Feiten en omstandigheden
Op een dinsdag in september 1991 gaat een man met een sporttas een filiaal van de Rabobank in Utrecht binnen. Noot Hij stelt zich voor als Soussi en kondigt aan dat hij van plan is veelvuldig grote hoeveelheden buitenlands geld, Frans en Belgisch, te wisselen. Het bankpersoneel verwijst hem vervolgens naar het hoofdkantoor. Daar wordt gevraagd naar de herkomst van het geld in de sporttassen die hij inmiddels bijna dagelijks aanbiedt. Soussi, die meneer T. blijkt te heten, vertelt dat het geld afkomstig is van zijn autohandel en van andere Marokkanen. De bank is voorlopig gerustgesteld en verleent haar diensten. In ruim een jaar gaan sporttassen met 25 miljoen gulden aan buitenlandse valuta over de balie. De directie van de bank vraagt op een gegeven moment naar een mogelijke relatie met verdovende middelen. De heer T. ontkent met klem. Ondanks het feit dat de Wet melding ongebruikelijke transacties bij financile dienstverlening nog niet van kracht is, acht de bank het toch wenselijk melding te maken van deze opmerkelijk grote hoeveelheden buitenlandse valuta in sporttassen. Het Meldpunt ongebruikelijke transacties bij de CRI ontvangt in januari 1993 (na zestien maanden) de eerste melding. De RCID Utrecht besluit deze melding na te trekken en ontdekt dat de heer T. zeer regelmatig naar Rotterdam rijdt, daar een aantal panden bezoekt en direct weer terugrijdt naar Utrecht. Daar wordt een aantal sporttassen geleegd bij de bank. Inmiddels doet de bank een vervolgmelding aan het MOT waarin staat dat inmiddels weer 30 miljoen is aangeboden aan de bank om te wisselen. De zaak wordt overgedragen aan de RCID Rotterdam die reeds informatie blijkt te hebben over de panden in relatie tot verdovende middelen. Besloten wordt een gerechtelijk vooronderzoek te openen. Ontdekt wordt dat de handel in verdovende middelen onder meer plaatsvindt vanuit een snackbar en een videotheek. Vanuit de videotheek worden per telefoon regelmatig vreemde zaken besteld. Zo wordt gesproken over zendingen colberts, spul, jonge varkentjes, zuivere aarde, melk, kamers. Bovendien blijkt het mogelijk om halve cassettes en halve films te bestellen en wordt vaak verzocht om te komen met een weegschaal. De bestellingen worden gedaan bij een woning die naderhand een safehouse van verdovende middelen blijkt te zijn. In de loop der tijd wordt duidelijk dat de organisatie bestaat uit twee Marokkaanse families Z. en B. en een groep geldwisselaars die in anderhalf jaar tijd 270 miljoen gulden aan buitenlands geld hebben gewisseld.
Politieel en justitieel onderzoek
Tussen de eerste MOT-melding en de opening van het gerechtelijk vooronderzoek wordt proactief onderzoek
gedaan. In deze periode wordt een aantal vaststellingen gedaan, zoals blijkt uit de verklaringen ter
terechtzitting. Niet duidelijk wordt op welke wijze dit vooronderzoek heeft plaatsgevonden. Gezien de
vaststellingen lijkt observatie te zijn gebruikt. Vervolgens wordt het onderzoek overgedragen aan het regionale
bureau bovenlokale criminaliteit Rotterdam (RBBC). Op 10 juni 1993 wordt een gerechtelijk vooronderzoek
geopend op de geldwisselaar T. Door middel van langdurige observatie en het tappen van telefoongesprekken
komt de politie onder andere uit bij de twee Marokkaanse families Z. en B. Bij de observatie in dit onderzoek
werd onder andere gebruik gemaakt van fotocamera's en videocamera's. De opgenomen telefoongesprekken
worden vertaald door tolken. Verder worden nog registraties van een aantal autotelefoons opgevraagd met een
machtiging van de rechter-commissaris. In de doorlichting staat dat diverse ATF gesprekken zijn afgeluisterd
middels de kolibrie. In het requisitoir wordt nadrukkelijk vermeld dat er geen autotelefoons zijn afgeluisterd.
Noot
Vooraankopen
Een informant die zich in het criminele milieu kon bewegen doet vier vooraankopen van herone en cocane
in opdracht van de RCID Rotterdam/Rijnmond.
Deze informant is in de ogen van officier van justitie De Groot geen infiltrant, immers hij bevindt zich al in het
criminele milieu dus hij hoeft hierin niet meer te infiltreren, noch is er sprake van pseudo-koop.
Van het begin af aan was het de bedoeling door middel van deze aankopen CID-informatie te bemachtigen. Er
is geen sprake geweest van pseudo-koop. Noot
Voor deze aankopen wordt vooraf onder andere buitenlandse valuta verstrekt door het ministerie van Justitie.
Dit geld wordt gemerkt teneinde de geldstromen te kunnen volgen. Noot De informant krijgt een beloning voor
het doen van de aankopen. Dit CID-traject loopt parallel met het gerechtelijk vooronderzoek.
De vooraankopen vinden plaats tussen 1 september 1993 en geruime tijd voor 3 oktober 1994 Noot en
betreffen hoeveelheden van minder dan 100 gram, tussen de 100 en 750 gram of meer dan 750 gram. Noot
Elke aankoop heeft een ander aspect zoals een andere hoeveelheid of een andere persoon. Het doel van de
aankopen is bevestiging te verkrijgen van reeds aanwezige informatie over de samenstelling van de organisatie
en met name over de safehouses en de geldstromen. De aankopen zijn niet bedoeld om bewijs tegen personen
te verkrijgen. In dit kader worden deze aankopen door het openbaar ministerie niet beschouwd als
opsporingshandelingen Noot omdat zij niet hebben plaatsgevonden in een opsporingsonderzoek en niet gericht
zijn geweest op bewijsgaring. Slechts informatie over het feit dat twee panden drugsgerelateerd zijn is
doorgegeven aan het tactisch team.
Het traject kwam tot stand in overleg tussen de RCID en de CID-officier van justitie. De informant zat strak aan de regie. De informant mag geen mensen uitlokken. De informant heeft zich gedragen op de manier waarop een informant zich moet gedragen. Noot De hoeveelheden werden vooraf afgesproken. Toen zijn geen afspraken gemaakt over het totale aantal voorkopen, noch om de operatie buiten het dossier te houden. Deze afweging is later gemaakt. Noot De inzet van dit middel werd nodig geacht omdat het hier een gesloten familie-organisatie betrof waarin een groot aantal familieleden zich bezighield met strafbare feiten en omdat het verkrijgen van informatie over deze groep erg moeilijk was. Om deze reden werd het ook niet voor mogelijk gehouden om een politie-infiltrant in te zetten. Bovendien was reeds een informant ingeschreven bij de RCID die informatie over deze groepering kon verschaffen.
De CID-officier van justitie en de zaaksofficieren zijn achteraf op de hoogte gehouden van de voorkopen door middel van mondelinge verslaggeving en processen-verbaal waarin van elke aankoop het tijdstip, de hoeveelheid en de prijs staat vermeld. Noot De runners waren niet op de plaats aanwezig waar de aankoop zich had afgespeeld en de informant was evenmin in het bezit van afluisterapparatuur. Noot De rechtsgrond voor de aankopen is onduidelijk. In deze aankopen is niet voorzien in de Richtlijn infiltratie 1991. De Groot: De richtlijnen voor pseudo-koop zijn zo gemaakt maar de ontwikkelingen gaan wat harder. Ik heb deze affaire besproken met de HOvJ. We hebben intern besproken of we van de richtlijn af zouden wijken. We vonden de richtlijn achterhaald. Noot
Het onderzoek ter terechtzitting
Processen-verbaal van de vooraankopen komen aanvankelijk niet voor in het zittingsdossier. Op herhaald
verzoek van de rechtbank wordt informatie hierover verstrekt door het openbaar ministerie en de criminele
inlichtingendienst in de vorm van een proces verbaal en een getuigenverhoor van de chef CID, het
getuigenverhoor van de CID-officier van justitie en geanonimiseerde processen-verbaal van de vooraankopen.
Deze blijken zodanig geanonimiseerd dat niet veel duidelijkheid geschapen wordt over de feiten en
omstandigheden van elke aankoop. De getuigenverhoren van de CID-officier van justitie en de CID-chef werpen
ook niet meer licht op de zaak en worden gekenmerkt door: Ik weet dat wel, maar wil er geen uitspraak over
doen. Als ik dat bevestig of ontken, is dat een vingerwijzing naar de identiteit. Noot De rechtbank verzucht:
De officier van justitie vermeldt in zijn requisitoir dat naar de mening van het openbaar ministerie de verstrekte informatie voldoende mogelijkheden biedt tot toetsing door de rechter van de rechtmatigheid van de vooraankopen. De rechtbank denkt hier anders over. Tijdens de zitting worden hierover signalen gegeven. (..) deelt de voorzitter mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om nogmaals om overlegging van de processen-verbaal van pseudo-koop te verzoeken, aangezien zij daar reeds eerder om gevraagd heeft en zij de processen-verbaal ook toen niet heeft gekregen. Wat de consequentie daarvan is zal door de rechtbank worden overwogen. Noot
De verstrekte informatie wordt met name onvoldoende bevonden om aan het Tallon-criterium te toetsen. De
rechtbank oordeelt als volgt:
Op dit punt is slechts bekend geworden dat er sprake was van een groep van personen die reeds in grote
hoeveelheden drugs handelde. Dit is echter onvoldoende om voor elke verdachte afzonderlijk te kunnen
vaststellen of hij reeds in grotere hoeveelheden harddrugs handelde voordat hij door de informant zou kunnen
zijn benaderd, hetgeen toch minimaal nodig is om ervan te kunnen uitgaan dat de opzet van de verdachte met
betrekking tot de telastegelegde feiten niet door het optreden van de informant is gevormd.(..) De rechtbank is
van oordeel dat het openbaar ministerie door de beslissing aankopen te laten doen door een informant, zodat
zonder diens identiteit prijs te geven onvoldoende informatie kan worden verstrekt om het gebruik van deze
opsporingsmethode te kunnen toetsen en op grond daarvan is besloten in het geheel geen melding te maken
van het gebruik van deze methode op zodanige wijze handelt in strijd met de goede procesorde dat het de
niet-ontvankelijkheid over zichzelf afroept.
Het feit dat door de verdediging wordt aangedragen dat deze vooraankopen elke rechtsgrond missen wordt door de rechtbank niet als zwaarwegend gezien. In 't Velt-Meijer zegt hierover tijdens het openbaar verhoor:
Een mogelijke interpretatie van dit vonnis is dat het staat voor een vertrouwensbreuk tussen de zittende en
staande magistratuur:
Het hof onderscheidt twee type bezwaren. Het ene type is dat van de integriteit van de strafrechtspleging, een belang dat in een meer verwijderd verband van de verdachten staat. Het hof acht deze bezwaren groot, maar de omstandigheden van het geval voldoende zwaarwichtig om van de infiltratierichtlijnen af te wijken. Die omstandigheden zijn gelegen in de uitzonderlijke omvang van de geldtransacties, die uit een navenante uitzonderlijke omvang van drugshandel zouden kunnen voortkomen, met alle nevengevolgen vandien; het gebrekkige resultaat van de reeds ingezette opsporingsmiddelen; het kennelijke gebrek aan professionele infiltranten; de lange duur van het onderzoek; de wat betreft zijn betrouwbaarheid positieve ervaringen die men al met de informant had, die bovendien ook zelf de risico's van zijn handelen op de koop toe zal hebben genomen; het beperkt aantal aankopen dat men heeft verricht: de zorgvuldige begeleiding van de informant; en het feit dat drugs uit de markt zijn gehaald en vernietigd, welk laatste feit de ernst van het door de overheid gepleegde misdrijf aanzienlijk relativeert.
Het andere type bezwaren betreft de controleerbaarheid van gegevens, waartegen de verdachte zich moeilijk
kan verdedigen. Het hof merkt volledigheidshalve op dat geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden,
die tot de conclusie zouden moeten leiden dat door de toepassing van de methode grondrechten van de
verdachte zijn geschonden. Weliswaar is verder veel oncontroleerbaar, maar aan de hand van de verklaringen
van de CID-officier van justitie en de CID-chef is wel controleerbaar dat de aankopen niet hebben gestrekt tot
het verkrijgen van bewijs.
Dat betekent, aldus het hof, dat de verdachte wordt aangesproken op feiten, die niet direct met die aankopen
in verband staan. Hij zal zich dus niet hebben te verantwoorden voor andere handelingen dan die waartoe hij
mogelijkerwijs is uitgelokt of die rechtstreeks met die vooraankopen in verband staan. Voor die handelingen
wordt, tot het tegendeel blijkt, steeds een afzonderlijk wilsbesluit verondersteld. De vooraankoop, bezien
vanuit het perspectief van de mogelijk uitgelokte eerste verkoop, impliceert niet vanzelfsprekend dat volgende
wilsbesluit. Derhalve moet aannemelijk worden dat de verdachte door toedoen van de politie onlosmakelijk in
het drugsmilieu is beland en dat hij daardoor geen andere keus had dan het feit te begaan, wil zijn beroep op
de niet-ontvankelijkheid een kans maken. Dat door de gewraakte handelingen de verdenking kan zijn gerezen,
acht het hof niet een omstandigheid waarvan gezegd kan worden dat jegens de verdachte sprake is geweest
van een zodanige ernstige schending van procesrecht dat hij niet vervolgd kan worden.
Ernstig acht het hof dat politie en justitie niet onmiddellijk opening van zaken hebben gegeven. Het mag
volgens het hof, niet zo zijn dat geheel en al van de verdediging afhankelijk is of kennis wordt verkregen van
een toegepaste opsporingsmethode. Het hof verbindt in dit geval daar geen consequenties aan omdat volstrekt
niet aannemelijk is geworden dat de gegevens achter zijn gehouden om de rechter te misleiden, maar dat de
reden daartoe veeleer gezocht moet worden in het op zichzelf te respecteren en niet onbegrijpelijke feit dat
men de informant heeft willen afschermen. Het achterhouden van processen-verbaal wordt in de
infiltratierichtlijn mogelijk gemaakt, indien bewijs op andere wijze kan worden geleverd, terwijl het in casu niet
om bewijs gaat. Bovendien is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende - voor juist te houden -
informatie verstrekt
Opsporingsonderzoek
Het COPA-onderzoek wordt gestart in 1992 door de politieregio Haaglanden en betreft een onderzoek naar de betrokkenheid van het voormalige militair gezag in Suriname bij de cocanestroom van Suriname naar Nederland. Tevens wordt een grootschalig financieel onderzoek gestart naar hiermee gepaard gaande witwastrajecten. Aan de start van dit ambitieuze onderzoek is wel wat voorafgegaan, zo zegt de zaaksofficier:
(..)
CID-trajecten
Parallel aan het opsporingsonderzoek heeft een aantal gesloten CID-trajecten gelopen waarin bijzondere
opsporingsmethoden zijn ingezet. Drie voorbeelden:
Traject A
Een informant wordt belast met de afhandeling van partijen verdovende middelen die naar Nederland worden gestuurd door de drugmafia in Zuid-Amerika. Hij levert aan de CID-Haaglanden informatie over een schip met een paar duizend kilo cocane dat binnen afzienbare tijd naar West-Europa zal komen. Deze partij is bestemd voor drie groeperingen in Nederland. Inmiddels wordt bij een politile actie een grote partij van meer dan duizend kilo cocane in beslag genomen en een groot aantal leden van n van deze drie groeperingen wordt aangehouden. De Zuidamerikanen komen hierdoor in de problemen. Er is geen geld voor het vervoer van een reeds gereedstaande partij cocane en zij willen nu eerst de betrouwbaarheid van deze nieuwe lijn testen. Er wordt een plan gesmeed om enkele duizenden kilo's marihuana te verzenden, en vervolgens van de opbrengst het vervoer van de cocane te betalen. Met deze laatste partij zullen ook de Zuidamerikaanse hoofdrolspelers overkomen, aldus de informant.
De CID vat het plan op om een doorlating van de lijntester van softdrugs te doen. Hierna kunnen van criminele zijde de financin worden afgehandeld waarna een gecontroleerde aflevering van harddrugs zal kunnen volgen. De Centrale toetsingscommissie gaat op 9 februari 1995 niet akkoord met dit plan. Zij is er onder meer niet van overtuigd dat wel een partij cocane zal volgen op de doorlating van marihuana. Dit oordeel brengt grote problemen met zich mee. Het blijkt dat de liaison officer in Zuid-Amerika de informant runt voor Haaglanden en dat de informant er diep inzit en niet meer terug kan inzake de partij drugs. Het gaat nu om een proefzending van meer dan twintigduizend kilo marihuana. Bovendien ligt de partij cocane van meer dan zesduizend kilo klaar ter verscheping met hetzelfde schip als de softdrugszending. Nu blijkt ook dat de partijen qua financiering niet van elkaar afhankelijk zijn. De cocane zal toch komen, en is bestemd voor vijf organisaties in Nederland. Wanneer deze partij in Nederland aankomt, zal een aantal kopstukken van Zuidamerikaanse kartels overkomen om de partij de inspecteren en te splitsen, aldus de informant. De informant komt naar Nederland en zal hier gerund worden door de CID. Hij opereert dan als een burgerinfiltrant en zal daadwerkelijk een actieve rol gaan spelen. De doelstelling is het doorlaten van de partij marihuana tot zover de Zuidamerikanen van mening zijn dat de lijn safe is. Eventueel kan op een gegeven moment een deel bij n van de afnemers in beslag worden genomen. Het plan is om in ieder geval de partij cocane in beslag te nemen en de kopstukken aan te houden. Voor dit traject wordt voorwaardelijke toestemming door de Centrale toetsingscommissie gegeven. Aanbevolen wordt dit traject aan de minister voor te leggen. Bij een latere toetsing wordt gemeld dat de partij marihuana zoek is. De infiltrant meldt nu dat de partij eigenlijk al binnen is, maar weet niet met welk schip of in welke haven de partij is ingevoerd. Onbekend is of deze partij misschien al door een dienst ergens geveegd is of niet. Het vervolgtraject schijnt nog wel gewoon door te gaan.
Traject B
Een informant benadert de RCID-Haaglanden met het verhaal dat hij door een belangrijke drugcrimineel in
Suriname gevraagd is om een partij cocane Nederland binnen te brengen. Het is bekend dat deze
drugcrimineel onder bescherming van de voormalig legerleider opereert. Het CoPa-team gaat erop in.
De criminele organisatie geeft aan eerst een proefzending te willen doen, waarna een grotere partij zal volgen.
De RCID gaat naar de douane met het verzoek om doorlating. Er wordt een lijntester van meer dan tien kilo
cocane doorgelaten en het milieu in gevolgd zonder dat wordt ingegrepen. De criminele winsten voor dit
eerste transport levert de informant niet in. Voor latere transporten worden hierover wel afspraken gemaakt. Na
deze succesvolle lijntester wordt door de criminele organisatie een tweede partij afgezonden van meer dan
honderd kilo cocane naar een Nederlandse haven. Het schip ligt reeds voor de rede als de informant gevraagd
wordt de partij ongezien door de douane te loodsen. Hij geeft dit door aan de politie waarna de officier van
justitie rechtstreeks contact opneemt met de douane. Hier rijst een probleem. De container is reeds
geselecteerd voor controle en kan dus niet ongezien worden doorgelaten. De informant komt in een lastig
pakket. Hij moet met een smoes terug naar de organisatie en adviseert de organisatie om van de partij af te
blijven. Later wordt deze partij gecontroleerd afgeleverd, alwaar de partij in beslag wordt genomen en er vijf
aanhoudingen worden verricht.
De informant heeft voor bewezen diensten een beloning tussen de 20.000 en 30.000 gulden van justitie ontvangen. De hoofdverdachte in dit onderzoek is niet naar Nerderland gekomen. Een andere reeds lang nagejaagde Surinaamse drughandelaar is wel voor de partij op komen dagen. Deze is in hoger beroep tot een langdurige gevangenisstraf en een forse geldboete veroordeeld.
CID-traject C
In 1993 wordt A benaderd door X. Deze X onderhoudt goede contacten met de voormalige en huidige legerleiding in Suriname. A wordt door X gevraagd of hij cocane naar Nederland kan vervoeren. Immers hij beschikt over transportfaciliteiten. A gaat met dit verhaal naar de CID. X blijkt daar bekend te zijn. Onder andere blijkt dat hij op grote schaal cocane smokkelt. Het COPA team is genteresseerd. A zegt verder niets met de zaak te maken te willen hebben. Besloten wordt een politie-infiltrant B te introduceren als zaakwaarnemer. Deze buitenlandse undercover B gaat vervolgens daadwerkelijk de zaken regelen in het buitenland.
De politie-infiltrant B wordt benaderd met het verzoek om een partij van een paar honderd kilo cocane naar Nederland te vervoeren als lijntester. Door het COPA-team wordt besloten om een doorlating te laten plaatsvinden. De partij wordt door de politie-infiltrant B vervoerd naar Nederland en overgedragen aan X die voor bewezen diensten vervolgens bijna een miljoen gulden aan politie-infiltrant B overhandigt. Het geld wordt door de RCID Haaglanden op een speciale rekening gestort. De overdracht wordt geobserveerd en het OT ziet een deel van de partij het Haagse Surinaamse circuit in verdwijnen.
Direct na deze doorlating wordt een nieuwe politie-infiltrant C bij X gentroduceerd. Inmiddels oefent X druk uit op de politie-infiltrant B om een priv-partijtje van enkele tientallen kilo's ook nog te vervoeren alvorens de grotere partijen van 1000 kilo cocane zullen komen. Beloofd wordt dat politie-infiltrant B dan ook gentroduceerd zal worden bij de voormalige legerleiding. Besloten wordt om ook deze partij van enkele tientallen kilo cocane door te laten. Hiervoor krijgt politie-infiltrant B bijna tweehonderd duizend gulden, die wederom op een rekening wordt geparkeerd.
Hierna wordt politie-infiltrant D gentroduceerd en er wordt een gerechtelijk vooronderzoek tegen X geopend. Hiermee is het open traject aangevangen, wat parallel loopt aan het gesloten traject met de eerste undercover B. Dit blijft doorlopen om volledige controle op X te houden.
In 1994 ontmoeten en bellen X en de politie-infiltrant D elkaar regelmatig. Hierbij vertelt X dat hij grote partijen cocane aan hem wil leveren en dat zijn bazen wel een ontmoeting willen met de bazen van de politie-infiltrant D. Buiten Suriname kan geen ontmoeting worden geregeld maar politie-infiltrant D wordt wel uitgenodigd om in Suriname bij de topman te komen. Hierop wordt van politiezijde niet ingegaan, maar afgesproken wordt dat politie-infiltrant D een partij cocane in Nederland zal afnemen. Het doel is om deze in beslag te nemen en de verdachte aan te houden.
Echter, X blijkt voor het transport nog steeds de eerste politie-infiltrant B nodig te hebben. In Midden-Amerika ligt voor deze politie-infiltrant B een partij klaar van ruim tweehonderd kilo cocane. In de loop van 1994 vervoert de eerste politie-infiltrant B de cocane naar Nederland en draagt het daar over aan X. Er zal worden ingegrepen als deze politie-infiltrant buiten beeld is. Echter, het OT mist de overdracht en ondanks reddingsoperaties van zowel de eerste als de tweede politie-infiltrant gaat de partij van meet tweehonderd kilo cocane het milieu in.
Beslissing onderzoek en de Groep
De beslissing om tot specifiek onderzoek te komen naar de betrokkenheid van de Surinaamse legerleiding bij de handel in verdovende middelen is in 1992 genomen op aandringen van zowel, voorzover de commissie kan nagaan, de Haagse hoofdcommissaris Brand als minister van Justitie Hirsch Ballin. Bij notitie van 17 maart 1992 wordt deze doelstelling onderbouwd in een notitie die is opgesteld door de Groep, een adviesgroep waarin zitting hadden een vertegenwoordiger van de Binnenlandse veiligheidsdienst, de procureur-generaal in Den Haag, Suyver, toen directeur-generaal Politie- en Criminaliteitsbestrijding bij het ministerie van Justitie, de secretaris-generaal van Algemene Zaken, Hoekstra en Meulmeester, toen nog chef van de Inlichtingendienst Buitenland, hoofdcommissaris Brand, het hoofd van de CRI en hoofdofficier Blok. Noot In de voltallige ministerraad is de notitie niet aan de orde geweest. Er is daar nooit een besluit gevallen onderzoek naar onder meer Bouterse te doen. Wel moet de notitie doorgeleid zijn aan de ministers Lubbers, Kok, Dales en Van den Broek. Deze adviesgroep is gaandeweg verwaterd, in de woorden van de heer Suyver. Van de kant van de Binnenlandse veiligheidsdienst waren twijfels geuit of een dergelijke aanpak opportuun zou zijn. Ook in de ministerraad van het kabinet Kok is deze zaak niet aan de orde geweest. In kleinere kring is de kwestie wel besproken. Volgens Suyver is de vraag of men tot vervolging zou willen overgaan aldoor naar voren geschoven. Hijzelf heeft dat ook gedaan. Noot Hirsch Ballin is die mening niet toegedaan. Het onderzoek was erop gericht duidelijk te krijgen wat de banden waren tussen de toenmalige militaire machthebbers en de handel in drugs.
De vraag of strafvordelijk zou kunnen worden opgetreden moest beantwoord worden indien de strafdossiers daartoe aanleiding zouden geven. Noot Inmiddels heeft minister Sorgdrager op basis van het rechtshulpverdrag met Suriname haar ambtgenoot op 15 december 1995 ingelicht dat er een gerechtelijk vooronderzoek tegen onder meer Bouterse geopend is. Noot
Vast te stellen is dat de adviesgroep inzake COPA een zachte dood gestorven is en dat verschillende voortgangsrapportages aan de minister van Justitie gegeven zijn door de procureur-generaal in Den Haag, de hoofdofficier van justitie Blok en betrokken officieren van justitie en politiefunctionarissen waaronder de teamleider, Driessen.
Methoden COPA-onderzoek
In de voortgangsrapportages aan de minister is de aard van de bijzondere opsporingsmethoden en het doorlaten van drugs nooit expliciet aan de orde geweest. Blok verklaarde dat in die voortgangsrapportages gesproken werd over CID-operaties zonder nadere specificatie. De minister van Justitie vroeg er ook niet naar.
Meningsverschil Sorgdrager - Blok
Tijdens de verhoren van de commissie heeft de kwestie zich ook toegespitst op de vraag of ook procureur-generaal Sorgdrager, in functie vanaf 1 januari 1994, van de doorlating van cocane geweten heeft. Blok kan zich herinneren dat hij de doorlating met Sorgdrager besproken heeft. Hij heeft dit verklaard op basis van een notitie van 17 januari 1994 van officier Van der Voort. Daarin wordt gesproken over het gebruik van politie-infiltranten om proefzendingen te verzorgen. De notitie handelt niet expliciet over het doorlaten van cocane, noch over hoeveelheden.
Het lijdt geen twijfel dat inderdaad op 1 februari een voortgangsrapportage heeft plaatsgevonden over het COPA traject. Blok en Sorgdrager bevestigen dat beide. Voor dat gesprek met Sorgdrager was Blok voorzien van twee notities: de ene, van 17 januari van officier Van der Voort ging over het gebruik van politie-infiltranten in het afhandelen van twee proefzendingen cocane. De andere van 18 januari, behelsde een overzicht van de te bespreken punten in de voortgangsrapportage en was in de eerste plaats bestemd voor een eerder gesprek met Hirsch Ballin.
Op onnaspeurbare wijze zijn beide notities in de kluis van het parket van de procureur-generaal terecht gekomen. Hoe dat is gebeurd is niet te achterhalen. In een brief van 25 augustus 1995 meldt plaatsvervangend procureur-generaal Vast dit aan minister Sorgdrager.
Nadat op 1 februari 1994 in groter gezelschap gesproken is over COPA spreekt Sorgdrager nog alleen na met Blok. Tijdens dat gesprek heeft Blok, naar zijn zeggen, gesproken aan de hand van de notitie van 17 januari. Blok denkt dat hij de notitie toen aan Sorgdrager heeft overhandigd. Sorgdrager weet zeker geen notitie van Blok ontvangen te hebben tijdens dat gesprek.
Beiden herinneren zich dit korte gesprek. Er is geen verschil van mening dat zij gesproken hebben over de rol van ps-ers (pseudo-kopers, of te wel politie-infiltranten) en een geheim traject. Blok blijft erbij aan Sorgdrager gezegd te hebben: Ik moet wennen aan dit soort grote partijen in relatie tot de in de notitie van 17 januari 1994 genoemde proefzendingen. Sorgdrager blijft er bij dat hij dit niet gezegd heeft. Zij weet niet of, maar sluit niet uit dat Blok zijdelings het woord proefzendingen heeft genoemd. Dat kan best. Ik heb in ieder geval dat woord niet genterpreteerd als iets wat doorlaten betekent. Noot Sorgdrager wist op 1 februari 1994 wel dat het er op leek dat er bij het IRT softdrugs waren doorgeleverd en dat er cocane doorgeleverd zou gaan worden en dat toen gezegd is: stop ermee. Stel je voor, dat ik toen had geweten of gehoord dat er cocane was doorgeleverd, waren er op zo'n moment toch allemaal bellen gaan rinkelen en rode lampen gaan branden? Noot
Blok blijft verbaasd als hij van de minister hoort dat ik het niet verteld zou hebben(...), dat het met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet gebeurd is.(...) Ik heb gesproken over een voortgangsrapportage.
Die voortgangsrapportage ligt hier. Die geeft expliciet aan waarover gesproken zou moeten worden: de
proefzendingen.(...) Achteraf sprekend zeg ik, dan zou ik non-informatie hebben verschaft wanneer ik het niet
over die proefzending had gehad, want daar ging het om. Het gesloten traject waren de proefzendingen.(...)
Proefzendingen waren voor ons zendingen die wij niet in beslag namen. Noot
Door deze weergave van de feiten heeft de commissie zo veel mogelijk opheldering verschaft op dit punt. Een
nadere reconstructie is niet mogelijk. De commissie heeft geen redenen te twijfelen aan de nadere uitleg van
hoofdofficier Blok en minister Sorgdrager. Minister Sorgdrager blijft bij haar eerdere verklaring de zinsnede: Ik
moet wennen aan dit soort partijen niet gehoord te hebben en nooit gedacht te hebben aan doorlaten van
cocane. Daarmee heeft zij dit dus niet geweten.
In algemene zin is duidelijk geworden dat er geen meldingen van deze doorlatingen zijn geweest aan de
minister van Justitie Hirsch Ballin. Procureur-generaal Addens noch hoofdofficier Blok, zij het vanuit
verschillende verantwoordelijkheden, hebben het nodig geoordeeld na te gaan of de minister op de hoogte
was en akkoord ging met een geheel nieuwe wijze van opsporing, namelijk het doorlaten van harddrugs. De
commissie acht dit onverantwoord. Een dergelijke ingrijpende beslissing had aan de minister gemeld moeten
worden en in de vergadering van procureurs-generaal aan de orde moeten komen. In de toenmalige
verhoudingen was dit echter niet gebruikelijk. Pas door de instelling van de Centrale toetsingscommissie en de
doorlichting van opsporingsmethoden zijn deze trajecten aan het licht gekomen.
De overval op het AH-filiaal te Oosterbeek
Op 14 mei 1990, 's ochtends vroeg, dringen mannen het filiaal van de Albert Heijn in Oosterbeek binnen. Noot En gewapend met een pistool en de ander met een riotgun. Er is reeds personeel aanwezig. Zij bevelen dat iedereen moet gaan liggen en dat de kluissleutel moet worden ingeleverd. Niemand is echter in het bezit van deze sleutel. Na enig geschop en getrap beseffen de overvallers uiteindelijk dat de kluis niet open zal gaan. Hierop begint een overvaller n voor n de personeelsleden met een nekschot te executeren. En van hen ziet dit twee maal gebeuren en probeert te vluchten. In zijn vlucht wordt hij twee keer in de rug geschoten. Naar aanleiding van enkele getuigenverklaringen en een reconstructie van de werkwijze van de daders komt het Recherche Bijstands Team (RBT) uit op Ab A. (bijgenaamd Appie) als n van de vermoedelijke daders. Hij zou degene met de riotgun zijn geweest die de personeelsleden in koelen bloede heeft vermoord c.q. verwond. Gezien de werkwijze heeft hij waarschijnlijk ook al verschillende bankovervallen in Hilversum en Bussum, een overval op een postagentschap in Vreeland en een overval op een AH-filiaal in Baarn op zijn geweten. Evenals in Oosterbeek waren bij deze gelegenheden de overvallers gekleed in overalls en bivakmutsen, dreigden zij met een riotgun en een pistool en gebruikten gestolen Opels als vluchtauto's die zij na achterlating besprenkelden met ondermeer ammoniak. Noot Al snel is derhalve duidelijk dat Appie A. waarschijnlijk betrokken is bij deze zoveelste overval, dit keer met dodelijke afloop. Echter, sluitend bewijs kan niet worden verkregen met methoden als semascan, het opvragen van gegevens bij PTT-Telecom, de inbeslagneming van post, videocamera's, direct afluisteren in een Huis van Bewaring, afluisteren van telefoongesprekken onder andere met een Kolibri, opvragen van bankgegevens etcetera. Om in de buurt te kunnen komen van Appie A. wordt besloten over te gaan op politile infiltratie.
Politile infiltratie
Vanaf april 1992 heeft een pseudo-koper (A 807) van het Amsterdamse infiltratieteam regelmatig contact met Appie A. tijdens kerkdiensten van de Jehovagetuigen in Bussum. De CID-officier in deze zaak, Koers, zegt hierover tijdens zijn openbaar verhoor:
Dit contact komt dus snel tot stand. Appie A. blijkt te weten van het (gefingeerde) crimineel verleden van de politie-infiltrant, wat het gehoopte gevoel van verwantschap biedt. Tevens gaat het contact over woonruimte die Ab zal kunnen regelen voor A 807. Naarmate het contact vordert worden de ontmoetingen uitgebreid naar de woonadressen van zowel Ab als van A 807, alwaar bij de laatste video-opnamen met geluidopname worden gemaakt. Koers verklaart dat het tot nu toe verloopt volgens plan:
Echter, op een gegeven moment komt Ab niet meer opdagen bij de Jehovadiensten en niemand schijnt te weten waar hij is. Later blijkt dat de druk van de politie hem te groot is geworden omdat personen in zijn omgeving, waaronder zijn vriendin, worden aangehouden voor een verhoor over de connectie van Ab met de overval te Oosterbeek. Tevens blijkt hij gehoord te hebben dat A 807 een infiltrant is. In paniek stapt hij op een avond in oktober 1992 op het vliegtuig naar Chili, zonder zelfs zijn vriendin in te lichten. De vogel is gevlogen. Noot
Het onderzoek ter terechtzitting
Naar aanleiding van een uitleveringsverzoek van de Nederlands overheid aan de Chileense autoriteiten is Appie A. in november 1994 aan Nederland uitgeleverd. Dit ondanks het feit dat er geen uitleveringsverdrag is tussen Nederland en Chili.
Ter terechtzitting wordt door de voorzitter een brief voorgelezen van de hand van Appie A. waarin hij aan de nabestaanden zijn spijt betuigt. Hij bekent de overvallen. De verdediging voert ondermeer aan dat met betrekking tot de infiltratie-actie onregelmatigheden hebben plaatsgevonden waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard. De rechtbank is echter van mening dat met het getuigenverhoor van de teamcommandant van het politile infiltratieteam en de overlegging van de processen-verbaal van A 807 genoeg uitsluitsel wordt gegeven over de goede gang van zaken tijdens de infiltratie. Tevens acht zij het rustig en ongestoord verloop van de godsdienstuitoefening niet geschonden. Bovendien wordt de op deze manier verzamelde informatie niet als bewijs gebruikt. Het openbaar ministerie wordt derhalve ontvankelijk verklaard in haar vervolging van Appie A. Noot De rechtbank oordeelt op 18 april 1995 Appie A. schuldig aan moord en poging tot moord, dubbele afpersing en een poging tot afpersing. Ondanks een psychiatrisch rapport dat Appie A. tijdens de misdrijven minder toerekeningsvatbaar was, is levenslange gevangenisstraf zijn deel. Noot Het ingestelde hoger beroep wordt ingetrokken.
In Twente houden de heren M., C. en B. zich bezig met criminele zaken. Al geruime tijd gaan er in Twente
geruchten over de aard van deze zaken. Zij zouden zich bezig houden met mensensmokkel uit India en
Pakistan naar Nederland en Engeland. Tevens zouden zij betrokken zijn bij de handel in verdovende
middelen. Deze informatie bereikt de CID van de Koninklijke marechaussee (Kmar) en de RCID van de
regiopolitie Twente. De informant van de RCID Twente is geclassificeerd meestal betrouwbaar en de
informatie gehoord/niet bevestigd. Noot Een proactief onderzoek wordt gestart. In dit onderzoek komt
wederom CID-informatie over de criminele organisatie van de informant maar nu met betrekking tot een
concrete container, vermoedelijk met verdovende middelen. De politie besluit deze zaak nader te onderzoeken
en richt een opsporingsteam op in januari 1994 onder de naam Exportteam. De KMAR, in verband met de
vermeende mensensmokkel, en de politie Twente zijn hierin vertegenwoordigd. Het voornemen is om de
criminele organisatie op te rollen en het wederrechtelijk verkregen vermogen te ontnemen. Noot In de loop van
het onderzoek blijkt inderdaad dat de organisatie zich bezighoudt met de smokkel van mensen (Sikhs) en
verdovende middelen, zowel hard- als softdrugs. Het betreft eigenlijk twee deelorganisaties met enkele
dwarsverbindingen. Beide opereren wel onder de leiding van B. en C. Deze Twentse organisatie is een zijtak
van een criminele organisatie die opereert in het westen des lands. De opsporing richt zich op beide
deelorganisaties. Deze casus richt zich met name op het onderzoek naar de tak van de organisatie die zich
bezighoudt met de handel in verdovende middelen. Dit omdat in dit kader burgerinfiltratie wordt ingezet.
Politieel en justitieel onderzoek
De RCID Twente doet vanaf eind 1992 proactief onderzoek naar deze bende. Er wordt een observatieteam ingezet en er wordt video-apparatuur geplaatst. Tevens worden er informanten gerund. Tijdens deze proactieve fase nemen andere opsporingsinstanties partijen verdovende middelen in beslag, die vervoerd worden in containers en die bestemd zijn voor de criminele organisatie in kwestie. Dit zijn drie partijen verdovende middelen. Deze acties leveren niet veel duidelijkheid op over de criminele organisatie. In de loop van het proactieve onderzoek kan de verkregen CID-informatie informatie over de criminele activiteiten onvoldoende bevestigd worden. In januari 1994 besluit de RCID Twente om een container door te laten teneinde uitsluitsel te krijgen over de vraag of de zaak zich nu leent voor ontmanteling door opsporing of niet. De politie observeert de container die naar een bedrijf in Geesteren gaat. De zich hierbij ophoudende personen zijn M. en B. De verdovende middelen gaan zonder tussenkomst van de politie het milieu in. Noot Het gaat om meer dan tienduizend kilo softdrugs. De doorlating bevestigt de reeds aanwezige CID-informatie. Duidelijk wordt dat een opsporingsonderzoek kan worden gestart.
Burgerinfiltratie
In januari 1994 wordt het Exportteam opgericht dat onderzoek gaat doen op basis van CID-informatie en een analyserapport. Het blijkt dat er nog onvoldoende uitsluitsel is over de betrokkenheid van individuele leden van de criminele organisatie zowel bij de smokkel van verdovende middelen, als bij de mensensmokkel. Verder is er nog geen duidelijkheid over de lokatie van de opslagplaatsen van de verdovende middelen en de financile stand van zaken. De RCID besluit in januari 1994 tot de inzet van de eerder vermelde informant als burgerinfiltrant. De introductie van een politie-infiltrant wordt niet mogelijk geacht gezien het gesloten familiekarakter van de criminele organisatie. De burgerinfiltrant moet duidelijkheid scheppen over de daadwerkelijke handel in verdovende middelen. Incidenteel mag hij strafbare feiten plegen teneinde zijn rol binnen de criminele organisatie op geloofwaardige wijze te vervullen. Hij heeft deelgenomen aan diverse transporten. De infiltratie-actie duurt ongeveer acht maanden. In deze periode wordt de infiltrant afgeluisterd en geobserveerd teneinde te checken of de verstrekte informatie klopt. Er worden geen processen-verbaal opgemaakt van de activiteiten van de infiltrant. Noot De infiltrant verdient aan zijn activiteiten voor de criminele organsatie. De afspraak is dat hij alle verdiensten inlevert bij de RCID. Dit is tot eind 1995 echter nog niet gebeurd. Er is hem een tipgeld van f.10.000 in het vooruitzicht gesteld. Noot In het kader van dit opsporingsonderzoek worden zestien gerechtelijke vooronderzoeken geopend waarin een aantal opsporingsmethoden wordt ingezet, te weten het tappen van faxen en (auto)telefoons, al dan niet met een Kolibrie, het parallel schakelen van semafoons en het opvragen van (historische) printgegevens. Tevens worden er acht strafrechtelijk financile onderzoeken geopend.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken