In het midden van de jaren zeventig werd in Nederland pseudo-koop ingezet bij de bestrijding van de drughandel. Inmiddels vindt het middel pseudo-koop nog slechts incidenteel toepassing. De effectiviteit is in de loop der tijd geringer geworden aangezien de criminelen goed op de hoogte zijn van het gebruik van dit middel. Dat neemt niet weg dat in combinatie met andere vormen van infiltratie pseudo-koop is aangetroffen. Met enige regelmaat worden vertrouwensaankopen of proefaankopen gedaan door infiltranten om te kunnen beslissen of overgegaan moet worden tot een gecontroleerde aflevering of doorlating. Hiermee zijn nog aanzienlijke bedragen gemoeid:
Voorkoopgelden 1995-1990
Tabel
Uit deze tabel blijkt een duidelijke stijging over de laatste jaren van het totaalbedrag dat door het ministerie
van Justitie is uitbetaald ten bate van voorkoop-acties. Dit wordt met name duidelijk als de jaren 1993 en 1995
worden vergeleken. Immers in deze jaren is welhaast een gelijk aantal zaken behandeld. Opvallend bij deze
vergelijking is de spectaculaire stijging in het hoogste bedrag in n zaak: het bedrag in 1995 is het
zestienvoudige van het bedrag in 1993. Afgezien van de invloed hiervan op het gemiddelde blijft ook dit
bedrag in 1995 bijzonder hoog: het tienvoudige van het bedrag in 1993.
Pseudo-verkoop wordt zelden gebruikt. Het is moeilijk om aan de te leveren goederen te komen. De commissie heeft wel voorbeelden aangetroffen van pseudo-verkoop van wapens en grondstoffen voor synthetische drugs. Pseudoverkoop van grondstoffen voor de produktie van amfetamine
Een RCID koopt in Belgi en Duitsland vele malen grondstoffen aan die gebruikt kunnen worden voor de produktie van amfetamine. Hiervoor wordt vaak vooraf geld ter beschikking gesteld door de informant. De aankoop door de Nederlandse politie gebeurt met medeweten of bemiddeling van de plaatselijke autoriteiten. Die RCID levert de grondstoffen tegen inkoopprijs aan de informant die het verkoopt met winst aan het laboratorium van de criminele organisatie. De bedoeling is om door observatie laboratoria te ontmaskeren. Uiteindelijk is dit nooit gelukt. Noot
Organisatie en omvang
Politie-infiltratie is voorbehouden aan de politile infiltratieteams (PIT's). Dit gebeurt in overleg met de
Afdeling nationale cordinatie politile infiltratie van de CRI (ANCPI). Elk politieel infiltratieteam zou moeten
bestaan uit tien mannen en vrouwen, van wie vier infiltranten, vier begeleiders, een administratieve kracht en
een teamleider. In 1992/1993 zijn de drie pseudokoopteams van de gemeentepolitie Amsterdam en het
infiltratieteam West I van de Rijkspolitie opgeheven. Op dit moment zijn alleen de politile infiltratieteams in
het zuiden en het oosten op volle sterkte. In het noorden functioneert een half-bezet politieel infiltratieteam.
Het landelijk politile infiltratieteam is in oprichting en zal zich vooral bezighouden met internationale
infiltratie. In de regio's Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond bestaan er plannen voor de oprichting van nieuwe
infiltratie-eenheden. Op dit moment beschikken politie en justitie dan ook slechts over ongeveer negen
Nederlandse politie-infiltranten.
De omvang van de inzet van politile infiltratie is niet eenduidig vast te stellen. De opgaven van de ANCPI Noot en de Werkgroep infiltratie over de aantallen verzoeken om politie-infiltratie in de afgelopen jaren (1991: 98; 1992: 66; 1993: 59 en 1994: 78) moeten met de nodige relativering bezien worden. De verzoeken in 1994 hebben slechts in 65 gevallen een operationeel gevolg gekregen en betreffen voor het grootste deel buitenlandse verzoeken om ondersteuning (42 gevallen). Vijf van het totaal aan daadwerkelijke acties kunnen worden aangemerkt als langdurige zaken, wat wil zeggen een looptijd van anderhalf tot twee jaar. Van de overige 60 zaken vergden 24 acties enkele maanden en 36 slechts enkele dagen. Het gaat hierbij grotendeels om zeer kort lopende buitenlandse infiltraties in Nederland zoals het even bezoeken door een buitenlandse infiltrant van een hotel bij Schiphol. Sommige van deze buitenlandse infiltraties duurden niet langer dan enkele uren. De landelijk officier van justitie bij de CRI dient op de hoogte gesteld te worden van deze (kortlopende) infiltratie-acties. Volgens betrokkenen is het nagenoeg uitgesloten dat buitenlandse infiltratie-acties op Nederlandse bodem plaatsvinden zonder dat de Nederlandse politie en justitie zijn genformeerd. De commissie heeft echter enkele voorbeelden aangetroffen waarbij dat wel het geval was. De Nederlandse politile infiltratieteams voeren op zich niet veel infiltratie-acties uit per jaar. Zo heeft het politile infiltratieteam Oost sinds 1990 slechts vijf grotere infiltratietrajecten uitgevoerd. Nederlandse infiltranten worden ook ingezet in het buitenland. In 1994 bereikte de ANCPI 42 maal een buitenlands verzoek om Nederlandse assistentie. Een voorbeeld van een operatie uit 1991 is de volgende casus: In 1991 werd gestart met een undercoveroperatie Contrat. Dit was een samenwerkingsverband tussen de beide landen en had tot doel om zicht te krijgen op de activiteiten van criminele organisaties op het gebied van het witwassen van gelden via geldwisselkantoren. Besloten werd om rechtspersonen op te richten die actief zijn op het gebied van witwassen. Er werd een Nederlandse bedrijvenstructuur van financile instellingen gecreerd als frontstore, waarmee vervolgens succesvol werd binnengedrongen in de criminele organisatie. In dit kader zijn Nederlandse undercoveragenten ingezet, die regelmatig contact hadden met de Canadese hoofddaders in Nederland, Zwitserland en de Nederlandse Antillen. Tevens hebben de Nederlandse politie-infiltranten transporten van verdovende middelen gearrangeerd van Colombia naar Canada. Noot Ook buitenlandse politile infiltranten zijn voor langere duur actief in Nederland (zie bijvoorbeeld de casusbespreking Copa). Deze buitenlandse infiltranten worden op dat moment begeleid door Nederlandse begeleiders. De inzet van buitenlandse infiltranten is grotendeels gebaseerd op onderling vertrouwen tussen politie-instanties van verschillende landen. Van een afzonderlijk onderzoek naar de identiteit van buitenlandse politie-infiltranten is geen sprake. In Europees verband is een werkgroep actief die de afstemming van internationale infiltratie-acties voor haar rekening neemt. In deze werkgroep participeren ook Canada en de VS.
Infiltratie en selectie
Politile infiltratie vindt primair plaats in de ondersteuning van de criminele organisatie. Het gaat dan vooral om het aanbieden van facilitaire diensten zoals vervoer, opslag en doorvoer, aan de criminele organisatie. Slechts zelden vindt infiltratie plaats in de directe nabijheid van de hoofddaders. Van diepte-infiltratie waarbij politie-infiltranten daadwerkelijk deel zijn gaan uitmaken van de kern van de criminele organisatie, is de commissie niets gebleken. Wel is een geval bekend waarbij de infiltranten de top van een criminele organisatie dicht zijn genaderd (zie eerstvolgende casus).
De selectie van politile infiltranten is streng. Uitgebreid wordt de infiltrant getest op onder meer
stressbestendigheid. Ook moeten diverse cursussen worden gevolgd voordat een politiefunctionaris als politile
infiltrant mag functioneren. Tijdens infiltratie-acties wordt steeds gestreefd naar dagelijks contact tussen de
infiltrant en de begeleiders. Zowel de infiltrant als de begeleiders maken proces-verbaal op van hun
activiteiten. Deze processen-verbaal worden in principe toegevoegd aan het procesdossier en zijn daarmee
onderwerp van beoordeling door de rechter. Noot Een voorbeeld van zo'n open infiltratietraject is in het
openbaar verhoor van officier van justitie Koers aan de orde geweest:
In dit onderzoek naar vier Turkse broers is projectmatig genfiltreerd in een tactisch (open) traject. Noot
De projectinfiltratie is uitgevoerd door negen politie-infiltranten. Hiervan waren zes van het politieel
infiltratieteam Oost-Nederland en drie Duitse politie-infiltranten. Het milieu waarin genfiltreerd moest worden
was niet wars van grof geweld. Ook tegen de politie-infiltranten zijn forse bedreigingen geuit. Van januari
1993 tot juni 1995 zijn de politie-infiltranten in verschillende combinaties in totaal 119 maal opgetreden. In de
praktijk blijkt vooral n van de politie-infiltranten daadwerkelijk veel contact te hebben gehad met de
criminele organisatie. De anderen hebben veelal als geloofwaardige achtergrond gediend:
Sturing en controle
De sturing en controle door politie en justitie zijn bij politile infiltratie nauwkeurig geregeld. De goedkeuring vindt plaats op het niveau van de hoofdofficier. Tegenwoordig moet de Centrale toetsingscommissie de aanvraag voor een infiltratie-actie beoordelen. De Centrale toetsingscommissie geeft veelal onder voorwaarden toestemming. Incidenteel wordt een infiltratie-actie gestopt omdat de beheersbaarheid ter discussie staat. In het volgende geval heeft de minister besloten tot het stoppen van een infiltratie-actie, ondanks het feit dat de CTC goedkeuring hieraan had verleend: Noot
Dit onderzoek in het zuiden des lands was gericht op een notoire drugsbaron. Vele reguliere opsporingsmiddelen als taps en observatie bleken niet te werken. Besloten werd om een infiltratietraject te starten, met als doel zicht te krijgen op de strafbare feiten en de financile stromen waarna respectievelijk aanhouding en afroming van de criminele winsten zouden kunnen volgen. De bedoeling was om dit traject later geheel ter toetsing aan de rechter voor te leggen.
In 1993 wordt begonnen met de opbouw van de cover door het politile infiltratieteam, waarna binnen een aantal maanden de eerste sociale contacten worden gelegd door de politie-infiltrant. Deze wordt langzamerhand in het milieu van de verdachte opgenomen. De politie-infiltrant heeft ondermeer financile deskundigheid te bieden. Tevens is hij bekend in een buitenlandse wereldhaven. Hij wordt benaderd om deel te nemen aan transporten softdrugs uit het buitenland.
In januari 1995 wordt dit infiltratietraject in zijn algemeenheid ter toetsing aan de CTC voorgelegd. Onder een aantal voorwaarden, waaronder een goede psycho-sociale begeleiding van de infiltrant, gaat de CTC akkoord. Tevens wordt het advies gegeven eventueel een tweede politie-infiltrant te introduceren als er een financieel n transporttraject gaan lopen. Het wordt onwenselijk geacht om twee informatieposities te verenigen in n politie-infiltrant. Bij een tweede toetsing op 4 april wordt toestemming gevraagd voor het vervolgtraject op de infiltratie-actie, te weten het plegen van strafbare feiten door de infiltrant. Het voorstel is om de vertrouwenspositie van de politie-infiltrant verder uit te bouwen door middel van een investering in een transport van enkele duizenden kilo's marihuana. De kans was aanwezig dat de partij eventueel op de Nederlandse markt zou kunnen komen. De CTC gaat voorwaardelijk akkoord met de actie voor een periode van drie maanden.
Ondanks het oordeel van de hoofdofficier, de procureur-generaal en de CTC dat het traject verantwoord was gezien de uitstekende stuurbaarheid van de politie-infiltrant en het feit dat het een open traject is, is de minister van Justitie van mening dat dit traject niet kan. Per brief van 27 april 1995 vraagt zij dit te stoppen. De toenmalige kernteamleider zegt hierover:
De commissie heeft geconstateerd dat politile infiltranten gebruikt worden ter afscherming van informanten. Een politieel infiltratieteam gebruikt soms een gesloten CID-traject om de identiteit van de informant te beschermen. Dan worden twee of meer infiltranten ertussen geschoven zodat de oorspronkelijk informant niet meer zichtbaar is. De politie-infiltrant, die van deze informant het verhaal heeft gehoord, wordt als informant ingeschreven.
Omschrijving en omvang
Over het gebruik van burgerinfiltranten bestaat minder duidelijkheid dan over de inzet van politie-infiltranten. De commissie spreekt van burgerinfiltranten indien al dan niet criminele burgers gevraagd worden bepaalde activiteiten te ondernemen waaronder het plegen van strafbare feiten. Sommige CID-en spreken in dit verband van gestuurde informanten, waarbij het onderscheid met burgerinfiltranten nauwelijks meer aanwezig is. Het enige verschil is dat zij op een gestuurde informant de infiltratierichtlijn niet van toepassing achten. In hoofdstuk 3 heeft de commissie enkele in het oog springende voorbeelden gegeven van het omgaan met burgerinfiltranten.
Het is duidelijk dat geregeld gebruik wordt gemaakt van criminele burgerinfiltranten. De commissie heeft vele
voorbeelden aangetroffen van criminele burgers die door de politie gevraagd worden bepaalde activiteiten te
verrichten. Wanneer deze activiteiten geen strafbare feiten omvatten spreekt de commissie van gestuurde
informanten. Veelal gaat het om een verzoek van politie en justitie om informatie te verzamelen door het
bezoeken van bepaalde plaatsen. In het overzicht aan het begin van dit hoofdstuk blijkt dat het grootste aantal
toetsingsverzoeken aan de CTC de inzet van criminele burgerinfiltranten betreft (30). Vier verzoeken betreffen
de inzet van niet-criminele burgerinfiltranten. Uit de CTC-stukken blijkt dat deze burgerinfiltranten strafbare
feiten mogen plegen. Het ging dan vooral om het vervoeren van drugs of het anderszins ondersteunen van het
invoeren en verkopen van verdovende middelen zoals het huren van loodsen of het ter beschikking stellen van
vrachtauto's. Noot Bijvoorbeeld:
In het kader van een onderzoek is overwogen om een projectinfiltratie van een gesloten traject te starten waarbij een burgerinfiltrant hand- en spandiensten zou verrichten bij een transport van softdrugs. De bedoeling was om eerst een proefzending softdrugs van enkele tonnen door te laten gaan, waarna een grote partij van meer dan tien ton zou worden gepakt, inclusief de verdachten. De informant heeft eerst een orintatiereis gemaakt naar het bronland op verzoek van het kernteam. In principe zou de informant de criminele verdiensten afdragen en een vergoeding krijgen van het ministerie van Justitie waarbij gedacht werd aan tonnen. De CTC ging na grote aarzeling akkoord. De informant werd door de criminele organisatie niet meer benaderd om behulpzaam te zijn bij transporten verdovende middelen. Tot op heden heeft het infiltratietraject daarom geen doorgang kunnen vinden. Noot
Ook wordt wel gevraagd om monsters aan te kopen. De commissie constateert dat in een aantal gevallen de CTC niet gevraagd is om toestemming voor de inzet van burgerinfiltranten. In nagenoeg alle regio's en arrondissementen worden voorbeelden aangetroffen van burgerinfiltranten in de definitie van de commissie. In de regio Amsterdam-Amstelland echter wordt sinds 1992 niet meer gewerkt met burgerinfiltranten. Informanten mogen in Amsterdam slechts informatie geven. Politie en justitie gaan in principe niet akkoord met het verrichten van enige activiteit door informanten:
Sturing en controle
Enkele burgerinfiltranten geven informatie aan meer dan n CID. Deze infiltranten hebben onder regie van
de verschillende CID-en strafbare feiten gepleegd. De verschillende CID-en waren niet altijd op de hoogte van
het feit dat de infiltranten ook voor andere CID-en werkten. Deze infiltranten hebben zeer veel geld verdiend
aan het geven van informatie. Hiertegenover stonden ruime onkostenvergoedingen, beloningen en het mogen
houden van de verkregen criminele winsten. In hoofdstuk 3 zijn deze gevallen uitgebreid beschreven. De
commissie is van oordeel dat burgerinfiltranten die een zo actieve positie hebben in een criminele organisatie
niet meer volledig onder regie van politie en justitie kunnen staan. Het rele risico dreigt dan dat politie en
justitie worden gestuurd door de burgerinfiltrant in plaats van andersom.
De fronstore is slechts recent in Nederland gentroduceerd en derhalve bestaat nog weinig ervaring met deze opsporingsmethode. Het eerste, de commissie bekende, voorbeeld is de operatie Contrat (zie casus hiervoor). Tijdens het verhoor zei Wilzing hierover:
De gecontroleerde aflevering is een zeer frequent gebruikte methode. Het gaat om honderden gecontroleerde afleveringen per jaar, varirend van een verdacht postpakketje tot een container. Veelal betreft dit verdovende middelen.
Begin 1994 komt een buitenlandse informant, die door een zusterdienst van de CRI overgedragen is aan een
RCID, naar Nederland voor de invoer van een partij van tientallen kilo's cocane. Zijn rol bestaat uit het door de
douane loodsen van deze partij drugs. De RCID besluit om de partij gecontroleerd af te leveren. Echter, het OT
raakt betrokken bij een aanrijding en de partij verdwijnt ongezien in het milieu.
Hierna gaat de informant terug naar Zuid-Amerika, alwaar hij door Zuid-Amerikanen wordt benaderd met de
vraag of hij dit vaker wil doen. De informant gaat, na consultatie van de betrokken RCID in Nederland, hierop
in. Vervolgens wordt de informant geconfronteerd met een grote partij van duizenden kilo's marihuana die al in
de haven ligt en wordt hem gevraagd of hij die "even binnen wil loodsen". Besloten wordt om deze partij door
te laten en wel om drie redenen: de informant is beloofd dat hij het volgende omvangrijke cocanetransport
mag doen, tevens is de criminele organisatie in een ander traject bezig om cocane in te voeren en dit mag niet
verstoord worden. Bovendien vreesde de politie represailles als de partij wordt gepakt. De partij wordt wel
gevolgd en het OT stelt vast waar de partij wordt opgeslagen.
In december 1994 wordt de grote partij cocane, die meer dan duizend kilo blijkt te bevatten, aangeboden aan de informant met de vraag of hij deze door de Amsterdamse douane kan loodsen. Besloten wordt om tot een gecontroleerde aflevering over te gaan. Wederom raakt het OT de vrachtwagen met de bewuste container kwijt. Echter, later wordt toch nog op verschillende adressen de partij teruggevonden en in beslag genomen. Meer dan 20 verdachten worden aangehouden, waaronder de top van de organisatie in Nederland. Tijdens zijn verhoor noemt Brand dit traject de klassieke methode:
Naar aanleiding van een Amerikaans rechtshulpverzoek heeft een gecontroleerde aflevering van wapens plaatsgevonden. Er was van Amerikaanse zijde niet vermeld dat de af te leveren partij wapens betrof en de verdachte militair was. Direct na aflevering is huiszoeking gedaan waarbij een partij pistolen en munitie is gevonden.
Politie en justitie laten een partij verboden goederen (veelal verdovende middelen) niet alleen afleveren aan de criminele organisatie, maar ook doorleveren aan de verdere tussenpersonen en de afnemers. Op die manier hopen politie en justitie inzicht te krijgen in het gehele traject van de verdovende middelen. De doelstelling is de verboden goederen in de tweede, derde of vierde hand in beslag te nemen. Het probleem daarbij is dat een partij drugs veelal wordt opgesplitst in kleinere hoeveelheden waardoor het voor politie en justitie nagenoeg onmogelijk wordt om alle deelpartijen te blijven observeren.
Het doorlaten van verboden goederen betreft met name verdovende middelen. Noot In de afgelopen jaren zijn naast de tonnen softdrugs ook honderden kilo harddrugs op de markt terecht gekomen, terwijl politie en/of justitie zicht hadden op deze partijen drugs. De precieze hoeveelheden drugs die met medeweten van politie en justitie op de markt terecht zijn gekomen, zijn niet te bepalen. Over het aantal in een concreet onderzoek wordt in een verhoor gezegd:
Een onderwerp dat regelmatig in verband wordt gebracht met infiltratie is het gevaar van het afglijden van een politie-infiltrant in het criminele milieu. Immers deze opsporingsmethode brengt nauw contact met de criminele organisatie met zich mee met alle verleidingen van dien. Nordholt licht tijdens zijn openbaar verhoor het besluit tot opheffing van de pseudo-koopteams in Amsterdam toe en hij benadrukt hierbij ook de risico's van de methode:
Het risico van normafwijkend gedrag en het lekken van informatie
De methode van infiltratie vereist dat een politieambtenaar (soms zeer lange tijd) intensieve contacten onderhoudt met het criminele milieu. Het voortzetten van deze contacten nadat hij zijn functie als infiltrant heeft beindigd kan leiden tot verschillende risico's, zo blijkt uit de volgende casus. Casus Een informant verklaart aan een criminele inlichtingendienst dat een begeleider van een unit pseudo-kopers vertrouwelijke politie-informatie verkoopt. Naar aanleiding van onder andere deze verklaring wordt een onderzoek naar de betrokken politieman gestart. Tijdens het onderzoek worden geen aanwijzingen gevonden voor de beschuldiging van de informant, maar blijkt wel dat de betrokken politieman veelvuldig priv-contacten onderhoudt met personen uit het criminele milieu. Er komt onder meer naar voren dat hij regelmatig een caf bezoekt waar hij ook komt voor zijn politiewerk. In het caf wordt in goud gehandeld. De betrokken politieman koopt hier onder meer goud voor zichzelf en hij wordt er bovendien van verdacht de handelaar zijn diensten aan te bieden als bewaker. De politieman heeft verschillende kennissen in de bouwwereld en krijgt zo korting bij de aanschaf van bouwmaterialen voor zichzelf en voor anderen. Een aantal van deze kennissen, zo blijkt uit het onderzoek, heeft criminele contacten of heeft zelf een crimineel verleden. De betrokken politieman heeft bovendien op zijn huisadres telefonisch contact met personen uit het criminele milieu. Hij bemiddelt op die manier onder andere bij de aanschaf van een auto voor een vriend en op verzoek van een kennis heeft de politieman in het verleden wel eens het HKS systeem geraadpleegd om na te gaan of hij, wanneer hij op wintersport zou gaan, op Schiphol zou worden aangehouden voor openstaande boetes. Voordat betrokkene werkzaam was als begeleider van een unit pseudo-kopers, is hij in de jaren zeventig vanwege disciplinaire redenen overgeplaatst naar een ander politiebureau. De directe aanleiding hiervoor was dat hij samen met zijn echtgenote een gala-avond had bezocht, op uitnodiging van een bevriende medewerker van een particulier beveiligingsbedrijf die ook hun toegangsbewijzen betaalde. Hierdoor, en door een aantal andere omstandigheden, wekte hij de indruk dat hij voor het bedrijf bewakingswerkzaamheden zou verrichten. Betrokkene is vanaf eind jaren tachtig werkzaam geweest als begeleider van een pseudo-koopteam en werkt op dit moment niet meer bij de politie.
Bovenstaand voorbeeld illustreert hoe de methode van politile infiltratie ook risico's kan opleveren ten
aanzien van het lekken van vertrouwelijke politie-informatie. Noot In de praktijk zal dit risico vaak nauw
samenhangen met andere vormen van corruptie, zo blijkt onder meer uit de volgende casus.
Casus Naar aanleiding van belastende verklaringen door zijn ex-vrouw en een voormalige vriendin, stelt de
Rijksrecherche een onderzoek in naar een lid van een politieel infiltratieteam. De betrokken politieman, die
door zijn collega's wordt omschreven als professioneel, gedreven en soms zelfs fanatiek, is naast part-time
pseudo-koper/infiltrant ook werkzaam als CID-rechercheur. Uit het rijksrecherche-onderzoek blijkt onder meer dat
hij aan familie, vrienden en kennissen regelmatig zeer gedetailleerde verhalen vertelt over afgeronde of op
stapel staande pseudo-koop- en infiltratie-acties en andere aspecten van zijn werk. Thuis in zijn werkkamer
hangen foto's die zijn genomen tijdens inzetten van zijn team en bezoekers bij hem thuis laat hij politievideo's
zien van zijn werk. Zijn echtgenote heeft hij verschillende malen meegenomen naar enkele zogenaamde
safehouses. De betrokken politieman blijkt bovendien een illegaal vuurwapen (een riot gun) te bezitten dat hij
bij een collega in bewaring heeft gegeven. Hij heeft dit wapen aangeschaft omdat hij zich naar aanleiding van
een voorval in een caf met een crimineel die hem kende als politie-ambtenaar en als gevolg van uitlatingen
van zijn ex-vriendin, bedreigd voelde. Tijdens de opleiding voor pseudo-koop/infiltratie wordt uitgebreid
aandacht besteed aan het simuleren van druggebruik. Betrokkene heeft met toestemming van zijn chefs, en uit
het budget van het politie infiltratieteam, een coke-setje voor het gebruik van cocane aangeschaft dat hij bij
zich mocht dragen. Uit het onderzoek van de Rijksrecherche blijkt dat hij, ondanks dat hem dit nadrukkelijk is
verboden, een aantal jaren priv cocane heeft gebruikt. Daarnaast maakt de politieman zich zowel binnen als
buiten diensttijd schuldig aan overmatig drankgebruik, onder andere onmiddellijk voorafgaand aan een actie
(door hemzelf bestempeld als voordrinken). Tegen de pseudo-koper/infiltrant bestond aanvankelijk ook de
verdenking dat hij samen met enkele collega's tegen betaling politie-informatie zou doorgeven aan een
particulier beveiligingsbedrijf, maar tijdens het rijksrecherche-onderzoek is dit niet aangetoond. Betrokkene
blijkt enige jaren niet in bezit te zijn geweest van een verplicht A-nummer omdat hij niet de vereiste
opleiding voor pseudo-koper heeft gevolgd. Toen hij zich aanmeldde voor deze opleiding bleek er op dat
moment geen plek meer te zijn en daarom heeft hij in plaats daarvan de opleiding voor pseudo-koop-begeleider
gevolgd. De pseudo-koper/infiltrant, die in strijd met de Richtlijnen infiltratie langer dan 4 jaar als zodanig
werkzaam geweest, is inmiddels geschorst.
Dit politile infiltratieteam is inmiddels ontbonden. De Rijksrecherche heeft in haar onderzoek in deze zaak niet alleen gekeken naar de individuele politieambtenaar, maar heeft ook nadrukkelijk onderzocht in hoeverre er mogelijk sprake was van een structureel probleem. Uit het onderzoek blijkt dat het team op een aantal punten slecht georganiseerd was en op verschillende manieren ruimte kon bieden aan vormen van politile corruptie. Uit het onderzoek blijkt dat het grootste deel van de pseudo-kopers langer dan de voorgeschreven vier jaar actief is geweest. Een enkeling werkte zelfs al tien jaar als pseudo-koper. De meeste leden van het politile infiltratieteam en hun begeleiders vervulden een part-time functie. De chef van het team was tevens leider van het arrestatie- en observatieteam alsmede van de criminele inlichtingendienst. Ook enkele andere teamleden waren daarnaast werkzaam bij de CID. Dit leidde er onder andere toe dat leidinggevende taken vaak naar een (te) laag niveau werden gedelegeerd. Dit heeft volgens de Rijksrecherche waarschijnlijk een nadelige invloed gehad op het werk en de veiligheid. Uit het onderzoek is ook gebleken dat signalen met betrekking tot een afglijdend normbesef, zoals de Rijksrecherche het noemt, binnen het team niet altijd als zodanig zijn onderkend en wanneer dit wel het geval was, niet op het juiste niveau zijn besproken. Toen bijvoorbeeld in het verleden een lid van het team aangaf met de leiding te willen spreken over de heersende groepscultuur binnen het team, wilde de betrokken chef dit niet en wees deze dit teamlid door naar de psychiater die het team begeleidde. Toen het teamlid merkte dat er met de aangegeven zaken niets binnen het team gebeurde, heeft het betrokken lid het team verlaten.
Bij (ex-)pseudo-kopers/infiltranten is regelmatig sprake van psycho- sociale problemen. Daarmee wenden zij zich in een aantal gevallen tot de Bedrijfsmaatschappelijke dienst. Zo is gewezen op een pseudo-koper, die al na een half jaar zeer angstig was geworden. De echtgenote van de pseudo-koper zei dat de man stil in een hoekje zat en zich niet meer op straat durfde te vertonen. Hij kon zijn verhaal bij niemand kwijt. Het rijksrecherche-onderzoek in deze zaak laat zien dat de psychosociale begeleiding van de pseudokopers niet werkte. Gesprekken met de psycholoog of de psychiater waren facultatief en niet periodiek verplicht. Volgens een betrokken arts bestond de indruk dat een aantal politiemensen niet graag naar een van de begeleiders stapte, uit angst dat zij uit het team gezet zouden worden. Er zijn, los van het onderzoek bij dit betreffende team, nog andere gevallen naar voren gekomen waar het kennelijk fout is gegaan bij de begeleiding van pseudo-kopers. Zo is melding gemaakt van een pseudo-koper, die tijdens een actie met een mes bedreigd was. Hij heeft dat wel aan zijn begeleiders verteld, maar niet gezegd dat hij zowel op het moment van de bedreiging als nog lang daarna angstig was. De pseudo-koper was bang dat, als hij vertelde angst te hebben, hij niet meer geschikt voor infiltratie zou worden bevonden.
Het risico van financieel voordeel
Door uitvoerige begeleiding, en door bijvoorbeeld de bepaling dat een politie-ambtenaar niet langer dan drie
jaar full-time lid mag zijn van een infiltratieteam, wordt geprobeerd om het risico van normatief afglijden
binnen de perken te houden. Zo komt naar voren dat de angst voor corrumptief gedrag bij politile infiltratie
gering geacht mag worden door de stringente begeleiding. De twee eerder beschreven casus illustreren echter
hoe bijvoorbeeld de manier van leven binnen het criminele milieu (het op grote schaal kopen van gouden
sieraden; het gebruik van cocane) een verlokkende factor kan zijn voor een politie-ambtenaar. Het risico om af
te glijden is ook aanwezig wanneer de infiltrant een verleden heeft. In dit onderzoek is bijvoorbeeld naar voren
gekomen dat een opsporingsambtenaar, voorafgaand aan de inzet als infiltrant, een bedrijfje had opgezet
(goudhandel). Het gevaar van belangenverstrengeling is in zo'n geval groot. De volgende casus laat nog een
ander mogelijk risico van infiltratie zien: het delen in criminele winsten.
Casus Er loopt ergens in Nederland al enige tijd een onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezig
houdt met verschillende vormen van zware criminaliteit. Een Criminele inlichtingendienst runt een
informant/infiltrant die hen regelmatig informatie over deze organisatie verschaft. Wanneer vanuit de groep
criminelen een gestolen auto te koop wordt aangeboden, laten de betrokken runners hun informant/infiltrant bij
de verkoop bemiddelen. De CID-rechercheurs verklaren later hieraan te hebben meegewerkt, teneinde hun
informant het vertrouwen van de criminelen te laten winnen en hem zo te laten infiltreren in de organisatie. De
koper van de auto is een persoonlijke kennis van een van de runners, die (uiteraard) in het ongewisse wordt
gelaten over de herkomst van de auto en de precieze omstandigheden rond de verkoop. Uit onder andere een
telefoontap blijkt dat de runners met hun informant/infiltrant hebben afgesproken dat zij zelf enkele duizenden
guldens aan de verkoop willen verdienen. Er bestaat bovendien de indruk dat ze betrokken zijn bij nog meer
handeltjes met de informant/infiltrant, waarbij ze eveneens in de winst zouden delen. Het onderzoek dat
naar de runners is ingesteld, toont niet aan dat ze daadwerkelijk geld hebben ontvangen bij de verkoop van
de auto of in andere zaken en wordt uiteindelijk gestaakt wegens gebrek aan bewijs. Intern beschrijft de bij het
onderzoek betrokken officier van justitie deze zaak als een goed voorbeeld van het gevaar dat volgens hem
vooral bij CID-werk dreigt, dat op zich goede politiefunctionarissen langzaam van het rechte pad afraken en
terechtkomen in situaties waarin zij niet behoren te verkeren.
Volgens een voormalig teamleider van een politieel infiltratieteam is het risico voor de betrokken politie-ambtenaar de laatste jaren toegenomen als gevolg van de ingezette verschuiving van korte-termijn-infiltratie (pseudo-koop) naar projectinfiltratie. Met name bij inzetten over een langere termijn komt volgens hem de politie-infiltrant te zwemmen met alle gevolgen van dien, doordat deze niet meer stap voor stap te begeleiden is. Noot Ook tijdens de openbare verhoren worden de risico's van deze methode benadrukt.
Het risico van het medeplegen van strafbare feiten
De volgende casus laat een grote betrokkenheid zien in de vorm van het opkopen door de politie van
grondstoffen voor de vervaardiging van verboden middelen.
Casus Om meer zicht te krijgen op de lokatie van een aantal amfetamine/XTC-laboratoria, is in een
politie-regio de methode van de pseudo-verkoop gebruikt. Die methode hield onder andere in dat
medewerkers van de desbetreffende RCID in het buitenland, met medeweten van de plaatselijke autoriteiten,
zelf grondstoffen ter vervaardiging van amfetamine/X.T.C. aankochten. Vervolgens werden de aldus verkregen
grondstoffen door een informant/infiltrant geleverd aan verschillende criminele groeperingen. Hierbij was
sprake van een gecontroleerde aflevering. Het geld dat de RCID-ers gebruikten voor het aankopen van de
grondstoffen werd vooraf betaald door de informant/infiltrant. Hierdoor beschikte de RCID regelmatig langere
tijd over het geld van de informant/infiltrant en over met diens geld vooruit betaalde grondstoffen. Alhoewel ten
aanzien hiervan geen onregelmatigheden zijn geconstateerd, was de boekhouding die hierover werd
bijgehouden summier en werd deze bijna niet gecontroleerd. Uit het rijksrecherche-onderzoek dat naar onder
andere deze methode is ingesteld, blijkt dat maar weinig van de leveringen resultaat hebben opgeleverd
omdat er lang niet altijd een observatieteam beschikbaar was om de leveringen te volgen. De Rijksrecherche
merkt hierover op dat men zich niet aan de indruk kan onttrekken dat dit in een aantal gevallen te maken had
met de regie die volgens hen meer bij de informant dan bij de RCID lag. Het blijkt bovendien dat de
verantwoordelijke officieren van justitie over deze methode onvoldoende zijn ingelicht.
Deze zaak van de pseudo-verkoop was voor de Rijksrecherche aanleiding om ook het functioneren van de
desbetreffende RCID te onderzoeken. Uit het in 1991 ingestelde onderzoek is onder meer het volgende
gebleken. De RCID is niet volgens de geldende CID-regeling georganiseerd en de interne leiding is
onduidelijk. Bovendien is er sprake van onvoldoende gestructureerd en inhoudelijk overleg met de CID-officier
van justitie. De officier van justitie is onjuist ingelicht over de opsporingsmethode die de aanleiding voor het
onderzoek vormde. De Rijksrecherche concludeert onder meer dat met de methode van de pseudo-verkoop
weinig kritisch is omgegaan en dat de betrokken RCID-ambtenaren te weinig grip op de zaak hadden. Er wordt
volgens de Rijksrecherche ook te weinig aan interne verslaglegging en vastlegging van afspraken gedaan.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken