6.4 Casusonderzoek

6.4.1 RAMOLA (Rabo Money Laundering)

Feiten en omstandigheden

Op een dinsdag in september 1991 gaat een man met een sporttas een filiaal van de Rabobank in Utrecht binnen. Noot Hij stelt zich voor als Soussi en kondigt aan dat hij van plan is veelvuldig grote hoeveelheden buitenlands geld, Frans en Belgisch, te wisselen. Het bankpersoneel verwijst hem vervolgens naar het hoofdkantoor. Daar wordt gevraagd naar de herkomst van het geld in de sporttassen die hij inmiddels bijna dagelijks aanbiedt. Soussi, die meneer T. blijkt te heten, vertelt dat het geld afkomstig is van zijn autohandel en van andere Marokkanen. De bank is voorlopig gerustgesteld en verleent haar diensten. In ruim een jaar gaan sporttassen met 25 miljoen gulden aan buitenlandse valuta over de balie. De directie van de bank vraagt op een gegeven moment naar een mogelijke relatie met verdovende middelen. De heer T. ontkent met klem. Ondanks het feit dat de Wet melding ongebruikelijke transacties bij financile dienstverlening nog niet van kracht is, acht de bank het toch wenselijk melding te maken van deze opmerkelijk grote hoeveelheden buitenlandse valuta in sporttassen. Het Meldpunt ongebruikelijke transacties bij de CRI ontvangt in januari 1993 (na zestien maanden) de eerste melding. De RCID Utrecht besluit deze melding na te trekken en ontdekt dat de heer T. zeer regelmatig naar Rotterdam rijdt, daar een aantal panden bezoekt en direct weer terugrijdt naar Utrecht. Daar wordt een aantal sporttassen geleegd bij de bank. Inmiddels doet de bank een vervolgmelding aan het MOT waarin staat dat inmiddels weer 30 miljoen is aangeboden aan de bank om te wisselen. De zaak wordt overgedragen aan de RCID Rotterdam die reeds informatie blijkt te hebben over de panden in relatie tot verdovende middelen. Besloten wordt een gerechtelijk vooronderzoek te openen. Ontdekt wordt dat de handel in verdovende middelen onder meer plaatsvindt vanuit een snackbar en een videotheek. Vanuit de videotheek worden per telefoon regelmatig vreemde zaken besteld. Zo wordt gesproken over zendingen colberts, spul, jonge varkentjes, zuivere aarde, melk, kamers. Bovendien blijkt het mogelijk om halve cassettes en halve films te bestellen en wordt vaak verzocht om te komen met een weegschaal. De bestellingen worden gedaan bij een woning die naderhand een safehouse van verdovende middelen blijkt te zijn. In de loop der tijd wordt duidelijk dat de organisatie bestaat uit twee Marokkaanse families Z. en B. en een groep geldwisselaars die in anderhalf jaar tijd 270 miljoen gulden aan buitenlands geld hebben gewisseld.

Politieel en justitieel onderzoek

Tussen de eerste MOT-melding en de opening van het gerechtelijk vooronderzoek wordt proactief onderzoek
gedaan. In deze periode wordt een aantal vaststellingen gedaan, zoals blijkt uit de verklaringen ter terechtzitting. Niet duidelijk wordt op welke wijze dit vooronderzoek heeft plaatsgevonden. Gezien de vaststellingen lijkt observatie te zijn gebruikt. Vervolgens wordt het onderzoek overgedragen aan het regionale bureau bovenlokale criminaliteit Rotterdam (RBBC). Op 10 juni 1993 wordt een gerechtelijk vooronderzoek geopend op de geldwisselaar T. Door middel van langdurige observatie en het tappen van telefoongesprekken komt de politie onder andere uit bij de twee Marokkaanse families Z. en B. Bij de observatie in dit onderzoek werd onder andere gebruik gemaakt van fotocamera's en videocamera's. De opgenomen telefoongesprekken worden vertaald door tolken. Verder worden nog registraties van een aantal autotelefoons opgevraagd met een machtiging van de rechter-commissaris. In de doorlichting staat dat diverse ATF gesprekken zijn afgeluisterd middels de kolibrie. In het requisitoir wordt nadrukkelijk vermeld dat er geen autotelefoons zijn afgeluisterd. Noot

Vooraankopen

Een informant die zich in het criminele milieu kon bewegen doet vier vooraankopen van herone en cocane in opdracht van de RCID Rotterdam/Rijnmond.
Deze informant is in de ogen van officier van justitie De Groot geen infiltrant, immers hij bevindt zich al in het criminele milieu dus hij hoeft hierin niet meer te infiltreren, noch is er sprake van pseudo-koop. Van het begin af aan was het de bedoeling door middel van deze aankopen CID-informatie te bemachtigen. Er is geen sprake geweest van pseudo-koop. Noot Voor deze aankopen wordt vooraf onder andere buitenlandse valuta verstrekt door het ministerie van Justitie. Dit geld wordt gemerkt teneinde de geldstromen te kunnen volgen. Noot De informant krijgt een beloning voor het doen van de aankopen. Dit CID-traject loopt parallel met het gerechtelijk vooronderzoek. De vooraankopen vinden plaats tussen 1 september 1993 en geruime tijd voor 3 oktober 1994 Noot en betreffen hoeveelheden van minder dan 100 gram, tussen de 100 en 750 gram of meer dan 750 gram. Noot Elke aankoop heeft een ander aspect zoals een andere hoeveelheid of een andere persoon. Het doel van de aankopen is bevestiging te verkrijgen van reeds aanwezige informatie over de samenstelling van de organisatie en met name over de safehouses en de geldstromen. De aankopen zijn niet bedoeld om bewijs tegen personen te verkrijgen. In dit kader worden deze aankopen door het openbaar ministerie niet beschouwd als opsporingshandelingen Noot omdat zij niet hebben plaatsgevonden in een opsporingsonderzoek en niet gericht zijn geweest op bewijsgaring. Slechts informatie over het feit dat twee panden drugsgerelateerd zijn is doorgegeven aan het tactisch team.

Het traject kwam tot stand in overleg tussen de RCID en de CID-officier van justitie. De informant zat strak aan de regie. De informant mag geen mensen uitlokken. De informant heeft zich gedragen op de manier waarop een informant zich moet gedragen. Noot De hoeveelheden werden vooraf afgesproken. Toen zijn geen afspraken gemaakt over het totale aantal voorkopen, noch om de operatie buiten het dossier te houden. Deze afweging is later gemaakt. Noot De inzet van dit middel werd nodig geacht omdat het hier een gesloten familie-organisatie betrof waarin een groot aantal familieleden zich bezighield met strafbare feiten en omdat het verkrijgen van informatie over deze groep erg moeilijk was. Om deze reden werd het ook niet voor mogelijk gehouden om een politie-infiltrant in te zetten. Bovendien was reeds een informant ingeschreven bij de RCID die informatie over deze groepering kon verschaffen.

De CID-officier van justitie en de zaaksofficieren zijn achteraf op de hoogte gehouden van de voorkopen door middel van mondelinge verslaggeving en processen-verbaal waarin van elke aankoop het tijdstip, de hoeveelheid en de prijs staat vermeld. Noot De runners waren niet op de plaats aanwezig waar de aankoop zich had afgespeeld en de informant was evenmin in het bezit van afluisterapparatuur. Noot De rechtsgrond voor de aankopen is onduidelijk. In deze aankopen is niet voorzien in de Richtlijn infiltratie 1991. De Groot: De richtlijnen voor pseudo-koop zijn zo gemaakt maar de ontwikkelingen gaan wat harder. Ik heb deze affaire besproken met de HOvJ. We hebben intern besproken of we van de richtlijn af zouden wijken. We vonden de richtlijn achterhaald. Noot

Het onderzoek ter terechtzitting


Processen-verbaal van de vooraankopen komen aanvankelijk niet voor in het zittingsdossier. Op herhaald verzoek van de rechtbank wordt informatie hierover verstrekt door het openbaar ministerie en de criminele inlichtingendienst in de vorm van een proces verbaal en een getuigenverhoor van de chef CID, het getuigenverhoor van de CID-officier van justitie en geanonimiseerde processen-verbaal van de vooraankopen. Deze blijken zodanig geanonimiseerd dat niet veel duidelijkheid geschapen wordt over de feiten en omstandigheden van elke aankoop. De getuigenverhoren van de CID-officier van justitie en de CID-chef werpen ook niet meer licht op de zaak en worden gekenmerkt door: Ik weet dat wel, maar wil er geen uitspraak over doen. Als ik dat bevestig of ontken, is dat een vingerwijzing naar de identiteit. Noot De rechtbank verzucht:

Voorzitter (In 't Velt-Meijer):
Dat betekent dus dat u nooit volledige opening van zaken kan geven zonder de identiteit van de informant vrij te geven? Getuige RCID-chef (In 't Veld): Dat klopt. Dat was ook van tevoren voorzien, en het is de afweging geweest die wij hebben gemaakt. Noot
Vervolgens wordt door de officier van justitie de mogelijkheid van het opvoeren van de informant/infiltrant als anonieme getuige overwogen. Hiervan wordt echter afgezien omdat op dat moment er niet voldoende concrete aanwijzingen zijn dat iemand uit de Ramola-groepering zich bedreigend naar de informant uitliet. Noot

De officier van justitie vermeldt in zijn requisitoir dat naar de mening van het openbaar ministerie de verstrekte informatie voldoende mogelijkheden biedt tot toetsing door de rechter van de rechtmatigheid van de vooraankopen. De rechtbank denkt hier anders over. Tijdens de zitting worden hierover signalen gegeven. (..) deelt de voorzitter mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om nogmaals om overlegging van de processen-verbaal van pseudo-koop te verzoeken, aangezien zij daar reeds eerder om gevraagd heeft en zij de processen-verbaal ook toen niet heeft gekregen. Wat de consequentie daarvan is zal door de rechtbank worden overwogen. Noot

De verstrekte informatie wordt met name onvoldoende bevonden om aan het Tallon-criterium te toetsen. De rechtbank oordeelt als volgt:
Op dit punt is slechts bekend geworden dat er sprake was van een groep van personen die reeds in grote hoeveelheden drugs handelde. Dit is echter onvoldoende om voor elke verdachte afzonderlijk te kunnen vaststellen of hij reeds in grotere hoeveelheden harddrugs handelde voordat hij door de informant zou kunnen zijn benaderd, hetgeen toch minimaal nodig is om ervan te kunnen uitgaan dat de opzet van de verdachte met betrekking tot de telastegelegde feiten niet door het optreden van de informant is gevormd.(..) De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie door de beslissing aankopen te laten doen door een informant, zodat zonder diens identiteit prijs te geven onvoldoende informatie kan worden verstrekt om het gebruik van deze opsporingsmethode te kunnen toetsen en op grond daarvan is besloten in het geheel geen melding te maken van het gebruik van deze methode op zodanige wijze handelt in strijd met de goede procesorde dat het de niet-ontvankelijkheid over zichzelf afroept.

Het feit dat door de verdediging wordt aangedragen dat deze vooraankopen elke rechtsgrond missen wordt door de rechtbank niet als zwaarwegend gezien. In 't Velt-Meijer zegt hierover tijdens het openbaar verhoor:

De heer Vos :
De heer In 't Veld heeft zich afgevraagd of het wel zo schokkend was dat aankopen werden gedaan en niet in het proces-verbaal terechtkwamen. Die aankopen werden namelijk toch niet als bewijs in de zaak gebruikt. Kunt u daarop reageren?
Mevrouw In 't Velt-Meijer:
Ja, ik verwijs dan ook weer naar het vonnis. De rechtbank heeft daar ook op gereageerd. Van de kant van de verdediging werd namelijk naar voren gebracht dat dit op zichzelf al zo erg was dat dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. In het vonnis van de rechtbank staat dat het een verkeerde inschatting is geweest dat het, omdat het niet voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden, niet nodig was om het te vermelden. Over de gang van zaken en de vraag wie er is ingelicht over de beslissing om de informant in te zetten, hoe vaak dit is gebeurd en of daar voldoende controle op is geweest, is ter zitting voor de rechtbank voldoende duidelijkheid gekomen. De rechtbank heeft ook gezegd: het enkele niet vermelden is voor ons geen reden om te zeggen dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is. Noot
Uit het vonnis blijkt dat op een aantal andere punten de rechtbank van mening verschilt met het openbaar ministerie. Dit betreft ondermeer de vraag wanneer een methode een opsporingsmethode is.
Het betreft in casu aankopen van verdovende middelen die gedaan zijn tijdens een gerechtelijk vooronderzoek en met het doel om ten behoeve van dat onderzoek informatie te verkrijgen. Het betreft derhalve een opsporingsmethode en wel een die vergaand en ingrijpend van aard is. (..) Ongeacht de benaming van deze methode (vooraankoop of pseudokoop) dient een dergelijke gang van zaken volledig door de rechter te worden getoetst. Noot

Een mogelijke interpretatie van dit vonnis is dat het staat voor een vertrouwensbreuk tussen de zittende en staande magistratuur:

De heer Gerding:
Los van de vraag of dit vonnis in hoger beroep stand zal houden, vind ik het een vrij dramatisch vonnis, omdat de rechtbank tussen de regels door heeft gezegd: officier van justitie, openbaar ministerie, wij geloven u niet. De geloofwaardigheid van het OM in Rotterdam heeft toen een geduchte knauw gekregen. Noot
De plaatsvervangend hoofdofficier te Rotterdam Gerding voegt hieraan toe dat vroeger het woord van de officier van justitie het is goed gegaan in de opsporing voldoende was. Nu is dit naar zijn mening niet meer zo. Niet iedereen deelt deze mening. CID-officier van justitie De Groot acht deze suggestie van vertrouwensbreuk begrijpelijk doch niet juist. Dit wordt bevestigd door de voorzitter van de strafkamer In 't Velt-Meijer. Immers het feit dat het openbaar ministerie ter terechtzitting meldt dat de verdachte schuldig is aan het plegen van bepaalde strafbare feiten maakt toch ook niet dat de rechtbank dit zonder zelfstandige toetsing overneemt?

De heer Vos:
Ik wil aan de orde stellen dat van de zijde van de officier gezegd is: rechtbank, geloof mij nu maar; het is voldoende zorgvuldig gegaan. En dat is voor u uiteindelijk toch onvoldoende gebleken?
Mevrouw In 't Velt-Meijer:
Ja, het gaat namelijk om een juridisch oordeel over de vraag of er is uitgelokt of niet. Het feit dat het OM zegt dat dit niet zo is geweest, vond de rechtbank onvoldoende. Wij wilden dat zelfstandig kunnen toetsen. Om de lijn door te trekken: als iemand verdacht wordt van moord en de officier zegt dat wij hem maar moeten geloven dat diegene dat heeft gedaan, dan nemen wij daar ook geen genoegen mee. Noot
In deze zaak van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor de helft van het Ramola-onderzoek is hoger beroep aangetekend. In dit kader is extra informatie over een aantal verdachten overhandigd aan de advocaat-generaal. Noot Op de vraag welke les het openbaar ministerie uit deze zaak heeft getrokken zegt De Groot tijdens het verhoor:

De heer De Groot:
De les uit het Ramola-vonnis is wat mij betreft getrokken op het moment dat de Hoge Raad zijn oordeel heeft geveld. Noot
In hoger beroep komt het gerechtshof te 's-Gravenhage tot een andere eindconclusie: ten onrechte heeft de rechtbank de officier van justitie in zijn vervolging niet-ontvankelijk verklaard. Noot Het hof wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere afdoening. Het hof deelt overigens de kritiek van de rechtbank op de handelwijze van het openbaar ministerie, maar acht de bezwaren in dit specifieke geval in onderdelen en tezamen niet z ernstig, dat niet-ontvankelijkheid behoort te volgen.

Het hof onderscheidt twee type bezwaren. Het ene type is dat van de integriteit van de strafrechtspleging, een belang dat in een meer verwijderd verband van de verdachten staat. Het hof acht deze bezwaren groot, maar de omstandigheden van het geval voldoende zwaarwichtig om van de infiltratierichtlijnen af te wijken. Die omstandigheden zijn gelegen in de uitzonderlijke omvang van de geldtransacties, die uit een navenante uitzonderlijke omvang van drugshandel zouden kunnen voortkomen, met alle nevengevolgen vandien; het gebrekkige resultaat van de reeds ingezette opsporingsmiddelen; het kennelijke gebrek aan professionele infiltranten; de lange duur van het onderzoek; de wat betreft zijn betrouwbaarheid positieve ervaringen die men al met de informant had, die bovendien ook zelf de risico's van zijn handelen op de koop toe zal hebben genomen; het beperkt aantal aankopen dat men heeft verricht: de zorgvuldige begeleiding van de informant; en het feit dat drugs uit de markt zijn gehaald en vernietigd, welk laatste feit de ernst van het door de overheid gepleegde misdrijf aanzienlijk relativeert.

Het andere type bezwaren betreft de controleerbaarheid van gegevens, waartegen de verdachte zich moeilijk kan verdedigen. Het hof merkt volledigheidshalve op dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die tot de conclusie zouden moeten leiden dat door de toepassing van de methode grondrechten van de verdachte zijn geschonden. Weliswaar is verder veel oncontroleerbaar, maar aan de hand van de verklaringen
van de CID-officier van justitie en de CID-chef is wel controleerbaar dat de aankopen niet hebben gestrekt tot het verkrijgen van bewijs.
Dat betekent, aldus het hof, dat de verdachte wordt aangesproken op feiten, die niet direct met die aankopen in verband staan. Hij zal zich dus niet hebben te verantwoorden voor andere handelingen dan die waartoe hij mogelijkerwijs is uitgelokt of die rechtstreeks met die vooraankopen in verband staan. Voor die handelingen wordt, tot het tegendeel blijkt, steeds een afzonderlijk wilsbesluit verondersteld. De vooraankoop, bezien vanuit het perspectief van de mogelijk uitgelokte eerste verkoop, impliceert niet vanzelfsprekend dat volgende wilsbesluit. Derhalve moet aannemelijk worden dat de verdachte door toedoen van de politie onlosmakelijk in het drugsmilieu is beland en dat hij daardoor geen andere keus had dan het feit te begaan, wil zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid een kans maken. Dat door de gewraakte handelingen de verdenking kan zijn gerezen, acht het hof niet een omstandigheid waarvan gezegd kan worden dat jegens de verdachte sprake is geweest van een zodanige ernstige schending van procesrecht dat hij niet vervolgd kan worden. Ernstig acht het hof dat politie en justitie niet onmiddellijk opening van zaken hebben gegeven. Het mag volgens het hof, niet zo zijn dat geheel en al van de verdediging afhankelijk is of kennis wordt verkregen van een toegepaste opsporingsmethode. Het hof verbindt in dit geval daar geen consequenties aan omdat volstrekt niet aannemelijk is geworden dat de gegevens achter zijn gehouden om de rechter te misleiden, maar dat de reden daartoe veeleer gezocht moet worden in het op zichzelf te respecteren en niet onbegrijpelijke feit dat men de informant heeft willen afschermen. Het achterhouden van processen-verbaal wordt in de infiltratierichtlijn mogelijk gemaakt, indien bewijs op andere wijze kan worden geleverd, terwijl het in casu niet om bewijs gaat. Bovendien is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende - voor juist te houden - informatie verstrekt

6.4.2 COPA (Colombia-Paramaribo)

Opsporingsonderzoek

Het COPA-onderzoek wordt gestart in 1992 door de politieregio Haaglanden en betreft een onderzoek naar de betrokkenheid van het voormalige militair gezag in Suriname bij de cocanestroom van Suriname naar Nederland. Tevens wordt een grootschalig financieel onderzoek gestart naar hiermee gepaard gaande witwastrajecten. Aan de start van dit ambitieuze onderzoek is wel wat voorafgegaan, zo zegt de zaaksofficier:

De heer Van der Voort:
(...) Ik zal proberen om dat kort toe te lichten. De onderzoeken tot dan toe hadden geleid tot succesvolle verdovende-middelenzaken, waarbij partijen waren onderschept en waarbij verdachten waren veroordeeld. Daarnaast werd steeds meer informatie gegenereerd, waaruit aanwijzingen kwamen dat het voormalige militaire gezag in Suriname, de voormalige legerleiding, in feite betrokken was bij, dan wel achter die permanente cocanestroom vanuit Nederland naar Suriname zat.
De voorzitter:
Inclusief de hoogste baas. (...)
De heer Van der Voort:
De voormalige legerleiding, waaronder ook de voormalige legerleider.
De voorzitter:
Bouterse.
De heer Van der Voort:
Bouterse. Er was dus sprake van aanwijzingen. Noot Uit onderzoek blijkt dat de cocane in heel- of halffabrikaat uit Brazili of Colombia komt en via Suriname naar Nederland wordt vervoerd. Dit is veelal verstopt bij de legale goederenstroom, die kan bestaan uit vis, hout, groente of rijst. Ook worden de halffabrikaten in laboratoria in Suriname verwerkt en vervolgens doorgevoerd. Retour naar Suriname gaat een enorme geldstroom van tientallen miljoenen dollars. Het doel van het opsporingsonderzoek is tweeledig. Ten eerste een strafrechtelijke, dan wel politieke uitschakeling van het zogenaamde Paramaribo-kartel in Suriname. Van der Voort zegt hierover:
De heer Van der Voort:
Dat is een verzameling van personen op hoog niveau, politiek en militair, in Suriname met banden met landen die de cocane leveren. De cocane komt uiteindelijk niet uit Suriname. Het wordt ergens vandaan betrokken. Het gaat om de gezagsdragers daar die op de achtergrond verantwoordelijk zouden zijn voor - het was nog maar een aanname, wij hadden er aanwijzingen voor, maar geen bewijzen - en betrokken zouden zijn bij de internationale handel in verdovende middelen, namelijk cocane.
Als tweede doelstelling voegt hij hier aan toe:
De tweede doelstelling, de subdoelstelling was, om in elk geval belangrijke tussenhandelaren in cocane strafrechtelijk te vervolgen, aan te houden en in Nederland te berechten. Noot Voormalig legerleider Bouterse behoort tot de hoofdverdachten van het onderzoek.

De heer De Graaf:
(...) Ik vraag u niet om precies te zeggen wat u exact heeft. Heeft u nog hoop dat het ooit tot aanhoudingen op grond van de doelstellingen van het onderzoek komt?
De heer Van der Voort:
Die hoop heb ik niet.
De heer De Graaf:
U heeft niet die hoop.
De heer Van der Voort:
Neen.
De heer De Graaf:
Laat staan de verwachting.
De heer Van der Voort:
Laat staan de verwachting.
De voorzitter:
Dat is nogal wat. Dan bent u toch eigenlijk met een krankzinnig avontuur bezig, afgezien van alle successen die u boekt?
De heer Van der Voort:
Afgezien van alle successen, want die moeten vooral niet worden vergeten. Als wij het hebben over de hogere doelstellingen, moeten wij vooral niet vergeten dat wij in de loop van het traject een aantal prachtige zaken hebben gedraaid. Uiteindelijk is het echter iedereen te doen om die ene. (...)
De voorzitter:
Een krankzinnige opdracht, een negatieve verwachting. Dan is onze vraag toch wel gerechtvaardigd of men zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de moeilijkheden en de mogelijkheden?
De heer Van der Voort:
Het gaat mij erom of het politieteam en ik als behandelend officier van justitie ons voldoende rekenschap hebben gegeven van de strafrechtelijke en strafvorderlijke haalbaarheid van het onderzoek. Dat is een andere vraag.
De voorzitter:
Dat is correct, maar aangezien de beslissingen uiteindelijk zozeer met elkaar verweven raken, ook in het strafvorderlijke traject, is die vraag toch wel begrijpelijk?
De heer Van der Voort:
De vraag is begrijpelijk, alleen...
De voorzitter:
Misschien kunt u er iets beter antwoord op geven. Hoe vaak heeft u doorgekregen dat men er van hogerhand goed over heeft gesproken, dat men weet wat de risico's zijn, dat men weet wat de politieke problemen zijn, maar dat men er toch vertrouwen in heeft? Anders zou u deze opdracht toch niet als krankzinnig betitelen?
De heer Van der Voort:
De vorige minister, Hirsch Ballin, had daar een heel duidelijke mening over. Hij zei: als het boeven zijn, dan moeten de boeven worden gepakt. Dat is iets waar ik mee kan werken. Dat is heel duidelijk. Dat is heel tastbaar. Dan ga ik ervan uit dat hij een en ander politiek heeft afgewogen en dat hij dat politiek ook kan waarmaken.
De heer De Graaf:
De huidige minister is niet van dat standpunt van haar voorganger afgeweken?
De heer Van der Voort:
De huidige minister pleegt zich soms iets anders uit te drukken.
De heer De Graaf:
Het ging om de geest van de boodschap.
De heer Van der Voort:
Ik heb geen berichten gehoord dat het nu anders zou moeten zijn. Noot Via een trapsgewijze aanpak wordt getracht bij de top van de organisatie uit te komen. De opsporingsmethoden tappen, observatie en informanten worden gebruikt. Met tappen en observeren doet zich een aantal moeilijkheden voor. De verdachten bevinden zich vaak op grote afstand, onder andere veel in Suriname en Miami. Er is echter voor gekozen om niet met Surinaamse diensten samen te werken. Ook worden barrires opgeworpen door de machtspositie van de te onderzoeken groep, zowel in politiek als economisch opzicht. Met de bronlanden van de drugs, Colombia en Brazili, wordt wel samengewerkt. Bovendien wordt ook gezocht naar informanten met deze nationaliteiten om het onderzoek verder te helpen. Informanten hebben onder meer een rol in de zogenaamde Prismamethode die uitgeprobeerd is in dit onderzoek:
De heer De Graaf:
U kent de Delta-methode. U heeft ooit tegen ons gezegd dat er ook een Prisma-methode is. Kunt u ons dat in breed perspectief uiteenzetten?
De heer Van der Voort:
Je kunt de Prisma-methode op twee manieren definiren. De ene is de negatieve, namelijk niet zijnde de Delta-methode. De andere is een wat meer positieve. Binnen het Prisma-team krijgen wij regelmatig te maken met informanten, die wetenschap zeggen te hebben over aanstaande cocanetransporten, vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. Zij geven aan dat zij door de criminele organisatie zijn gevraagd om daarin een bepaalde rol te spelen. Zij vragen aan ons of wij daarin zijn genteresseerd. Veelal zijn wij dat, niet altijd. Het gaat er vaak om dat de criminele organisatie een nieuwe cocanelijn wil openen. Ze benaderen mensen, omdat er in het verleden dingen zijn mis gegaan. Wat dan blijkt, is dat de criminele organisatie vaak gebruik maakt van wat de heer Brand bij u heeft aangeduid als een lijntester. Ik vind dat er niets verkeerds aan

is om gebruik te maken van een lijntester. De methode betekent heel simpel dat eerst een kleine hoeveelheid verdovende middelen via die personen, die bedrijven, die schepen, die havens, vanuit het bronland naar Nederland komt, om te bekijken of die lijn goed is. Als die partij zou worden gepakt, in welk stadium dan ook, dan weten wij zeker dat via die lijn, waarschijnlijk met behulp van de mensen die er tot dan toe bij waren betrokken, de partij cocane waar het werkelijk om gaat en die dus vele malen groter is, niet wordt verzonden. Dat betekent dat wij in elk geval via die lijn daar nooit meer zicht op krijgen. Als het gaat om dat soort afwegingen, dan vind ik dat dit een verantwoorde methode kan zijn.

(..)

De heer Van der Voort:
Ja, je kunt de methode natuurlijk nog aanvullen met allerlei varianten, bijvoorbeeld met de variant dat de informant wordt bijgestaan door een politie-infiltrant, of met de variant dat de informant wordt vervangen door een politie-infiltrant. Noot
Een wezenlijk onderdeel van deze Prismamethode is het doorlaten van de eerste partij drugs die als lijntester wordt ingezet door de criminele organisatie. In het Copa-onderzoek zijn enkele honderden kilo's harddrugs doorgelaten als lijntester en op de markt terechtgekomen. Dat het toch niet altijd tot n lijntester beperkt hoeft te blijven blijkt uit een opmerking van Van der Voort:

De heer Van der Voort:
Dat hangt helemaal af van de hoeveelheden die bij die testen zijn betrokken en van de doelstelling die bij een dergelijke methode is gesteld. Noot
Na de lijntester wordt, als het goed gaat, een grotere partij drugs verzonden. Brand zegt daarover:

De heer Brand:
(...) Wij moeten de mogelijkheid hebben om mee te werken aan een situatie waarbij de criminele organisatie via de informant een lijn gaat testen. Als die lijn loopt, zal daar een grote hoeveelheid overheen komen. Het is ook zo dat, wanneer er een grote hoeveelheid over een uitgeteste lijn gaat lopen, je dan de meeste kans hebt dat je belangrijke mensen in de organisatie aanhoudt. Dat is ook gebeurd. Want als er een kleine hoeveelheid over de lijn loopt, zal men binnen de criminele organisatie niet hun topkwaliteit inzetten. Als er dus grote hoeveelheden overheen lopen, zet men zijn topcapaciteit in. Noot
Over het verschil met de Deltamethode zegt Van der Voort dan:

De heer Van der Voort:
Het verschil is dat het de bedoeling is dat direct na de lijntester wordt ingegrepen. Ik zie de Delta-methode voornamelijk als een methode om de betrouwbaarheid van de informant, dan wel de infiltrant te testen en die langzaam in vertrouwen te laten groeien. De methode, zoals ik die schetste, is er veel meer n, waarbij de lijn eenmalig moet zijn getest. Het gebeurt soms ook op andere manieren. Het is geen geheim dat met name Colombiaanse organisaties, voordat ze een grote partij cocane afzenden, via dezelfde lijn een partij marihuana afzenden. Als die verloren gaat, dan is er niet zoveel aan de hand voor de Colombianen.
De voorzitter:
Dan kun je zo'n partij marihuana omgekeerd ook doorlaten.
De heer Van der Voort:
Dat zou ook kunnen.
De voorzitter:
Dat is, dacht ik, ook gebeurd.
De heer Van der Voort:
Dat is bij ons gebeurd.
De voorzitter:
Was zo'n lijntester altijd succesvol, in die zin dat daarna de boel kwam die u wilde hebben?
De heer Van der Voort:
Niet altijd. Noot Halverwege 1994 worden op basis van drie gerechtelijke vooronderzoeken tegen Bouterse en twee medeverdachten twee maal wereldwijd huiszoekingen verricht. De eerste keer gaat het om ruim 30 huiszoekingen, de tweede keer betreft het 130 huiszoekingen die tegelijkertijd in 12 landen plaatsvinden. De criminele groepering is al vanaf het begin goed op de hoogte van het COPA-onderzoek. Er worden zelfs processen-verbaal in Paramaribo verkocht. In het gehele COPA-onderzoek is er tactisch, financieel, CID- en inlichtingen-onderzoek gedaan. In dit kader is contact geweest met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tevens is de internationale samenwerking belangrijk gebleken. In april 1995 is het afgeronde dossier aangeboden aan de top van het openbaar ministerie. Dit wordt doorgesproken met de minister waarna er een afweging moet worden gemaakt over een eventuele vervolgactie.
De voorzitter:
U bent toch nog niet zo succesvol geweest, bijvoorbeeld in het grote onderzoek, waar we nu over spreken? Misschien zeer succesvol op de deelterreinen, maar niet op de hoofddoelstellingen.

De heer Blok:
Dat hangt ervan af. Wanneer ik, net als de heer Van der Voort, het totale traject bekijk, weet ik dat er in ieder geval ruim 2000 kilo cocane in beslag is genomen, en dat er 65 mensen zijn veroordeeld. Dat vind ik op zich, met name als ik naar die veroordeelden kijk, die meestal straffen kregen van 10 tot 14 of meer jaar, en waarbij het ging om belangrijke drugshandelaren, niet onsuccesvol. Noot Inmiddels is het rechtshulpverdrag tussen Nederland en Suriname in werking getreden. Hierin is niets bepaald
over uitlevering.

CID-trajecten

Parallel aan het opsporingsonderzoek heeft een aantal gesloten CID-trajecten gelopen waarin bijzondere opsporingsmethoden zijn ingezet. Drie voorbeelden:

Traject A

Een informant wordt belast met de afhandeling van partijen verdovende middelen die naar Nederland worden gestuurd door de drugmafia in Zuid-Amerika. Hij levert aan de CID-Haaglanden informatie over een schip met een paar duizend kilo cocane dat binnen afzienbare tijd naar West-Europa zal komen. Deze partij is bestemd voor drie groeperingen in Nederland. Inmiddels wordt bij een politile actie een grote partij van meer dan duizend kilo cocane in beslag genomen en een groot aantal leden van n van deze drie groeperingen wordt aangehouden. De Zuidamerikanen komen hierdoor in de problemen. Er is geen geld voor het vervoer van een reeds gereedstaande partij cocane en zij willen nu eerst de betrouwbaarheid van deze nieuwe lijn testen. Er wordt een plan gesmeed om enkele duizenden kilo's marihuana te verzenden, en vervolgens van de opbrengst het vervoer van de cocane te betalen. Met deze laatste partij zullen ook de Zuidamerikaanse hoofdrolspelers overkomen, aldus de informant.

De CID vat het plan op om een doorlating van de lijntester van softdrugs te doen. Hierna kunnen van criminele zijde de financin worden afgehandeld waarna een gecontroleerde aflevering van harddrugs zal kunnen volgen. De Centrale toetsingscommissie gaat op 9 februari 1995 niet akkoord met dit plan. Zij is er onder meer niet van overtuigd dat wel een partij cocane zal volgen op de doorlating van marihuana. Dit oordeel brengt grote problemen met zich mee. Het blijkt dat de liaison officer in Zuid-Amerika de informant runt voor Haaglanden en dat de informant er diep inzit en niet meer terug kan inzake de partij drugs. Het gaat nu om een proefzending van meer dan twintigduizend kilo marihuana. Bovendien ligt de partij cocane van meer dan zesduizend kilo klaar ter verscheping met hetzelfde schip als de softdrugszending. Nu blijkt ook dat de partijen qua financiering niet van elkaar afhankelijk zijn. De cocane zal toch komen, en is bestemd voor vijf organisaties in Nederland. Wanneer deze partij in Nederland aankomt, zal een aantal kopstukken van Zuidamerikaanse kartels overkomen om de partij de inspecteren en te splitsen, aldus de informant. De informant komt naar Nederland en zal hier gerund worden door de CID. Hij opereert dan als een burgerinfiltrant en zal daadwerkelijk een actieve rol gaan spelen. De doelstelling is het doorlaten van de partij marihuana tot zover de Zuidamerikanen van mening zijn dat de lijn safe is. Eventueel kan op een gegeven moment een deel bij n van de afnemers in beslag worden genomen. Het plan is om in ieder geval de partij cocane in beslag te nemen en de kopstukken aan te houden. Voor dit traject wordt voorwaardelijke toestemming door de Centrale toetsingscommissie gegeven. Aanbevolen wordt dit traject aan de minister voor te leggen. Bij een latere toetsing wordt gemeld dat de partij marihuana zoek is. De infiltrant meldt nu dat de partij eigenlijk al binnen is, maar weet niet met welk schip of in welke haven de partij is ingevoerd. Onbekend is of deze partij misschien al door een dienst ergens geveegd is of niet. Het vervolgtraject schijnt nog wel gewoon door te gaan.

Traject B

Een informant benadert de RCID-Haaglanden met het verhaal dat hij door een belangrijke drugcrimineel in Suriname gevraagd is om een partij cocane Nederland binnen te brengen. Het is bekend dat deze drugcrimineel onder bescherming van de voormalig legerleider opereert. Het CoPa-team gaat erop in. De criminele organisatie geeft aan eerst een proefzending te willen doen, waarna een grotere partij zal volgen. De RCID gaat naar de douane met het verzoek om doorlating. Er wordt een lijntester van meer dan tien kilo cocane doorgelaten en het milieu in gevolgd zonder dat wordt ingegrepen. De criminele winsten voor dit eerste transport levert de informant niet in. Voor latere transporten worden hierover wel afspraken gemaakt. Na deze succesvolle lijntester wordt door de criminele organisatie een tweede partij afgezonden van meer dan honderd kilo cocane naar een Nederlandse haven. Het schip ligt reeds voor de rede als de informant gevraagd
wordt de partij ongezien door de douane te loodsen. Hij geeft dit door aan de politie waarna de officier van justitie rechtstreeks contact opneemt met de douane. Hier rijst een probleem. De container is reeds geselecteerd voor controle en kan dus niet ongezien worden doorgelaten. De informant komt in een lastig pakket. Hij moet met een smoes terug naar de organisatie en adviseert de organisatie om van de partij af te blijven. Later wordt deze partij gecontroleerd afgeleverd, alwaar de partij in beslag wordt genomen en er vijf aanhoudingen worden verricht.

De informant heeft voor bewezen diensten een beloning tussen de 20.000 en 30.000 gulden van justitie ontvangen. De hoofdverdachte in dit onderzoek is niet naar Nerderland gekomen. Een andere reeds lang nagejaagde Surinaamse drughandelaar is wel voor de partij op komen dagen. Deze is in hoger beroep tot een langdurige gevangenisstraf en een forse geldboete veroordeeld.

CID-traject C

In 1993 wordt A benaderd door X. Deze X onderhoudt goede contacten met de voormalige en huidige legerleiding in Suriname. A wordt door X gevraagd of hij cocane naar Nederland kan vervoeren. Immers hij beschikt over transportfaciliteiten. A gaat met dit verhaal naar de CID. X blijkt daar bekend te zijn. Onder andere blijkt dat hij op grote schaal cocane smokkelt. Het COPA team is genteresseerd. A zegt verder niets met de zaak te maken te willen hebben. Besloten wordt een politie-infiltrant B te introduceren als zaakwaarnemer. Deze buitenlandse undercover B gaat vervolgens daadwerkelijk de zaken regelen in het buitenland.

De politie-infiltrant B wordt benaderd met het verzoek om een partij van een paar honderd kilo cocane naar Nederland te vervoeren als lijntester. Door het COPA-team wordt besloten om een doorlating te laten plaatsvinden. De partij wordt door de politie-infiltrant B vervoerd naar Nederland en overgedragen aan X die voor bewezen diensten vervolgens bijna een miljoen gulden aan politie-infiltrant B overhandigt. Het geld wordt door de RCID Haaglanden op een speciale rekening gestort. De overdracht wordt geobserveerd en het OT ziet een deel van de partij het Haagse Surinaamse circuit in verdwijnen.

Direct na deze doorlating wordt een nieuwe politie-infiltrant C bij X gentroduceerd. Inmiddels oefent X druk uit op de politie-infiltrant B om een priv-partijtje van enkele tientallen kilo's ook nog te vervoeren alvorens de grotere partijen van 1000 kilo cocane zullen komen. Beloofd wordt dat politie-infiltrant B dan ook gentroduceerd zal worden bij de voormalige legerleiding. Besloten wordt om ook deze partij van enkele tientallen kilo cocane door te laten. Hiervoor krijgt politie-infiltrant B bijna tweehonderd duizend gulden, die wederom op een rekening wordt geparkeerd.

Hierna wordt politie-infiltrant D gentroduceerd en er wordt een gerechtelijk vooronderzoek tegen X geopend. Hiermee is het open traject aangevangen, wat parallel loopt aan het gesloten traject met de eerste undercover B. Dit blijft doorlopen om volledige controle op X te houden.

In 1994 ontmoeten en bellen X en de politie-infiltrant D elkaar regelmatig. Hierbij vertelt X dat hij grote partijen cocane aan hem wil leveren en dat zijn bazen wel een ontmoeting willen met de bazen van de politie-infiltrant D. Buiten Suriname kan geen ontmoeting worden geregeld maar politie-infiltrant D wordt wel uitgenodigd om in Suriname bij de topman te komen. Hierop wordt van politiezijde niet ingegaan, maar afgesproken wordt dat politie-infiltrant D een partij cocane in Nederland zal afnemen. Het doel is om deze in beslag te nemen en de verdachte aan te houden.

Echter, X blijkt voor het transport nog steeds de eerste politie-infiltrant B nodig te hebben. In Midden-Amerika ligt voor deze politie-infiltrant B een partij klaar van ruim tweehonderd kilo cocane. In de loop van 1994 vervoert de eerste politie-infiltrant B de cocane naar Nederland en draagt het daar over aan X. Er zal worden ingegrepen als deze politie-infiltrant buiten beeld is. Echter, het OT mist de overdracht en ondanks reddingsoperaties van zowel de eerste als de tweede politie-infiltrant gaat de partij van meet tweehonderd kilo cocane het milieu in.

De heer Koekkoek:
Is het met doorleveren - lijntesten - voorgekomen dat een partij onbedoeld toch verdween, omdat men het zicht erop verloor?
De heer Blok:
U bedoelt dat het de bedoeling was dat het een gecontroleerde aflevering zou worden, en dat de partij vervolgens gemist werd?
De heer Koekkoek:
Ja.
De heer Blok:
Dat is voorgekomen.
De heer Koekkoek:
Ook met harddrugs?
De heer Blok:
Ja.
De heer Koekkoek:
Grote hoeveelheden?
De heer Blok:
Zeker.
De heer Koekkoek:
Honderden kilo's?

De heer Blok:
Ja.
De voorzitter:
Is dat dan een observatieteam dat voor een stoplicht staat, of is het dan toch weer de positie van de informant, die er te dicht op zit, waardoor we er niet meer bij kunnen komen?
De heer Blok:
Nee, het zit meer in de sfeer van puur ongeluk, bijvoorbeeld aanrijdingen, of het eenvoudigweg missen. Zo simpel is het ook niet: je moet als observatieteam vaak op vrij grote afstand opereren, juist om de
informant te beschermen en eruit te kunnen houden. Ook in verband met contra-observatie moet je soms op vrij grote afstand opereren. Dan gaat het wel eens mis. Dan is de bedoeling anders, maar de partij komt dan wel op de vrije markt. Noot

6.4.3 Verantwoording van de Prisma-methode

Beslissing onderzoek en de Groep

De beslissing om tot specifiek onderzoek te komen naar de betrokkenheid van de Surinaamse legerleiding bij de handel in verdovende middelen is in 1992 genomen op aandringen van zowel, voorzover de commissie kan nagaan, de Haagse hoofdcommissaris Brand als minister van Justitie Hirsch Ballin. Bij notitie van 17 maart 1992 wordt deze doelstelling onderbouwd in een notitie die is opgesteld door de Groep, een adviesgroep waarin zitting hadden een vertegenwoordiger van de Binnenlandse veiligheidsdienst, de procureur-generaal in Den Haag, Suyver, toen directeur-generaal Politie- en Criminaliteitsbestrijding bij het ministerie van Justitie, de secretaris-generaal van Algemene Zaken, Hoekstra en Meulmeester, toen nog chef van de Inlichtingendienst Buitenland, hoofdcommissaris Brand, het hoofd van de CRI en hoofdofficier Blok. Noot In de voltallige ministerraad is de notitie niet aan de orde geweest. Er is daar nooit een besluit gevallen onderzoek naar onder meer Bouterse te doen. Wel moet de notitie doorgeleid zijn aan de ministers Lubbers, Kok, Dales en Van den Broek. Deze adviesgroep is gaandeweg verwaterd, in de woorden van de heer Suyver. Van de kant van de Binnenlandse veiligheidsdienst waren twijfels geuit of een dergelijke aanpak opportuun zou zijn. Ook in de ministerraad van het kabinet Kok is deze zaak niet aan de orde geweest. In kleinere kring is de kwestie wel besproken. Volgens Suyver is de vraag of men tot vervolging zou willen overgaan aldoor naar voren geschoven. Hijzelf heeft dat ook gedaan. Noot Hirsch Ballin is die mening niet toegedaan. Het onderzoek was erop gericht duidelijk te krijgen wat de banden waren tussen de toenmalige militaire machthebbers en de handel in drugs.

De vraag of strafvordelijk zou kunnen worden opgetreden moest beantwoord worden indien de strafdossiers daartoe aanleiding zouden geven. Noot Inmiddels heeft minister Sorgdrager op basis van het rechtshulpverdrag met Suriname haar ambtgenoot op 15 december 1995 ingelicht dat er een gerechtelijk vooronderzoek tegen onder meer Bouterse geopend is. Noot

Vast te stellen is dat de adviesgroep inzake COPA een zachte dood gestorven is en dat verschillende voortgangsrapportages aan de minister van Justitie gegeven zijn door de procureur-generaal in Den Haag, de hoofdofficier van justitie Blok en betrokken officieren van justitie en politiefunctionarissen waaronder de teamleider, Driessen.

Methoden COPA-onderzoek

In de voortgangsrapportages aan de minister is de aard van de bijzondere opsporingsmethoden en het doorlaten van drugs nooit expliciet aan de orde geweest. Blok verklaarde dat in die voortgangsrapportages gesproken werd over CID-operaties zonder nadere specificatie. De minister van Justitie vroeg er ook niet naar.

De voorzitter:
Maar had de minister dat toch niet moeten weten?
De heer Blok:
Ik heb meerdere malen gezegd, wanneer we een presentatie hadden afgerond en er een gesprek of een discussie over kwam, dat naast de voortgang van het onderzoek nog een aantal hoopgevende CID-trajecten liepen. Meer heb ik daar nooit over gezegd.
De voorzitter:
Had u dat niet moeten doen?
De heer Blok:
Ik vond dat mijn lijn eindigde bij de procureur-generaal. Daar ligt dan weer een volgende verantwoordelijkheid om eventueel de minister van Justitie op de hoogte te stellen. Door uitdrukkelijk bij zo'n presentatie nog eens te melden dat er CID-trajecten liepen, had de uitnodiging ook van de andere kant kunnen komen. Noot
De minister van Justitie heeft ook niet verder gevraagd naar de methoden die in dit traject gebruikt werden. De in dit hoofdstuk beschreven doorlatingen van cocane zijn volgens Blok wel allemaal besproken met procureur-generaal Addens in 1993. Addens kan zich deze besprekingen herinneren. Van deze bespreking is

echter niets vastgelegd. Addens heeft aan de voorzitter van de commissie telefonisch bevestigd dat hij toestemming heeft gegeven om cocane door te laten.

Meningsverschil Sorgdrager - Blok

Tijdens de verhoren van de commissie heeft de kwestie zich ook toegespitst op de vraag of ook procureur-generaal Sorgdrager, in functie vanaf 1 januari 1994, van de doorlating van cocane geweten heeft. Blok kan zich herinneren dat hij de doorlating met Sorgdrager besproken heeft. Hij heeft dit verklaard op basis van een notitie van 17 januari 1994 van officier Van der Voort. Daarin wordt gesproken over het gebruik van politie-infiltranten om proefzendingen te verzorgen. De notitie handelt niet expliciet over het doorlaten van cocane, noch over hoeveelheden.

De voorzitter:
En hoe zit het nu met de notitie, waar de heer Van der Voort het over had, van begin januari 1994, die hij aan u ter hand heeft gesteld?
De heer Blok:
Dat was een andersoortige notitie. Het was een notitie van 17 januari 1994, en het betrof een beschrijving van de trajecten van de geleverde partijen, die toen reeds hadden plaatsgevonden. Dat was dus na die datum. Hij heeft aan mij gevraagd om dat nog eens met de toenmalige procureur-generaal te bespreken. Ik heb dat gedaan in de vorm van een voortgangsrapportage, en niet in de vorm van een heroverweging, of van een nieuwe beslissing. Dat kon ook niet; de beslissing was al genomen. Bovendien had het geen zin meer, want de partijen waren al binnen. Ik heb haar daarvan op de hoogte gesteld.
De voorzitter:
Heeft u haar daarvan mondeling op de hoogte gesteld?
De heer Blok:
Ik heb haar mondeling op de hoogte gesteld, aan de hand van dat bekende rapport van 17 januari 1994. Noot
De voorzitter:
Heeft mevrouw Sorgdrager gezegd: akkoord, of niet akkoord? Heeft zij er kennis van genomen? Hoe is dat gegaan?
De heer Blok:
Het laatste is het geval: zij heeft er kennis van genomen. Wij hebben erover gesproken. Ik herinner mij in ieder geval nog heel levendig een uitspraak van mijn kant: ik moet wennen aan dit soort grote partijen. Kortom, ik had er ook enige zorg over; dat waren geen makkelijke beslissingen. Zij maakte toen de opmerking: wij zullen daar nog eens nader over moeten praten, en we zullen vooral moeten kijken, of we de georganiseerde criminaliteit niet op een andere manier kunnen bestrijden, met meer bestuurlijke ingangen. Dat was ongeveer de teneur van het gesprek dat we hebben gevoerd. Noot Minister Sorgdrager herinnert zich de inhoud van het gesprek anders. Naar aanleiding van de doorlichting van
opsporingsmethoden krijgt zij als minister informatie onder ogen dat er cocane doorgelaten was. In het openbare verhoor citeert zij uit een notitie van de Haagse officier van justitie Van den Broek.

Mevrouw Sorgdrager:
Ik lees het voor, omdat het belangrijk is dat erin staat: het doel van de bespreking met de PG is de geheimhouding van het traject. Ik herinner mij wel dat ik met de heer Blok heb gesproken over een geheim traject, maar niet over doorlevering van drugs. Daar heb ik gewoon met hem niet over gesproken.
De voorzitter:
U heeft daar niet over gesproken?
Mevrouw Sorgdrager:
Nee. Het probleem is dat hij zegt dat hij er met mij over gesproken heeft, dat hij daarbij nog vermeldt dat hij met mij samen heeft geconstateerd dat hij nog wel moet wennen aan dat soort hoeveelheden, maar dat de officier van justitie in zijn notitie - vandaar dat ik nog niet helemaal klaar was - zegt dat de heer Blok tegen hem gezegd had dat hij nog moest wennen aan dit soort hoeveelheden. Ik vind het ook zo vreemd. Want als ik mij dat niet kan herinneren, klopt er dus iets niet.
De voorzitter:
Nee. Er klopt iets niet, want de heer Blok zegt bij ons: Het laatste is het geval. Zij heeft er kennis van genomen. Dat was in zijn verhoor.
Mevrouw Sorgdrager:
Ja, dat zegt hij.
De voorzitter:
Wij hebben erover gesproken. En dan zegt hij: Ik herinner mij in ieder geval nog heel levendig een uitspraak van mijn kant: Ik moet wennen aan dit soort grote partijen. Kortom, ik had er ook enige zorg over. Dat waren geen makkelijke beslissingen. Zij - u dus -maakte toen de opmerking: Wij zullen daar nog eens nader over moeten praten en wij zullen vooral moeten kijken of wij de georganiseerde criminaliteit niet op een andere manier kunnen bestrijden, met meer een bestuurlijke ingang.
Mevrouw Sorgdrager:
Dat laatste klopt wel, want dat soort dingen zei ik ook. Maar niet in dat verband. En ik heb ook niet met hem over die drugs gesproken. Die zorg van hem over die grote hoeveelheden heeft hij uitgesproken, blijkens de notitie van de officier van justitie, tegenover die officier van justitie. Het maakt bij mij verder ook niet een herinnering wakker. Ik weet zeker dat ik met hem niet gesproken heb over doorlevering van drugs. Wel over geheime trajecten.

De voorzitter:
Wat was dan de inhoud van die geheime trajecten?
Mevrouw Sorgdrager:
De inhoud daarvan was dat er gewerkt werd met informanten en pseudo-kopers en dat dit niet bekend mocht worden.
De voorzitter:
Maar was de inhoud van die geheime trajecten niet dat er ook dingen doorheen gingen?
Mevrouw Sorgdrager:
Nee, dat heeft hij mij er niet bij gezegd.
De voorzitter:
Dat weet u zeker? Dan hebben wij echt een probleem.
Mevrouw Sorgdrager:
Ja, dat klopt. Dat begrijp ik. Ik zie dat probleem ook, maar hij heeft daar niet over gesproken.
De voorzitter:
Wij hebben twee personen, en niet de eersten de besten, die bij ons onder ede verschillende dingen zeggen.
Mevrouw Sorgdrager:
Ja, dat klopt. Dat is ook zo. Ik begrijp best dat dit een probleem is, maar ik kan alleen maar vertellen dat dit met mij gewoon niet besproken is, dat ik het werkelijk niet weet. (...)
De voorzitter:
Is het nu zo dat de heer Blok dit wel degelijk gezegd heeft, maar dat u het gewoon niet meer weet of heeft de heer Blok het, denkt u, niet gezegd?
Mevrouw Sorgdrager:
Ja. Kijk, hij heeft natuurlijk ook zijn herinnering opgehaald. Dat duurde lang. Ik herinner het mij niet. Ik durf met - ja, dan moet je dus - een aan grote zekerheid grenzende waarschijnlijkheid te zeggen dat hij dat niet gezegd heeft. Noot
Nader onderzoek van de commissie heeft het volgende opgeleverd. Op 12 juli 1995 doet de plaatsvervangend procureur-generaal Vast een brief toekomen aan het ministerie van Justitie met daarbij de notitie van officier Van den Broek. Daaruit blijkt dat procureur-generaal Addens in twee trajecten toestemming heeft gegeven voor het doorlaten van cocane. Op 25 januari 1994 is er sprake van een presentatie aan minister Hirsch Ballin en op 1 februari 1994 aan procureur-generaal Sorgdrager.

Het lijdt geen twijfel dat inderdaad op 1 februari een voortgangsrapportage heeft plaatsgevonden over het COPA traject. Blok en Sorgdrager bevestigen dat beide. Voor dat gesprek met Sorgdrager was Blok voorzien van twee notities: de ene, van 17 januari van officier Van der Voort ging over het gebruik van politie-infiltranten in het afhandelen van twee proefzendingen cocane. De andere van 18 januari, behelsde een overzicht van de te bespreken punten in de voortgangsrapportage en was in de eerste plaats bestemd voor een eerder gesprek met Hirsch Ballin.

Op onnaspeurbare wijze zijn beide notities in de kluis van het parket van de procureur-generaal terecht gekomen. Hoe dat is gebeurd is niet te achterhalen. In een brief van 25 augustus 1995 meldt plaatsvervangend procureur-generaal Vast dit aan minister Sorgdrager.

Nadat op 1 februari 1994 in groter gezelschap gesproken is over COPA spreekt Sorgdrager nog alleen na met Blok. Tijdens dat gesprek heeft Blok, naar zijn zeggen, gesproken aan de hand van de notitie van 17 januari. Blok denkt dat hij de notitie toen aan Sorgdrager heeft overhandigd. Sorgdrager weet zeker geen notitie van Blok ontvangen te hebben tijdens dat gesprek.

Beiden herinneren zich dit korte gesprek. Er is geen verschil van mening dat zij gesproken hebben over de rol van ps-ers (pseudo-kopers, of te wel politie-infiltranten) en een geheim traject. Blok blijft erbij aan Sorgdrager gezegd te hebben: Ik moet wennen aan dit soort grote partijen in relatie tot de in de notitie van 17 januari 1994 genoemde proefzendingen. Sorgdrager blijft er bij dat hij dit niet gezegd heeft. Zij weet niet of, maar sluit niet uit dat Blok zijdelings het woord proefzendingen heeft genoemd. Dat kan best. Ik heb in ieder geval dat woord niet genterpreteerd als iets wat doorlaten betekent. Noot Sorgdrager wist op 1 februari 1994 wel dat het er op leek dat er bij het IRT softdrugs waren doorgeleverd en dat er cocane doorgeleverd zou gaan worden en dat toen gezegd is: stop ermee. Stel je voor, dat ik toen had geweten of gehoord dat er cocane was doorgeleverd, waren er op zo'n moment toch allemaal bellen gaan rinkelen en rode lampen gaan branden? Noot

Blok blijft verbaasd als hij van de minister hoort dat ik het niet verteld zou hebben(...), dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet gebeurd is.(...) Ik heb gesproken over een voortgangsrapportage. Die voortgangsrapportage ligt hier. Die geeft expliciet aan waarover gesproken zou moeten worden: de proefzendingen.(...) Achteraf sprekend zeg ik, dan zou ik non-informatie hebben verschaft wanneer ik het niet over die proefzending had gehad, want daar ging het om. Het gesloten traject waren de proefzendingen.(...) Proefzendingen waren voor ons zendingen die wij niet in beslag namen. Noot Door deze weergave van de feiten heeft de commissie zo veel mogelijk opheldering verschaft op dit punt. Een nadere reconstructie is niet mogelijk. De commissie heeft geen redenen te twijfelen aan de nadere uitleg van hoofdofficier Blok en minister Sorgdrager. Minister Sorgdrager blijft bij haar eerdere verklaring de zinsnede: Ik moet wennen aan dit soort partijen niet gehoord te hebben en nooit gedacht te hebben aan doorlaten van cocane. Daarmee heeft zij dit dus niet geweten.
In algemene zin is duidelijk geworden dat er geen meldingen van deze doorlatingen zijn geweest aan de minister van Justitie Hirsch Ballin. Procureur-generaal Addens noch hoofdofficier Blok, zij het vanuit verschillende verantwoordelijkheden, hebben het nodig geoordeeld na te gaan of de minister op de hoogte was en akkoord ging met een geheel nieuwe wijze van opsporing, namelijk het doorlaten van harddrugs. De commissie acht dit onverantwoord. Een dergelijke ingrijpende beslissing had aan de minister gemeld moeten worden en in de vergadering van procureurs-generaal aan de orde moeten komen. In de toenmalige verhoudingen was dit echter niet gebruikelijk. Pas door de instelling van de Centrale toetsingscommissie en de doorlichting van opsporingsmethoden zijn deze trajecten aan het licht gekomen.

6.4.4 AH Oosterbeek

De overval op het AH-filiaal te Oosterbeek

Op 14 mei 1990, 's ochtends vroeg, dringen mannen het filiaal van de Albert Heijn in Oosterbeek binnen. Noot En gewapend met een pistool en de ander met een riotgun. Er is reeds personeel aanwezig. Zij bevelen dat iedereen moet gaan liggen en dat de kluissleutel moet worden ingeleverd. Niemand is echter in het bezit van deze sleutel. Na enig geschop en getrap beseffen de overvallers uiteindelijk dat de kluis niet open zal gaan. Hierop begint een overvaller n voor n de personeelsleden met een nekschot te executeren. En van hen ziet dit twee maal gebeuren en probeert te vluchten. In zijn vlucht wordt hij twee keer in de rug geschoten. Naar aanleiding van enkele getuigenverklaringen en een reconstructie van de werkwijze van de daders komt het Recherche Bijstands Team (RBT) uit op Ab A. (bijgenaamd Appie) als n van de vermoedelijke daders. Hij zou degene met de riotgun zijn geweest die de personeelsleden in koelen bloede heeft vermoord c.q. verwond. Gezien de werkwijze heeft hij waarschijnlijk ook al verschillende bankovervallen in Hilversum en Bussum, een overval op een postagentschap in Vreeland en een overval op een AH-filiaal in Baarn op zijn geweten. Evenals in Oosterbeek waren bij deze gelegenheden de overvallers gekleed in overalls en bivakmutsen, dreigden zij met een riotgun en een pistool en gebruikten gestolen Opels als vluchtauto's die zij na achterlating besprenkelden met ondermeer ammoniak. Noot Al snel is derhalve duidelijk dat Appie A. waarschijnlijk betrokken is bij deze zoveelste overval, dit keer met dodelijke afloop. Echter, sluitend bewijs kan niet worden verkregen met methoden als semascan, het opvragen van gegevens bij PTT-Telecom, de inbeslagneming van post, videocamera's, direct afluisteren in een Huis van Bewaring, afluisteren van telefoongesprekken onder andere met een Kolibri, opvragen van bankgegevens etcetera. Om in de buurt te kunnen komen van Appie A. wordt besloten over te gaan op politile infiltratie.

Politile infiltratie

Vanaf april 1992 heeft een pseudo-koper (A 807) van het Amsterdamse infiltratieteam regelmatig contact met Appie A. tijdens kerkdiensten van de Jehovagetuigen in Bussum. De CID-officier in deze zaak, Koers, zegt hierover tijdens zijn openbaar verhoor:

De heer Koers:
(...) Het bijzondere in deze situatie was dat de hoofdverdachte in die zaak, die het middelpunt was van, zeg maar, zo'n zestig kennissen, vrienden om hem heen, slechts op n publiek toegankelijke plaats echt kwam. Dat was in die gemeenschap. Toen hebben wij ons de vraag gesteld: op welke manier zou het mogelijk zijn, iemand in de buurt van die hoofdverdachte te brengen, niet om hem te verhoren, maar om aanwezig te zijn? Als de politie, zeg maar, in die kring van zestig betrokken of kennissen en vrienden met getuigenverklaringen zou beginnen en als het ware steeds dichterbij zou komen, dan ontstaat er psychologisch druk, zeker als je geweten niet schoon is. En als je dan iemand in de buurt kunt hebben die, als er onder die druk een uitlaatklep gezocht wordt, aanwezig is om te horen wat er gezegd wordt, zou dat mooi zijn. Die vraag hebben wij ons gesteld. Toen hebben wij gezegd: wij kunnen/moeten gaan kijken of dat lukt. Vervolgens bleek dat eigenlijk de enige plek om mogelijk een contact te laten ontstaan, die bijeenkomst was. Toen hadden wij gelijk een groot probleem. Ik had een gewetensprobleem; anderen ook: mag je dat doen of mag je dat niet doen? Wij hebben daar intern over gepraat, er best lang over gepraat. Ik kan mij nog herinneren dat wij toen bij de hoofdofficier geweest zijn. Ik weet niet wanneer hij bij de PG geweest is, maar er is behoorlijk over gepraat. Wij hebben gezegd: als wij nou iemand gewoon daar laten binnenkomen die absoluut geen contact zoekt...
De heer Vos:
Geen politieman?
De heer Koers:
...een politieman die eruit ziet als - en nu zeg ik het even zwart-wit - iemand met een crimineel verleden en je brengt hem dus in die geloofsgemeenschap waar onze hoofdverdachte aanwezig was die, zo zou je kunnen zeggen, het criminele verleden de rug toe gekeerd had, gekozen had voor die gemeenschap,

maar wel dat wereldje nog kende en waarschijnlijk een bekeringsdrang zou hebben... En gelijk de eerste keer dat onze politieman zich daar vertoonde, gebeurde wat wij gehoopt hadden: de hoofdverdachte zelf nam contact met onze man op. Noot

Dit contact komt dus snel tot stand. Appie A. blijkt te weten van het (gefingeerde) crimineel verleden van de politie-infiltrant, wat het gehoopte gevoel van verwantschap biedt. Tevens gaat het contact over woonruimte die Ab zal kunnen regelen voor A 807. Naarmate het contact vordert worden de ontmoetingen uitgebreid naar de woonadressen van zowel Ab als van A 807, alwaar bij de laatste video-opnamen met geluidopname worden gemaakt. Koers verklaart dat het tot nu toe verloopt volgens plan:

De heer Koers:
En dit is iets wat zo apart is en waar zo zwaar over nagedacht is. Ik denk nog steeds na over de vraag: hoe ver mag je juist met dat soort dingen gaan? Daarom kan ik het u zo precies vertellen. Ik heb dit als CID-officier gedaan; ik heb ook uiteindelijk gezegd: doen. Ik heb ook heel veel gesprekken gehad bij de briefing en de debriefing en de begeleiding daarvan. Toen hebben wij gezegd: het is mooi dat dat contact er is, maar er mag in die gemeenschap absoluut niets gebeuren.
De heer De Graaf:
Wat bedoelt u met niets gebeuren?
De heer Koers:
Al te uitgebreide gesprekken. Want het is een geloofsgemeenschap. Maar je kunt wel misschien zo ver komen dat de hoofdverdachte onze man een keer wou bezoeken. Dat is gebeurd. Noot
Over en weer worden bij deze gelegenheden ontboezemingen gedaan over ieders crimineel verleden. Bij n van deze ontmoetingen zou Ab verteld hebben over zijn betrokkenheid bij de overval in Oosterbeek. Tevens vertelt Ab dat hij wil trouwen met zijn Chileense vriendin in Nederland waarna zij willen vertrekken naar Chili. Echter, er zijn problemen met de formaliteiten van de ondertrouw en hij vertelt geen geld te hebben om samen naar Chili te vertrekken. Hij werkt immers als concirge bij een school, waarvoor hij f.1.500 per maand krijgt. De politie-infiltrant biedt hem aan om de tickets naar Chili te betalen, dit voorstellende in het kader van een soort ruil voor de woonruimte van Ab waar de politie-infiltrant dan in zou kunnen trekken. Zodoende kan er controle gehouden worden op de vertrekdatum. Later is er nog het plan om samen, Ab en A 807, naar Chili te vluchten omdat het de politie-infiltrant ook te heet onder de voeten zou zijn geworden. Om onduidelijke redenen verstrekt A 807 aan Ab A. een bedrag van f.2.500 gulden.

Echter, op een gegeven moment komt Ab niet meer opdagen bij de Jehovadiensten en niemand schijnt te weten waar hij is. Later blijkt dat de druk van de politie hem te groot is geworden omdat personen in zijn omgeving, waaronder zijn vriendin, worden aangehouden voor een verhoor over de connectie van Ab met de overval te Oosterbeek. Tevens blijkt hij gehoord te hebben dat A 807 een infiltrant is. In paniek stapt hij op een avond in oktober 1992 op het vliegtuig naar Chili, zonder zelfs zijn vriendin in te lichten. De vogel is gevlogen. Noot

Het onderzoek ter terechtzitting

Naar aanleiding van een uitleveringsverzoek van de Nederlands overheid aan de Chileense autoriteiten is Appie A. in november 1994 aan Nederland uitgeleverd. Dit ondanks het feit dat er geen uitleveringsverdrag is tussen Nederland en Chili.

Ter terechtzitting wordt door de voorzitter een brief voorgelezen van de hand van Appie A. waarin hij aan de nabestaanden zijn spijt betuigt. Hij bekent de overvallen. De verdediging voert ondermeer aan dat met betrekking tot de infiltratie-actie onregelmatigheden hebben plaatsgevonden waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard. De rechtbank is echter van mening dat met het getuigenverhoor van de teamcommandant van het politile infiltratieteam en de overlegging van de processen-verbaal van A 807 genoeg uitsluitsel wordt gegeven over de goede gang van zaken tijdens de infiltratie. Tevens acht zij het rustig en ongestoord verloop van de godsdienstuitoefening niet geschonden. Bovendien wordt de op deze manier verzamelde informatie niet als bewijs gebruikt. Het openbaar ministerie wordt derhalve ontvankelijk verklaard in haar vervolging van Appie A. Noot De rechtbank oordeelt op 18 april 1995 Appie A. schuldig aan moord en poging tot moord, dubbele afpersing en een poging tot afpersing. Ondanks een psychiatrisch rapport dat Appie A. tijdens de misdrijven minder toerekeningsvatbaar was, is levenslange gevangenisstraf zijn deel. Noot Het ingestelde hoger beroep wordt ingetrokken.

6.4.5 Exportzaak Twente

In Twente houden de heren M., C. en B. zich bezig met criminele zaken. Al geruime tijd gaan er in Twente geruchten over de aard van deze zaken. Zij zouden zich bezig houden met mensensmokkel uit India en
Pakistan naar Nederland en Engeland. Tevens zouden zij betrokken zijn bij de handel in verdovende middelen. Deze informatie bereikt de CID van de Koninklijke marechaussee (Kmar) en de RCID van de regiopolitie Twente. De informant van de RCID Twente is geclassificeerd meestal betrouwbaar en de informatie gehoord/niet bevestigd. Noot Een proactief onderzoek wordt gestart. In dit onderzoek komt wederom CID-informatie over de criminele organisatie van de informant maar nu met betrekking tot een concrete container, vermoedelijk met verdovende middelen. De politie besluit deze zaak nader te onderzoeken en richt een opsporingsteam op in januari 1994 onder de naam Exportteam. De KMAR, in verband met de vermeende mensensmokkel, en de politie Twente zijn hierin vertegenwoordigd. Het voornemen is om de criminele organisatie op te rollen en het wederrechtelijk verkregen vermogen te ontnemen. Noot In de loop van het onderzoek blijkt inderdaad dat de organisatie zich bezighoudt met de smokkel van mensen (Sikhs) en verdovende middelen, zowel hard- als softdrugs. Het betreft eigenlijk twee deelorganisaties met enkele dwarsverbindingen. Beide opereren wel onder de leiding van B. en C. Deze Twentse organisatie is een zijtak van een criminele organisatie die opereert in het westen des lands. De opsporing richt zich op beide deelorganisaties. Deze casus richt zich met name op het onderzoek naar de tak van de organisatie die zich bezighoudt met de handel in verdovende middelen. Dit omdat in dit kader burgerinfiltratie wordt ingezet.

Politieel en justitieel onderzoek

De RCID Twente doet vanaf eind 1992 proactief onderzoek naar deze bende. Er wordt een observatieteam ingezet en er wordt video-apparatuur geplaatst. Tevens worden er informanten gerund. Tijdens deze proactieve fase nemen andere opsporingsinstanties partijen verdovende middelen in beslag, die vervoerd worden in containers en die bestemd zijn voor de criminele organisatie in kwestie. Dit zijn drie partijen verdovende middelen. Deze acties leveren niet veel duidelijkheid op over de criminele organisatie. In de loop van het proactieve onderzoek kan de verkregen CID-informatie informatie over de criminele activiteiten onvoldoende bevestigd worden. In januari 1994 besluit de RCID Twente om een container door te laten teneinde uitsluitsel te krijgen over de vraag of de zaak zich nu leent voor ontmanteling door opsporing of niet. De politie observeert de container die naar een bedrijf in Geesteren gaat. De zich hierbij ophoudende personen zijn M. en B. De verdovende middelen gaan zonder tussenkomst van de politie het milieu in. Noot Het gaat om meer dan tienduizend kilo softdrugs. De doorlating bevestigt de reeds aanwezige CID-informatie. Duidelijk wordt dat een opsporingsonderzoek kan worden gestart.

Burgerinfiltratie

In januari 1994 wordt het Exportteam opgericht dat onderzoek gaat doen op basis van CID-informatie en een analyserapport. Het blijkt dat er nog onvoldoende uitsluitsel is over de betrokkenheid van individuele leden van de criminele organisatie zowel bij de smokkel van verdovende middelen, als bij de mensensmokkel. Verder is er nog geen duidelijkheid over de lokatie van de opslagplaatsen van de verdovende middelen en de financile stand van zaken. De RCID besluit in januari 1994 tot de inzet van de eerder vermelde informant als burgerinfiltrant. De introductie van een politie-infiltrant wordt niet mogelijk geacht gezien het gesloten familiekarakter van de criminele organisatie. De burgerinfiltrant moet duidelijkheid scheppen over de daadwerkelijke handel in verdovende middelen. Incidenteel mag hij strafbare feiten plegen teneinde zijn rol binnen de criminele organisatie op geloofwaardige wijze te vervullen. Hij heeft deelgenomen aan diverse transporten. De infiltratie-actie duurt ongeveer acht maanden. In deze periode wordt de infiltrant afgeluisterd en geobserveerd teneinde te checken of de verstrekte informatie klopt. Er worden geen processen-verbaal opgemaakt van de activiteiten van de infiltrant. Noot De infiltrant verdient aan zijn activiteiten voor de criminele organsatie. De afspraak is dat hij alle verdiensten inlevert bij de RCID. Dit is tot eind 1995 echter nog niet gebeurd. Er is hem een tipgeld van f.10.000 in het vooruitzicht gesteld. Noot In het kader van dit opsporingsonderzoek worden zestien gerechtelijke vooronderzoeken geopend waarin een aantal opsporingsmethoden wordt ingezet, te weten het tappen van faxen en (auto)telefoons, al dan niet met een Kolibrie, het parallel schakelen van semafoons en het opvragen van (historische) printgegevens. Tevens worden er acht strafrechtelijk financile onderzoeken geopend.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken