3.6 Kennemerland


Bij het IRT en het verdere vervolg van de Delta-methode speelde de CID van de politieregio Kennemerland een belangrijke rol. Onder verantwoordelijkheid van de CID Kennemerland blijkt de methode ook na de ophefffing van het IRT te zijn toegepast. In het onderzoek van de commissie zijn nieuwe feiten naar voren gekomen die een ander licht werpen op de door het IRT toegepaste Delta-methode.

3.6.1 Afbouw trajecten informanten

Na de opheffing van het IRT werd besloten enkele informanten formeel af te bouwen, dat wil zeggen niet meer van hun diensten gebruik te maken. De politie in Haarlem was van mening dat de informanten daadwerkelijk het risico liepen geliquideerd te worden. Langendoen stelde dat dit het geval was. Langendoen en Van Vondel brachten vervolgens een bezoek aan de informant in een ver buitenland. Ten behoeve van de afbouw van informant 1 werd Van Vondel, die inmiddels een particulier recherchebureau was begonnen, weer in dienst van de politie Kennemerland genomen.

De voorzitter :
Op 1 februari 1994 gaat u weg, maar u blijft daarna betrokken bij het runnen van informanten.
De heer Van Vondel:
Ja.
De voorzitter:
Hoe kan dat? U bent niet meer in politiedienst, maar blijft toch informanten runnen.
De heer Van Vondel:
Op een gegeven moment ben ik bij de politie weggegaan. Op uitdrukkelijk verzoek van mijnheer Straver van het regiokorps Kennemerland ben ik toen teruggekomen. Door publikaties in de pers waren heel veel mensen zodanig in problemen gekomen, dat zij ondersteuning nodig hadden. Mijnheer Straver heeft mij toen gevraagd om terug te komen. Noot
Ten behoeve van de informanten 1 en 2 werden specifieke maatregelen getroffen.

Informant 1:

6.000 kilo

Informant 1 moest naar het oordeel van de politie van Kennemerland worden afgebouwd. Er was echter nog een partij van 6.000 kilo softdrugs onderweg. Indien deze partij van 6.000 kilo in beslag zou worden genomen, zou de identiteit van de informant bekend worden, aldus Langendoen. De verwachting was dat de informant vervolgens geliquideerd zou worden.

De heer De Beaufort:
(...) Wat was er nou aan de hand? Er was een oude IRT-informant die - ik praat uit mijn hoofd en daarom is het mogelijk dat ik me hierbij vergis - was benaderd vanuit de criminele wereld en er moet iets gezegd zijn in de volgende trant: luister eens, wij hadden nog een afspraak dat jij 6.000 kilo voor ons zou doorleveren en ons daarbij zou assisteren; als je dat niet doet, zwaait er wat voor je. Zwaait er wat voor je is voorzichtig uitgedrukt. Dat er iets zwaaide voor die informant was manifest duidelijk. Iedereen in Haarlem kon begrijpen dat dat een realiteit was, tenzij er hier van een verschrikkelijk complot sprake was, waardoor wij allemaal op het verkeerde been werden gezet. Dat er dreigingen waren aan het adres van die informant, was op het eerste gezicht evident. Noot
De politie in Kennemerland, het OM in Haarlem en de procureur-generaal in het ressort Amsterdam gingen in de zomer van 1994 akkoord met het doorlaten van 6.000 kilo softdrugs. Onder regie van politie en justitie is daardoor 6.000 kilo softdrugs op de markt terecht gekomen.

De voorzitter:
Voelde u zich toen ook voor het blok gesteld?
De heer Straver:
Het was verrassend dat het zo lang duurde. Kijk, die pijplijn kon op ieder moment worden afgestopt. De heer Lith heeft dat ook heel goed aangegeven. Als de criminele organisatie weer een partij in het buitenland wilde bestellen en daarbij de medewerking van de informant nodig had, dan werd dat besproken. Maar als door het OM het sein eenmaal op groen was gezet voor de levering van een partij, dan moest die wel uit de pijplijn komen. Dat was al voorzien in november 1993.
De voorzitter:
Maar het is toch eigenlijk niet meer terug te vinden waar het OM precies toestemming voor gegeven heeft? Dat geldt ook voor die laatste partij, die afbouwpartij. De heer De Beaufort zei hier: ik voelde mij voor het blok gesteld, het was een zaak van leven en dood, de korpsleiding vroeg het mij.
De heer Straver:
Ja, dat klopt.
De voorzitter:
Voelde u zich dan niet voor het blok gesteld?
De heer Straver:
Ja, ik voelde mij ook voor het blok gesteld. Kijk, mijnheer Van Traa, u moet dat zo zien. Als er normaal nog een partij was gekomen die in de pijplijn zat, had die misschien best kunnen worden geveegd. Dan had de informant misschien best aan een verhaal kunnen worden geholpen waarmee hij zich bij de

criminele organisatie kon verantwoorden. Maar wij zaten in een heel andere situatie, namelijk dat de positie van de informant door alle gelek rondom de methode uitermate precair was geworden. Noot Procureur-generaal Van Randwijck was dezelfde mening toegedaan.

De heer Koekkoek:
(...) Vond u het in dit geval nodig om het aan de minister van Justitie te melden?
De heer Van Randwijck:
Dat heb ik niet gedaan. Ik vond het op dat moment ook niet nodig, omdat wij in een fuik waren gelopen. Wij konden geen kant uit.
De voorzitter:
De informant had dus in feite de sturing overgenomen.
De heer Van Randwijck:
Nee, die had de sturing niet overgenomen, want in een dergelijke noodtoestand kun je nauwelijks nog van sturing spreken. Een noodtoestand houdt een volstrekt gebrek aan sturing in.
De heer Koekkoek:
U wilt hiermee zeggen dat de toen zittende minister er toch niets aan had kunnen veranderen, zodat het geen zin had om het hem te melden, ondanks dat er inmiddels een werkgroep-Van Traa aan de gang was? Er was geen andere keuze?
De heer Van Randwijck:
Juist. Noot Daarnaast werden nog meerder containers doorgelaten om de veiligheid van de informant te waarborgen. De commissie heeft gerede twijfels of daadwerkelijk sprake was van een bedreiging van de informanten. Informant 1 was feitelijk, na het bezoek van Van Langendoen en Van Vondel aan hem in het buitenland, afgebouwd. Opmerkelijk is dat informant 1 in juni 1994 onder een andere naam weer als informant bij de CID Kennemerland wordt ingeschreven. Het is de vraag in hoeverre Langendoen en Van Vondel de bedreiging van de informanten gebruikt hebben om de methode doorgang te kunnen laten vinden. Zij hebben de Haarlemse korpsleiding en de betrokken leden van het OM hierover niet ingelicht.

Informant 2:

2 miljoen

Informant 2 was gedurende enige jaren informant bij de CID Kennemerland en was onder meer betrokken bij de XTC-transporten naar Engeland. Na de opheffing van het IRT was de relatie met informant 2 beindigd. In de zomer van 1994 voelde informant 2 zich bedreigd vanuit de Delta-organisatie. Perspublicaties die volgens de CID en de CRI zijn identiteit zouden kunnen onthullen, waren aanleiding om hem te beveiligen. De hoofdofficier van Justitie en de landsadvocaat meenden dat de bedreiging mede was veroorzaakt door onzorgvuldig optreden van de overheid. De informant eiste een grote afkoopsom en dreigde publiciteit te zoeken en de staat in kort geding te dagvaarden. Om die reden werd door het ministerie besloten om informant 2 een bedrag te geven om hem in staat te stellen op een onbekende plaats een nieuw bestaan op te bouwen. Uit een onderzoek door een CRI-accountant naar de gewenste hoogte van dit bedrag, bleek dat informant 2 criminele inkomsten had behouden en geen tipgelden had ontvangen. Ook bleek dat hij nog een grote vordering op de criminele organisatie had wegens zijn diensten bij een omvangrijke transactie. Noot In verband met de ontvangst van dit bedrag zou informant 2 hebben afgezien van tipgeld. Hij eiste nu compensatie door de staat. Hoofdofficier De Beaufort stelde in een ambtsbericht van 18 augustus 1994 dat hem inmiddels was gebleken dat het wegstrepen van tipgelden tegen behouden criminele winsten vaker voorkwam en dat in contacten met criminele informanten regelmatig dergelijke afspraken werden gemaakt. De Beaufort erkende in zijn ambtsbericht dat sprake was van mogelijkheden tot chantage van de overheid. Noot Hij stelde korpsbeheerder Schmitz op de hoogte van de voorgenomen afbouw. Het ministerie meende dat het onverstandig is om als overheid zelf veiligheidsrisico's te dragen, maar dat de overheid wel gehouden is om de informant naar redelijkheid in de positie te brengen waarin deze zelf maatregelen kan nemen. Noot Op de dag van haar ambtsaanvaarding werd minister Sorgdrager de zaak voorgelegd. Zij besloot conform de adviezen van de landsadvocaat en de ambtelijke top informant 2 een bedrag toe te kennen van 2 miljoen gulden. Dit bedrag was gebaseerd op de kosten voor identiteitsverandering, reis- en verblijfkosten, levensonderhoud gedurende een aantal jaren, alsnog tipgeld en een vergoeding voor immaterile schade. De uit te keren afbouw vond plaats door middel van een door de staat en de informant ondertekende akte van dading.

De heer De Graaf:
Dan de afbouw van een informant. Er heeft vorig jaar een afbouw plaatsgevonden, zoals het in het jargon is genoemd. Wat betekent dat precies, een afbouw?
De heer Wooldrik:
Het IRT was ontploft en de informant kon, doordat het IRT er niet meer was, zijn activiteiten niet meer ontplooien. Door allerlei rumoer eromheen, het bekend worden in de pers en wat dies meer zij, was er de vrees dat zijn identiteit bekend kon worden. Hij moest dus uit die operatie worden teruggetrokken op een zodanige manier dat zijn identiteit geheim bleef. Dat noemen wij het afbouwen van een informant.
De heer De Graaf:
Heel concreet, wat gebeurt er van de zijde van uw ministerie?

De heer Wooldrik:
U hebt het over dat ene geval, h?
De heer De Graaf:
Ik heb het over dat ene geval.
De heer Wooldrik:
Ik heb het niet zelf behandeld. Vorig jaar zomer is het afgewikkeld. Er is een voorstel gedaan door, ik dacht, in dit geval de regio Kennemerland om de informant op een bepaalde manier af te bouwen. Er is advies gevraagd aan de landsadvocaat. Er is ook een soort accountantsonderzoek van de CRI geweest om te zien wat de vermogenspositie van deze informant was. Op grond daarvan en van de bijdrage die hij in het verleden had geleverd, is op een gegeven moment een bepaald bedrag tot stand gekomen.
De heer De Graaf:
Als de CRI-accountant een vermogensonderzoek deed, was de informant dus ook bij die accountant bekend.
De heer Wooldrik:
Ja.
De heer De Graaf:
Met naam en toenaam?
De heer Wooldrik:
De informant was niet bij ons, maar wel bij het veld bekend.
De heer De Graaf:
Bij wie in het veld?
De heer Wooldrik:
In dit geval de CID-officier Haarlem, denk ik.
De heer De Graaf:
Ook bij de CRI?
De heer Wooldrik:
Bij de CRI denk ik ook wel.
De heer De Graaf:
U zegt dat een vermogensonderzoek heeft plaatsgevonden. Dan moet iemand bij de CRI weten wie het is.
De heer Wooldrik:
Of je de naam moet weten of voldoende gegevens kunt krijgen om een oordeel te vormen, is natuurlijk de kwestie. Er is een rapport over gemaakt.
De voorzitter:
Waar kreeg die mijnheer of mevrouw nu voor betaald?
De heer Wooldrik:
Dat is nu het geheim van de dading. Dat laat je in het midden. Er is een claim, een wens, een verlangen. Het element van schadevergoeding is ook van de andere kant naar voren gebracht. Wij hebben in het midden gelaten waar het voor is. Wij vonden dat de Staat der Nederlanden ervoor verantwoordelijk was dat de man dreigde af te branden. Er waren in de pers gesprekken gepubliceerd die konden leiden tot vaststelling van de identiteit van deze figuur. Het was een morele verplichting die de Staat der Nederlanden op zich had genomen. Wij vonden dat het leven van die man moest worden beschermd en dat wij hem bovendien de kans moesten geven, zijn schepen hier achter zich te verbranden en ergens anders opnieuw te beginnen. Daar is een bepaald bedrag uit gekomen.
De voorzitter:
Als ik bij Justitie kom en ik zeg dat ik mijn schepen achter mij wil verbranden, zegt Justitie niet: komt u binnen, wij zullen een accountant naar u toe sturen.
De heer Wooldrik:
Mijn antwoord duurde vrij lang, omdat ik een heleboel argumenten heb genoemd die van belang zijn geweest voor die dading.
De voorzitter:
Een morele verplichting schept toch nog geen verbintenis?
De heer Wooldrik:
De overheid, de Staat der Nederlanden, heeft gedurende enige tijd gebruik gemaakt van die informant. Door een geweldige ontploffing verdween het team, om welke reden dan ook; die laat ik nu maar in het midden. Hierdoor kwam zijn veiligheid in gevaar. Er waren ook andere dingen in de publiciteit gekomen. Ik vind dat de Staat der Nederlanden dan wel een zekere verantwoordelijkheid heeft.
De heer De Graaf:
Als er een bedrag wordt gereserveerd om een informant weg te helpen, moet er enige aanleiding zijn om dat geld ter beschikking te stellen. Heeft die informant niet zelf vermogen uit criminele activiteiten opgebouwd?
De heer Wooldrik:
Dat was het onderwerp van het vermogensonderzoek van de CRI. De accountant moest bekijken hoe het zat, voorzover je daar ooit achter komt.
De heer De Graaf:
Wilt u mijn vraag beantwoorden? Was dat zo?
De heer Wooldrik:
Hij had ook criminele inkomsten, ja. Degene die de informant heeft ingeschakeld en van hem gebruik heeft gemaakt, wist dat. Die heeft dat namens de Staat der Nederlanden gedaan.
De voorzitter:
Hoe weten wij dat hij het namens de Staat der Nederlanden heeft gedaan? Of gaan wij daarvan uit?
De heer Wooldrik:
Als politie en justitie iets doen, doen zij dat, denk ik, namens de Staat der Nederlanden.
De voorzitter:
Hebben die een onbeperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid voor de abstractie de Staat der Nederlanden?
De heer Wooldrik:
Nee, nu komt u met allerlei civielrechtelijke constructies aanzetten. Ik houd het heel simpel.
De voorzitter:
Hoeveel kreeg die man nu mee?
De heer Wooldrik:
U wilt het bedrag weten? U weet het al.
De voorzitter:
Ik weet het niet exact.
De heer Wooldrik:
Ik dacht dat de heer De Graaf het wel weet. Ik zeg het liever niet.
De voorzitter:
Maar het is meer dan 1 mln.?
De heer Wooldrik:
Ja. Noot

3.6.2 Methode verder ontwikkeld

Nadat het IRT in december 1993 werd opgeheven, werd de methode van het doorlaten van drugs met hulp van een criminele burgerinfiltrant en onder regie van de politie gecontinueerd. Onder leiding van CID-chef Kennemerland Langendoen en CID-runner van Kennemerland Van Vondel werden vele containers Nederland binnengebracht zonder dat politie en justitie de drugs in beslag namen. Van Vondel was gedurende een deel van deze periode niet meer in dienst bij de politie, maar had een eigen recherchebureau. Ten behoeve van onderzoeken voor de politieregio's Rotterdam-Rijnmond en Gooi en Vechtstreek werden containers met drugs doorgelaten. Op die manier hoopten betrokkenen voldoende informatie te verzamelen over de activiteiten van de verschillende criminele organisaties. Begin 1995 ontvingen de hoofdofficieren in Haarlem en Rotterdam berichten dat de methode nog steeds werd gebruikt, waarbij medewerkers van de RCID Kennemerland actief waren. Mede op voorstel van de Haarlemse korpschef en hoofdsofficier, en de Rotterdamse hoofdofficier stelde het College van procureurs-generaal een rijksrecherche-onderzoek in. In mei 1995 ging het rijksrecherche-onderzoek van start naar de organisatie en het functioneren van de RCID Kennemerland en, in relatie daarmee, het functioneren van de korpsleiding van het regiokorps Kennemerland alsmede de verantwoordelijke leden van het OM te Haarlem. De opdracht aan het rijksrechercheteam luidde: Het verrichten van een zo grondig mogelijk feitenonderzoek over de activiteiten, het functioneren en de werkwijze van de RCID Kennemerland gedurende de periode 1990 - heden. Bijzondere aandacht behoort daarbij te worden geschonken aan het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden. Tevens dienen de verantwoordelijkheid voor de RCID en de RCID-operaties, zowel bij politie als OM in kaart te worden gebracht. Het onderzoek moet resulteren in een rapportage met conclusies en aanbevelingen. Noot

Het onderzoek heeft tot doel, om mede op basis van een aantal concrete CID-operaties, het feitelijk functioneren van de CID in kaart te brengen, afgezet wat op basis van de geldende wettelijke - en andere regelingen en een adequaat functionerend toezicht op deze dienst, zou mogen worden verwacht. In het onderzoek zal de relatie en communicatie van de CID met de eigen korpsleiding en het terzake bevoegde en verantwoordelijke OM mede worden gevalueerd. Noot

De commissie heeft zich doorlopend op de hoogte laten stellen van de voortgang van het rijksrecherche-onderzoek. De commissie heeft enkele malen met beide ministers gesproken over de voortgang van het onderzoek.

3.6.3 Doorlaten harddrugs

De commissie heeft enkele gevallen aangetroffen waarin harddrugs met medeweten van politie op de markt terecht zijn gekomen.
In 1991 bezochten twee medewerkers van de CID Kennemerland met een informant de haven van Rotterdam. De informant heeft daarbij vijf kilo harddrugs van het schip gehaald. Het is onduidelijk wat er met deze vijf kilo is gebeurd. Het is aannemelijk dat deze kilo's op de markt terecht zijn gekomen. Volgens de douane is medio 1992 door twee medewerkers van de CID-Kennemerland een container in Amsterdam gecontroleerd. In die container werd 30 kilo harddrugs aangetroffen, die werd meegenomen door de rechercheurs. De betreffende container maakte deel uit van een zending van twee containers met koffie. De CID Kennemerland gaf aan voor de andere container geen belangstelling te hebben. Toen de douane deze container toch controleerde, werden twee koffers met elk 26 kilo harddrugs aangetroffen. In juni en november 1992 is een aantal kilo cocane doorgelaten in Rotterdam. De CID Kennemerland runde in deze zaak een informant. Volgens Langendoen is de cocane in het milieu terecht gekomen, doordat een communicatiefout ontstond tussen het observatieteam en de tactische recherche in Rotterdam, waardoor ze de partij kwijt raakten. Vanuit Rotterdam is verklaard dat de cocane moest worden doorgelaten om de informant in de ogen van de criminele organisatie meer vertrouwen te laten krijgen. Langendoen ontkent dit ten stelligste. Noot

3.6.4 De sapman

De commissie heeft tijdens haar onderzoek geconstateerd dat de CID Kennemerland betrokken was bij de verwerking van de deklading van de containers waarin de drugs waren verborgen. Het ging deels om vaten met extracten van vruchtensappen, waarin de drugs verborgen zaten. De CID Kennemerland had intensief contact
met een producent van limonade in Belgi, aangeduid als de sapman. Via de sapman kon de CID Kennemerland zonder problemen dekladingen van containers met drugs afvoeren. De relatie tussen de sapman en medewerkers van de CID Kennemerland was dermate intensief dat nader onderzoek noodzakelijk bleek.

Begin contact sapman

De sapman kwam voor het eerst in contact met de CID Kennemerland na de cocane-vangst in IJmuiden in 1989. Toen was cocane verstopt in vaten vruchtenextract. De sapman kon de politie helpen bij het verwerken van deze vruchtenextracten.

In september 1991 ging het bedrijf van de sapman failliet. Hij verkocht het bedrijf aan een ander. Het nieuwe bedrijf wilde vruchtensappen gaan importeren vanuit Marokko. De veronderstelling van sapman was dat de nieuwe eigenaar daarbij tevens drugs zou importeren. De sapman meldde zich bij de tactische recherche in Haarlem, die sapman overdroeg aan de CID. Vanaf dat moment ontstond intensief contact tussen de sapman en de CID Kennemerland.

Volgens CID-chef Langendoen en CID-medewerker Van Vondel was sapman ingeschreven als informant. Noot In het informantenregister van de CID Kennemerland komt de sapman echter niet voor. De sapman verschafte de CID Kennemerland informatie over softdruglijnen en de algemene produktie en verwerking van vruchtensappen. Noot

De sapman verwerkte in de navolgende periode alle vruchtensappen die als deklading werd gebruikt bij de containers met drugs die door de CID Kennemerland werden doorgeleverd. De CID Kennemerland scheidde de deklading van de drugs, vervoerde de drugs naar de criminele organisatie en schonk de deklading om niet aan de sapfabrikant. Volgens Langendoen zijn honderden tonnen vruchtensappen naar de sapfabrikant gegaan vanaf de CID Kennemerland. Noot

Volgens de sapman gaat het om veel minder dan honderden tonnen sap. Hij verklaart naast sap geld van de CID Kennemerland verkregen te hebben dat ook gestort is op een borgrekening onder valse naam.

Reis Van Vondel en sapman

De verhouding tussen Van Vondel en de sapman roept de nodige vragen op. Van Vondel is in 1992 met de sapman op vakantie geweest naar Marokko. Van Vondel stelt uitdrukkelijk dat het hier gaat om een priv-reis. Langendoen heeft Van Vondel afgeraden naar Marokko te gaan met de sapman. Van Vondel erkende tijdens zijn openbare verhoor dat deze reis beter niet had kunnen worden gemaakt: achteraf gezien achtte Van Vondel dat niet professioneel. Noot Het blijft onduidelijk wat de sapman en Van Vondel beiden in Marokko hebben gedaan. Het is zeker dat zij een aantal vruchtensapfabrieken hebben bekeken.

Bedrijf Zuid-Amerika

In het voorjaar van 1992 ontstonden problemen tussen de sapman en de nieuwe eigenaar. In een daarop volgende rechtszaak dreigde sapman te verliezen. Hij dreigde op de zitting zijn samenwerking met de CID Haarlem uit de doeken te doen. Van Vondel heeft hem ontraden op de zitting iets te vertellen over zijn informantenrol. Van Vondel stelt echter dat hij sapman niets heeft aangeboden. Noot De sapman zegt in een gesprek met de commissie, via Van Vondel, te zijn benaderd door X, een investeerder uit Haarlem. X was een pseudo-identiteit van CID-chef Langendoen, die gebruik maakte van de naam van een bestaand persoon. Deze X zou volgens de sapman hem 200.000 gulden hebben gegeven om zijn activiteiten voort te zetten en een bedrijf in Zuid-Amerika op te bouwen dat sappen zou moeten exporteren naar Nederland. De sapman verklaart dat hij van Van Vondel en Langendoen meer dan drie miljoen gulden heeft gekregen. De sapman heeft daadwerkelijk een bedrijf opgericht in Zuid-Amerika eind 1993. Langendoen en Van Vondel ontkennen in hun openbare verhoren deze weergave van de gebeurtenissen door de sapman. De sapman zou van hen nooit geld gekregen hebben om een bedrijf in vruchtensappen op te richten. Langendoen en Van Vondel zouden nooit met de sapman hebben gesproken over de mogelijke rol van het bedrijf. Langendoen zou nooit als X geld hebben aangeboden aan sapman. Wel hebben Van Vondel en Langendoen met elkaar besproken of het bedrijf in Zuid-Amerika gebruikt kon worden als aanleverbedrijf voor vruchtenextracten aan criminele organisaties zodat zij nog meer controle zouden kunnen uitoefenen op de aanlevering van drugs. Die gedachte kwam op toen bleek dat de Colombianen in eigen land niet meer voldoende vruchtensappen konden krijgen als coverlading voor hun drugtransporten. De vier proefzendingen cocane van elk 25 kilo en de cocanelevering van 5.000 kilo zouden via dit saptraject worden geleverd. Deze cocane-leveringen hebben nooit plaatsgevonden.

Borgrekening onder pseudo-identiteit

Medio 1993 hebben Langendoen en Van Vondel een borgrekening geopend. Op deze rekening is ongeveer een half miljoen gulden gestort. Van Vondel heeft zijn handtekening gezet onder het formulier waarmee de valse rekening werd geopend. Van Vondel en Langendoen stellen dat het verstrekken van deze identiteit nodig was om ervan verzekerd te kunnen zijn dat de dekladingen konden worden weggewerkt. Noot

De heer Van Vondel:
Het was absoluut noodzakelijk dat dat traject in stand bleef. Ik heb er niet echt zo specifiek over nagedacht. We hebben toen in de uitvoering van dit traject de beslissing genomen om dit zo te doen, zodat de voortgang gewaarborgd bleef.
De heer Vos:
En wist de officier van justitie hiervan?
De heer Van Vondel:
Nee, hij wist hier niet van. Noot Volgens Van Vondel was deze rekening een uitweg voor sapman om zijn zwarte verdiensten uit de verkoop van vruchtensappen op een rekening te zetten. Het is echter nauwelijks aannemelijk dat de sapman medio 1993 al een half miljoen gulden verdiend zou kunnen hebben met het verkopen van door de CID Kennemerland aangeleverde vruchtensappen. Het overzicht van de containers die onder regie van de CID Kennemerland zijn ingevoerd maakt het zeer aannemelijk dat grote hoeveelheden sap pas in de tweede helft van 1993 op gang komen.

Zuster van Langendoen

Op 8 januari 1996 ontving de commissie van de rijksrecherche een verklaring van de zuster van Langendoen aan de rijksrecherche. Uit de verhoren was gebleken dat zij een rol speelde in het saptraject. Deze verklaring geeft meer inzicht over haar rol en duidt op een verdergaande betrokkenheid van Langendoen en Van Vondel bij de sapfabriek in Zuid-Amerika. Het onderstaande is gebasserd op de verklaring van Langendoens zuster. De commissie wil hierbij het volgende aantekenen. De zuster van Langendoen heeft op 18 december 1995 een verklaring afgelegd ten overstaan van een notaris waarin zij stelt haar verklaringen aan de rijksrecherche onder druk te hebben afgelegd. De betrokken rijksrechercheur ontkent dit bij rapport van 19 januari 1996. De twee rijksrechercheurs die haar verhoord hebben verklaren dat haar medewerking geheel vrijwillig was en dat het hier niet om een strafrechtelijk onderzoek ging.

De zuster van CID-chef Langendoen ging op verzoek van Langendoen bij het bedrijf van sapman werken. Volgens de zuster is niet expliciet gesproken over de reden waarom Langendoen voorstelde dat zij bij deze fabriek ging werken. Langendoen en Van Vondel verklaren dat zij haar op die manier alleen aan een baan wilden helpen. De sapman verklaart dat de zuster tevens een rol diende te spelen bij het opzetten van een frontstore in het buitenland, waarvan de CID Kennemerland later gebruik kon maken. De zuster van Langendoen verklaart dat de sapman Langendoen bij hun eerste bezoek aansprak als X en dat de sapman de naam Langendoen niet kende. De sapman wist niet dat Langendoen politieman was. De zuster mocht aan de sapman van Langendoen niet vertellen dat X in werkelijkheid Langendoen was en bij de politie werkte. Het is voor de zuster onduidelijk waarom zij die informatie niet mocht geven. De zuster ging vervolgens werken bij de fabriek van sapman in Zuid-Amerika. Zij werd gerente (wettelijk vertegenwoordiger) van de fabriek. Eind 1994 vroeg de sapman aan de zuster of zij contact wilde leggen met Langendoen omdat de sapman zich in financile moeilijkheden bevond. De zuster van Langendoen is in maart 1995 op verzoek van Langendoen naar Nederland gekomen om de documenten van de fabriek te tonen. Langendoen heeft zijn zuster toen minstens 10.000 dollar gegeven om de schulden van de fabriek af te lossen en om achterstallig loon te betalen. In 1995 is een andere medewerker van de CID Kennemerland naar Zuid-Amerika gereisd om een video te maken van de fabriek. De man werd door Langendoen aangekondigd bij zijn zuster. Hij gaf als reden dat eventuele kopers een indruk wilde krijgen van de fabriek. Langendoen zou zijn zuster hebben gesuggereerd de fabriek over te nemen. In 1995 is Van Vondel naar Zuid-Amerika gegaan om te bezien of de fabriek kon worden verkocht. De zuster van Langendoen verklaart dat Langendoen haar heeft gebeld met de mededeling dat Van Vondel zou komen om de schulden van de fabriek te betalen. Zij zou van Van Vondel in totaal 40.000 dollar hebben ontvangen.

De zuster van Langendoen is ervan overtuigd dat de sapman geld kreeg van de politie in Haarlem en dat de politie op de n of andere wijze financile belangen had in de fabriek in Zuid-Amerika. Langendoen spande zich in 1995 in om een afvloeiingsregeling voor zijn zuster te regelen. Die regeling is tot stand gekomen.

Afkopen van sapman en het achterhouden van informatie


Ook nadat Van Vondel bij de politie weg was gegaan en zijn eigen recherche-bureau begonnen was, bleef contact bestaan tussen de sapman en Van Vondel. Eind 1994 verkeerde de sapman in financile en emotionele moeilijkheden. Van Vondel verklaart dat hij toen zelfstandig heeft besloten maatregelen te nemen om de sapman te beschermen.

De sapman kreeg in 1995 van Van Vondel een bedrag tussen de 500.000 en 1 miljoen gulden om uit de problemen te komen en zijn bedrijf te kunnen voortzetten. De sapman heeft dat geld mede gekregen van Van Vondel om met zijn familie voor zes maanden naar de Verenigde Staten te gaan. Van Vondel wilde op die manier voorkomen dat de sapman door de rijksrecherche of de commissie zou worden gehoord. Van Vondel kreeg dit geld naar eigen zeggen van informant 1. Van Vondel bestempelde dit als een lening. Volgens Van Vondel wilde informant 1 het geld geven aan de sapman om te voorkomen dat de sapman in de openbaarheid zou vertellen over de saptrajecten. Noot Van Vondel stelt dat hij zich, ook al was hij geen politieman meer, emotioneel verplicht voelde de anonimiteit van de sapman te beschermen.

De heer Van Vondel:
Ik ben ook niet blij met datgene wat ik uiteindelijk gedaan heb, maar ik heb die beslissing wel overwogen en met een emotionele achtergrond genomen. Ik sta daar nu voor. Noot
Van Vondel stelt nadrukkelijk dat hij zelf besloten heeft tot deze activiteiten. Langendoen zou niet op de hoogte zijn geweest van de betalingen. In 1994 en 1995 hebben Langendoen, Van Vondel en sapman verschillende malen contact gehad. Van Vondel en Langendoen verklaren beiden dat tijdens deze gesprekken nooit is gesproken over deze betalingen. Noot

Uit een opgenomen gesprek tussen sapman en Van Vondel blijkt dat Van Vondel verschillende malen heeft gezegd dat, indien de rijksrecherche of de commissie sapman wil horen, hij contact moet opnemen met Langendoen om af te spreken hoe om te gaan met de informatie dat hij als informant had gefunctioneerd. Uit dit gesprek kan echter niet geconcludeerd worden dat Langendoen daadwerkelijk op de hoogte was van de betaling aan de sapman. Het gesprek toont dat Van Vondel probeerde om samen met de sapman een verhaal te construeren voor het geval hij verhoord zou worden door de rijksrecherche of de commissie. Het blijft onduidelijk in hoeverre Van Vondel in opdracht of met medeweten van anderen handelde. Het is onaannemelijk dat Van Vondel niemand heeft ingelicht over zijn beslissing de sapman geld te betalen dat afkomstig was van informant 1. Langendoen was in het verleden steeds op de hoogte van alle handelingen van Van Vondel.

De heer Van Vondel:
Kijk, wij zijn pioniers geweest met de methode. Ook daarin hebben wij dingen gedaan, waarvan je nu zegt: is het wel verstandig geweest dat je het zo gedaan hebt? Maar toen in dat tijdsbeeld hebben wij die verantwoordelijkheid, die beslissing zo genomen. Uiteraard ligt er ook een gedeelte bij mijzelf. In het geheel bezien word ik dus gegijzeld door de omstandigheden.
De heer Koekkoek:
Mijnheer Van Vondel, waarom zegt u nu achteraf: ik had het niet moeten doen?
De heer Van Vondel:
Omdat het toch allemaal openbaar geworden is.
De heer Koekkoek:
En dat wilde u net voorkomen?
De heer Van Vondel:
Dat wilde ik voorkomen.
De heer Koekkoek:
Dus het was vergeefse moeite?
De heer Van Vondel:
Het is vergeefse moeite geweest. Noot

3.6.5 Andere dekladingen

De containers met drugs bevatten allerlei andere soorten deklading naast vruchtensappen. Er bestaat veel onduidelijkheid over wat precies is gebeurd met deze andere dekladingen. Er is geen administratie van de verwerking van deze dekladingen van de doorgelaten containers. De commissie constateert dat deze dekladingen op verschillende wijzen door de CID zijn weggewerkt. De dekladingen zijn deels aan de chauffeur gegeven om zelf te verhandelen en deels op een andere wijze weggewerkt. Humanitaire hulp

De voorzitter:
Hebt u te maken gehad met dekladingen van andere partijen die via de methode binnenkomen?
De heer Van Vondel:
Ja, daar heb ik ook mee te maken.
De voorzitter:
Wat doet u daarmee?
De heer Van Vondel:
Als je iets hebt, moet je dat kwijt, want het kan een obstakel zijn in je werkzaamheden. Je moet dat dus netjes opruimen.
De voorzitter:
Waar gaat het dan naartoe?
De heer Van Vondel:
Het is voor een groot gedeelte naar het buitenland vertrokken.
De voorzitter:
Kunt u daar iets preciezer over zijn? Waar gaat het naartoe? Wat moeten wij ons voorstellen?

De heer Van Vondel:
U moet zich voorstellen dat iets wat nog bruikbaar is, als humanitaire hulp naar het buitenland is gegaan, naar Oostbloklanden. Noot
Tegeltjes

De heer Teeven:
Het waren Colombiaanse tegeltjes en bij dat bedrijf troffen wij nog een tegeltje aan dat op de achterzijde vermeldde: made in Colombia. Die tegeltjes werden daar gebracht en contant afgerekend. Wij hebben kunnen vaststellen dat de tegeltjes die hier per container zijn binnengekomen, ook de tegeltjes zijn die daar zijn afgeleverd. Dat kan je zien aan de hand van de factuur maar ook aan de hand van de ladingspapieren. Die bescheiden hebben wij uiteraard aan de rijksrecherche gegeven, ten behoeve van haar onderzoek.
De voorzitter:
Er is betaald. Wat gebeurt er met het geld? Er wordt zo vaak betaald. Als ik tegels kom aanbieden, word ik ook betaald.
De heer Teeven:
Interessant was de verklaring van de directeur van dat bedrijf. Hij deelde mee dat die tegeltjes waren aangeboden door een familielid van iemand die bij hem werkte. Er werkte dus een personeelslid bij dat bedrijf en de tegeltjes werden aangeboden door een familielid van hem. Welnu, dat was een politieman uit Noord-Holland. De naam is bij mij bekend maar die zal ik nu niet in het openbaar noemen.
De heer De Graaf:
Kennemerland?
De heer Teeven:
Een politieman uit Kennemerland, die daar een familielid had werken.
De heer De Graaf:
En daar is voor betaald?
De heer Teeven:
Daar is contant een betrekkelijk gering bedrag voor betaald en dat is ook afgetekend op de factuur met voldaan. Noot
De voorzitter:
Mijnheer Van Vondel, zijn er ooit tegeltjes geweest als deklading?
De heer Van Vondel:
Dan moet ik weer terugkomen op mijn verhaal.
De voorzitter:
Wilt u zeggen ja of nee?
De heer Van Vondel:
Ik zeg daarop geen ja en geen nee. U vraagt naar specifieke goederen. Specifieke goederen zijn altijd gerelateerd aan zaken. Ik kan dus geen ja of nee zeggen.
De voorzitter:
Daar zitten wij nou. Vanochtend heeft de heer Teeven het specifiek gehad over tegeltjes die er als deklading uit zouden zijn gekomen. Is u daarvan iets bekend?
De heer Van Vondel:
Mijnheer de voorzitter, daarop kan ik geen antwoord geven. Ik kom elke keer weer terug op hetzelfde verhaal. Goederen zijn gerelateerd aan zaken. Als ik over goederen spreek, kunnen informanten in de problemen komen. Ik kan dat niet doen. Als wij in een besloten zitting zijn, kan ik daarover spreken. Ik kan dat hier niet doen voor de camera. (...) Noot
De heer Van Vondel:
Er is eenmaal een partij geweest waarin ik zelf een rol heb gespeeld.
De heer De Graaf:
Waarom heeft u dat gedaan? Waarom heeft u het toen niet om niet weggedaan?
De heer Van Vondel:
Wij hebben toen meteen geleerd dat dit veel te veel risico's geeft. Vandaar dat wij voor die andere mogelijkheid hebben gekozen.
De voorzitter: U zegt dus:
er is een keer iets geweest waarvoor wij geld ontvangen hebben? Waar is dat geld gebleven?
De heer Van Vondel:
Dat is naar de informant teruggegaan. Die heeft het aangewend voor de financiering van andere zaken.
De heer De Graaf:
Het gaat toch niet om grote bedragen?
De heer Van Vondel:
Dat was een heel klein beetje. Noot

3.6.6 Dekmantelfirma's en valse identiteitsbewijzen

Dekmantelfirma's

De CID Kennemerland maakte gebruik van verschillende dekmantelfirma's. De CID richtte deze firma's op. De firma's werden gebruikt als organisaties waar de containers naar toe konden worden gestuurd. Zij dienden als notify-adresses op de bills of lading. De CID Kennemerland heeft onder verschillende namen verscheidene van deze dekmantelfirma's opgezet.

Bij het oprichten van deze dekmantelfirma's is gebruik gemaakt van namen van bestaande personen. In enkele gevallen zouden deze personen achteraf op de hoogte gesteld zijn van het gebruik van hun naam. Langendoen stelt dat de betrokken personen indirect toestemming hebben gegeven. Noot Het blijft onduidelijk wat daaronder moet worden verstaan.

De heer Rouvoet:
U sprak van indirecte toestemming. Als daar in indirecte zin toestemming voor is gegeven,
betekent dat dan dat u voor gebruikmaking van personalia carte blanche had? Werd er eenmalig gezegd dat u van personalia gebruik kon maken en kon u dan zelf bepalen wat u daarmee deed? En zou dat verklaren dat betrokkenen niet op de hoogte waren van het gebruik maken voor het oprichten van bijvoorbeeld een bedrijfje? Mag ik u zo verstaan?
De heer Langendoen:
Ik denk dat u het goed ziet. (...)
De heer Rouvoet:
Ik heb nog een vraagje over het gebruik van die naam. U zei eerder op een vraag van mij dat u carte blanche had gekregen. Ik begrijp nu dat, als u weggaat, u die carte blanche achterlaat en dat u op dat moment niet terug moet naar de betrokkene om dit terug te geven, te regelen of hier afspraken over te maken met degene die aan uw bureau komt te zitten.
De heer Langendoen:
Neen.
De heer Rouvoet:
Die carte blanche blijft er liggen en er kan van alles mee gedaan worden, zonder dat u daar zicht op hebt en daar verantwoordelijkheid voor draagt.
De heer Langendoen:
Ja. Noot

Valse identiteitsbewijzen

De CID Kennemerland kon beschikken over valse identiteiten die door de Haarlemse burgemeester ter beschikking waren gesteld. Het ging om een aantal paspoorten en rijbewijzen waarop onjuiste persoonsgegevens stonden vermeld. Deze bevonden zich in de kluis van de Haarlemse politie. De paspoorten en rijbewijzen zouden gebruikt worden voor het huren van auto's ten behoeve van observatie en het huren van ruimten.

De voorzitter:
Heeft u ooit daarna gevraagd wat ermee gebeurde?
Mevrouw Schmitz:
Indertijd heb ik er niet naar gevraagd, maar ik heb nu gehoord dat men die drie keer heeft gebruikt. Tweemaal om naar een informant te reizen in de Verenigde Staten en eenmaal voor de veiligheid. De heer Langendoen verbleef toen met zijn gezin twee weken in het buitenland. Noot
Met de burgemeester van Haarlem was afgesproken dat de CID verslag zou doen wat met deze valse identiteitsbewijzen zou gebeuren. Van dergelijke verslagen is geen sprake. Noot

De heer De Graaf:
Heeft u, buiten dat specifieke geval, andere identiteiten gebruikt? Heeft u andere namen gebruikt zonder dat u daarbij de benodigde papieren had? Of is dat niet nodig in het runnen van informanten?
De heer Van Vondel:
Ik heb wel eens een andere naam gebruikt. Ik heb mij wel eens anders voorgesteld dan degene die ik was.
De voorzitter:
Ook voor het opzetten van fakebedrijfjes?
De heer Van Vondel:
Ja, dat klopt. Noot De commissie heeft geconstateerd dat in verschillende regio's gebruik is gemaakt van valse identiteitsbewijzen door de lokale politie of door de CRI (ANCPI). Noot Het gaat niet alleen om de regio's Kennemerland en Gooi en Vechtstreek, maar ook om Utrecht, Zuid-Holland-Zuid, Den Bosch en Amsterdam. Het ontbreekt echter aan een eenduidige wettelijke basis voor het verstrekken van valse identiteitsbewijzen door gemeenten. In verschillende gemeenten werden dan ook verschillende voorwaarden gesteld aan het gebruik van de valse identiteitsbewijzen. De CRI verstrekt in principe geen valse identiteisbewijzen aan CID-en.

3.6.7 Administratie Kennemerland

In de administratie van de CID Kennemerland zijn vele hiaten aangetroffen. Cruciale onderdelen van het werk van de CID werden niet of onvolledig vastgelegd. De commissie constateert dat door de gebrekkige administratie belangrijke vragen over het functioneren van de medewerkers van de CID Kennemerland en de informanten onbeantwoord zullen blijven. Aangezien het niet mogelijk is op basis van documenten een oordeel te geven over de gebeurtenissen is de commissie genoodzaakt alleen verklaringen van personen als basis voor het oordeel te gebruiken. De betrouwbaarheid van deze verklaringen is niet altijd eenduidig te beoordelen.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken