wildlife zijn voor doorvoer naar andere bestemmingen buiten Nederland. Volgens Van den Berg, e.a. (1995) spelen Nederlandse handelaren een leidende rol in de wildlifehandel. Of dat werkelijk het geval is kan niet op grond van concrete gegevens worden nagegaan, maar is wel aannemelijk gezien de hoge positie die Nederland inneemt in de lijst van CITES-vogels importerende landen en de eerste plaats die Nederland heeft in de plantehandel.

De illegale handel in dieren en planten is ook gebaseerd op vraag en aanbod, waarbij de zeldzaamheid, de beschikbaarheid (de moeilijkheid om bepaalde dieren te vangen) en de risico's tijdens het transport uiteindelijk de prijs van een dier of plant bepalen. De verschillen tussen de verwervingskosten en de verkoopopbrengsten zijn groot en zeer aantrekkelijk. Zo kan de huid van een luipaard de stroper(s) een paar honderd dollar opleveren, maar de koper betaalt soms wel 60.000 dollar voor zo'n huid. Het verschil komt in handen van de internationaal opererende tussenhandel.

De illegale handelsketen vanaf het land van uitvoer naar de klant in het westen bestaat grofweg uit drie delen: 1. De export. Mexico, Nicaragua, Venezuela, Peru, Guyana, Brazili, Argentini, Rusland, China, de Filippijnen, Vietnam, India, Indonesi, Uganda, Kenia, Tanzania, Zuid-Afrika, Zare, Kameroen, Maleisi, Senegal leveren allerlei exotische dieren en planten aan de Verenigde Staten, Saoedi-Arabi, Japan en de landen uit West-Europa. De dieren worden gevangen door de plaatselijke bevolking die in de verkoop daarvan een ruime aanvulling op hun schamele inkomen zien, of door professionele lokale stropers. In een enkel geval worden stropers vanuit het westen gestuurd om in samenwerking met enkele lokale inwoners hun roofwerk te verrichten. Daarbij worden de nauwkeurig omschreven wensen van de klanten uit het westen goed in het oog gehouden. Stropers kunnen individueel werken (free-lancers) of in vaste dienst zijn van groothandelsmaatschappijen die op wereldschaal dieren en planten legaal n illegaal exporteren. Na de vangst moet het transport binnen de grenzen van het exporterende land naar het vliegveld of haven worden geregeld en een opslagplaats worden ingericht. Deze opslagplaatsen worden ook wel kweekstations of breeding farms genoemd. Daarin worden bijzondere soorten dieren en planten gefokt en gekweekt met behulp van gestroopte exemplaren. De dieren en planten worden er tijdelijk gevangen gezet respectievelijk opgeslagen tot het vervoer per vliegtuig naar andere landen is geregeld. Zo'n vlucht is pas voordelig wanneer veel dieren tegelijk kunnen worden getransporteerd en wanneer deze lading kan worden vermengd met legale zendingen.

Voor de export van de flora en fauna die op de CITES-lijsten voorkomen, zijn vergunningen nodig. Deze vergunningen worden meestal via corrupte ambtenaren en politici (tot op het niveau van regeringen) verkregen. Hun participatie is cruciaal voor de illegale handel, omdat zij zorgen voor contacten met verkopers en voor valse of vervalste documenten. In sommige landen is de export, ondanks het CITES-verdrag, van grote betekenis voor de economie. Zo wordt beweerd dat de derde bron van inkomsten van Venezuela (na olie en voedsel) de export van exotische dieren is.

2. Het transport. Het transporteren van dieren moet snel geschieden. Het meest gebruikelijke vervoermiddel voor dieren is daarom het vliegtuig. Handelaren gaan uiterst onzorgvuldig en slordig met de dieren en planten om. Deze slordigheid, die ook de AID tijdens zijn controles aantreft, is opmerkelijk aangezien de te behalen winst direct afhankelijk is van het levend kunnen afleveren van de dieren. Winstmaximalisatie blijkt dus geen rol te spelen in de internationale handel. De omstandigheden tijdens het transporteren zijn vaak zo erbarmelijk (zonder drinken en eten, op elkaar gepakt, met temperaturen varirend van heel koud tot zeer heet) dat de meeste dieren onderweg al sterven. Dit sterftepercentage kan oplopen tot soms wel 70%. De luchtvaartmaatschappijen hebben om de sterfte onderweg tegen te gaan allerlei maatregelen ingevoerd ter bescherming van de dieren (of vluchten met levende dieren soms helemaal stopgezet). Het gevolg hiervan is wel dat tegenwoordig chartervluchten worden gebruikt voor deze smokkel en dat gewone lijnvluchten worden door de handelaren gemeden.

De scheepvaart (containers) en de post worden ingeschakeld wanneer het vervoer niet snel hoeft te verlopen. Dit is het geval bij dode dieren, pelzen, planten en bij sommige dieren die lang zonder drinken en voedsel kunnen.

3. De import. In vroeger tijden was het houden van exotische dieren en planten voorbehouden aan de rijken. Tegenwoordig kunnen veel meer mensen zich de aanschaf daarvan permitteren. De vraag is om deze reden de
laatste jaren wereldwijd flink toegenomen. De uiteindelijke afnemers van illegaal verhandelde en bedreigde dier- en plantsoorten zijn particuliere burgers die al dan niet in verenigingsverband er een hobby van maken dergelijke dieren en planten te houden. Ook verzamelaars van dode exemplaren kunnen tot de afnemers worden gerekend. Beide groepen klanten zijn bereid forse prijzen te betalen voor hun hobby. Hoewel de kennis van deze groep afnemers over (de verzorging van) exotische dieren door goede informatie in tijdschriften van verenigingen en hobbyclubs steeds beter wordt, gaan veel dieren binnen korte tijd na aankomst dood. Door verkeerde klimatologische omstandigheden, een te kleine behuizing, infectieziekten, stress of verkeerde verzorging sterven de meeste gemporteerde dieren binnen een jaar. Daardoor wordt, hoe wreed het ook mag klinken, de vraag naar deze dieren gestimuleerd. Afnemers denken toevallig een slecht exemplaar te hebben gekocht en bestellen een nieuw dier bij de handelaren.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken