7.2 Bevindingen

7.2.1 Informatie-inwinning bij derden

De politie wint allerlei informatie in bij andere organisaties voor en tijdens een opsporingsonderzoek. Het gaat daarbij deels om openbare informatie zoals gegevens van de Kamers van koophandel. Daarnaast vraagt de politie aan derden informatie die valt onder de bescherming van de privacy, zoals bepaald in de Grondwet (artikel 10) en de daaruit voortvloeiende Wet persoonsregistraties (WPR), of die anderszins (meer) vertrouwelijk is, zoals bijvoorbeeld gegevens van banken. De commissie heeft geconstateerd dat daarbij veelal niet de formele weg wordt bewandeld. Formele strafvorderlijke wegen om informatie van derden te krijgen zijn onder meer het oproepen van de derde als getuige in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek en, wanneer het gaat om op gegevensdragers vastgelegde informatie, is er de huiszoeking, onderzoek in computers of het bevel tot uitlevering van stukken. Daarnaast vraagt de politie informatie, die valt onder de bescherming van de WPR, aan derden. In overeenstemming met artikel 11 WPR beoordeelt de houder van een register in de private sector het verzoek gegevens te verstrekken. Een probleem hierbij is dat het voor de houder van een register feitelijk vrijwel onmogelijk is om bij de beslissing tot verstrekking van gegevens de wettelijk voorgeschreven afweging (artikel 11, lid 2 WPR) te maken tussen de dwingende en gewichtige reden (van opsporing) en de mate waarin de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde door verstrekking wordt geschaad. Voor verstrekking uit registers van de (semi)publieke sector aan een persoon of instantie met een publiekrechtelijke taak (zoals de politie) geldt niet de eis van een dringende en gewichtige reden, de vrager moet deze gegevens nodig hebben voor de uitvoering van zijn taak en de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde mag door verstrekking niet onevenredig worden geschaad. In de praktijk hanteert de politie bij de meeste vormen van informatie-inwinning het uitgangspunt dat als derden (al dan niet) op een (informele) vraag van de politie beslissen vrijwillig informatie te verstrekken, zij die informatie mag gebruiken. Deze vrijwillige verstrekking aan politie-ambtenaren en het gebruik van de verkregen gegevens is gezien de hiervoor genoemde formele weg en op zijn minst omstreden.

De voorzitter:
Als ik opbel naar een bank en vraag wat op de rekening van de heer Willems staat, dan wordt gezegd: ga fietsen, je hebt er niets mee te maken.
De heer Willems:
Ik vind dat ze dat ook tegen een politieman moeten zeggen. Ik vind dat daar een beschermd recht ligt.
De voorzitter:
H?
De heer Willems:
Ik vind dat de burger er aanspraak op heeft om niet zo maar zijn bankgegevens meegedeeld te krijgen aan iemand die daarom vraagt.
De voorzitter:
Het is misschien wel rechtens als wij kijken naar de Wet persoonsregistratie.
De heer Willems:
In die fase en met het oog op de mogelijke verdenking die je gaat koesteren, vraag ik mij af of dat inderdaad de positie is.
De voorzitter:
Dat zou nieuw licht werpen op de vraag of in de proactieve fase de politie dit soort dingen kan doen.
De heer Willems:
Ik heb daar wel vraagtekens bij. Ik heb begrepen dat er vrij intensief onderzoek is gedaan bij banken. Ik meen dat dit niet zonder meer vrij kan staan. Je kunt beginnen met de formulering, dat de politie mag wat een burger mag. U zegt terecht dat de politie toch niet de gewone burger is. Als de politie het doet, gebeurt dat op een manier en een schaal, waaraan je nooit toekomt in de gedachte van wat de burger mag. U moet mij niet vragen hoe ik dat precies moet definiren. Noot
In de praktijk komt het bijvoorbeeld voor dat politiefunctionarissen bij bankmedewerkers informeel vragen of een bepaald persoon een rekening heeft bij die bank en welk bedrag hierop staat of welke financile handelingen recent zijn verricht. Indien daar een voor de politie positief antwoord op volgt en de informatie noodzakelijk lijkt voor het bewijs, wordt alsnog de formele procedure gevolgd. Zo ook in het financile traject in de zaak Charles Z.: In 1991 heeft het team die de zaak Charles Z. onderzocht contact gelegd met de toenmalige ABN bank om te vragen naar een hypotheek die verstrekt was voor het woonverblijf van Charles Z. Later is, aan de NMB bank dit keer, gevraagd naar een rekening van een bedrijf Investment cars B.V. die in relatie stond met Charles Z. Tevens is gevraagd of het onderzoekssubject aldaar een rekening hield. Dit was het geval. Bovendien meldde de bank dat zij nog een oninbare vordering had van ruim acht ton op betrokkene. Van de kant van de politie is vervolgens aan de veiligheidsdienst van de NMB aangegeven dat een beruchte wisselaar van criminele gelden in dienst was bij een van de vestigingen. De veiligheidsdienst ontdekte daarop een aantal verdachte wisseltransacties op het betreffende kantoor welke zijn gemeld aan het onderzoeksteam. Deze informeel verkregen informatie tijden de diverse bankbezoeken is later formeel opgevraagd met machtigingen van de rechter-commissaris. Zo is het team in oktober 1993 op bezoek geweest bij de ING bank waar een afschrift van het klantendossier van het bedrijf Investment Cars B.V. is opgevraagd. Noot In het openbaar verhoor van Van Gemert is het volgende gezegd over deze zaak:

De voorzitter:
In de zaak-Z is het toch wel gebeurd?
De heer Van Gemert:
In de zaak-Z is er inderdaad contact met een bank geweest en is informatie opgevraagd, maar de manier waarop het gebeurd is, is een andere geweest dan u net schetste.
De voorzitter:
Hoe dan?
De heer Van Gemert:
(...) Een derde mogelijkheid is dat in een groot onderzoek - ik praat dan over een opsporingsonderzoek, zoals in de zaak-Z - in een contact met de bank wordt aangegeven dat een opsporingsonderzoek gaande is en dat de vraag wordt gesteld of er van politiezijde behoefte is aan informatie. In bedoeld geval is dat gebeurd en heeft de bank een afweging gemaakt en heeft zij besloten, informatie aan de politie te verstrekken.
De voorzitter:
Zij gaf u dus die informatie vrijwillig.
De heer Van Gemert:
Ja. (...)
De heer Van Gemert:
Er was nog geen GVO.
De voorzitter:
Was er al een verdachte?
De heer Van Gemert:
In mijn beleving was er al een verdachte. (...)
De voorzitter:
Ik wil helder hebben of u in de manier waarop u informatie verzamelt onderscheid maakt tussen gevallen waarin er een verdachte is en gevallen waarin die er niet is.
De heer Van Gemert:
Daar maken wij onderscheid tussen. Ik zal u proberen uit te leggen waarom ik zo'n moeite heb met het antwoord op de vraag: ja of nee? Er was een situatie waarin besloten was een onderzoek te verrichten naar bepaald activiteiten van de heer Zwolsman. Er waren allerlei aanleidingen om dat te doen. Wij waren bezig met het verzamelen van informatie, er was sprake van een opsporingsfase, waarin ook open bronnen werden benaderd en er waren contacten met de belastingdienst. Op enig moment is er contact met een bank geweest. Toen hebben wij om informatie gevraagd en hebben wij die verkregen.
De voorzitter:
Dus in het opsporingsonderzoek?
De heer Van Gemert:
Ja.
De voorzitter:
Moet er voor een opsporingsonderzoek sprake zijn van een verdachte of kan er ook sprake zijn van zo'n onderzoek zonder dat er een verdachte of een verdenking is?
De heer Van Gemert:
Als u denkt aan het benoemen van een verdachte, zoals weergegeven in artikel 27 Strafvordering, moet ik zeggen dat er sprake kan zijn van een fase waarin je dat wellicht nog niet exact kan. Maar dan is er wel sprake van een opsporingsfase. Dat probeerde ik aan te geven toen ik het had over het arrest in de zaak-Zwolsman. Noot
In deze zaak is bovendien niet alleen sprake van informatie-inwinning bij verschillende banken, maar ook van informatie-verstrekking aan een bank.
Inmiddels zijn met banken nadere afspraken gemaakt over de wijze waarop
politiefunctionarissen informatie kunnen verkrijgen. Noot Men streeft naar het vinden van een minder omslachtige weg om informatie op te vragen en te verstrekken.

De heer Koekkoek:
Maakt u in uw huidige onderzoeken ook gebruik van het vragen van informatie bij banken?
De heer Dros:
Wij hebben dat tot voor kort gedaan. Toen ik begonnen ben als teamleider op 1 april 1994 hebben wij hier uitputtend over gesproken met het openbaar ministerie en wij zijn met elkaar tot de conclusie gekomen dat het juridisch verantwoord kan, mits de resultaten van de vrijwillige medewerking van een bank niet leiden tot bewijzen in het dossier. Daarmee zou je namelijk mensen in de problemen kunnen brengen die hieraan meewerken. Wij hebben dit gedaan uit de optiek dat het bijzonder moeilijk is om zicht te krijgen op geldstromen. Het is, meen ik, hier verschillende malen aan de orde geweest dat het verstandig is om de financile deskundigheid bij de politie te vergroten. In mijn optiek is dat niet het grootste probleem, want die deskundigheid begint zo langzamerhand wel op orde te komen. Het grootste probleem is om de losse uiteinden te vinden van geldstromen en witwas-constructies. Noot
Dezelfde wijze van informatie-inwinning heeft de commissie aangetroffen bij creditcardmaatschappijen en andere financile instellingen dan banken. Politiefunctionarissen benadrukken dat het hier gaat om een volkomen geaccepteerde vorm van informatie- inwinning. Vragen staat vrij.

7.2.2 Misdaadanalyse

Onder misdaadanalyse verstaat de commissie het opsporen en inzichtelijk maken van verbanden tussen criminaliteitsgegevens onderling en andere mogelijk relevante gegevens met het oog op de praktijk van politie en justitie. Noot Misdaadanalyse kan enerzijds gericht zijn op direct toepasbare resultaten voor de opsporings- en vervolgingspraktijk, dit is operationele misdaadanalyse. Dit kan onder meer resulteren in relatie-, familie- of handelsactiviteitenschema's. Anderzijds kan de analyse een rol spelen in de bepaling van beleid, dit is strategische misdaadanalyse. Niet altijd is er een duidelijke scheiding tussen deze twee vormen. Bij operationele misdaadanalyse wordt met name gewerkt met reeds beschikbare gegevens uit opsporingsonderzoeken. Incidenteel wordt ter complementering informatie bij derden, ook van buitenlandse instanties, ingewonnen. Deze vorm van misdaadanalyse, en dan met name de relatieschema's, wordt veelvuldig gebruikt in het kader van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit.

Beide analysevormen worden op lokaal, regionaal en nationaal niveau verricht door veelal hiervoor opgeleide misdaadanalisten. Deze functioneren binnen de politiekorpsen. Dit kan zijn binnen de CID of het onderdeel waaronder de CID ressorteert, of binnen een kernteam. In totaal zijn binnen de regiokorpsen 181 formatieplaatsen voor misdaadanalisten. Bovendien is er een Afdeling misdaadanalyse bij de CRI.

Er zijn bij politie en justitie hoge verwachtingen ten aanzien van de kwaliteit van misdaadanalyse. Misdaadanalisten zelf zijn zich beter bewust van de beperkingen van misdaadanalyse dan haar afnemers. In de praktijk blijkt dat de analyses geen doorslaggevende rol spelen in de keuze voor de aanpak van bepaalde criminele groeperingen.

7.2.3 Fenomeenonderzoek

In de Vergadering van procureurs-generaal van 10 maart 1993 is besloten dat de zes kernteams zich onder meer bezig gaan houden met fenomeenonderzoeken. Er bestaan grote verschillen in hetgeen onder fenomeenonderzoek wordt verstaan. Noot De definitie verschilt naar gelang het belang dat men hecht aan fenomeenonderzoek. De commissie verstaat onder fenomeenonderzoek het doorlichten op aspecten van georganiseerde criminaliteit van een geografisch gebied of bevolkingsgroep, een misdaadveld of criminele markt, en/of een sector of verschijnsel in de samenleving. Het daaruit voortvloeiende inzicht kan strekken tot nadere prioriteitenstelling en beter inzicht in bepaalde vormen van criminaliteit (in bijvoorbeeld concrete operationele onderzoeken). Ook kan fenomeenonderzoek een toepassing krijgen in een gerichte advisering van het OM aan het bestuur inzake preventie. De betrokkenen beoordelen de waarde van fenomeenonderzoeken heel verschillend. Sommigen menen dat met behulp van fenomeenonderzoeken tot betere keuzen kan worden gekomen met betrekking tot de vraag welke criminele groepen moeten worden onderzocht. Anderen stellen dat fenomeenonderzoek een taak is voor anderen dan de politie, zoals de wetenschap, en dat het blijft steken in algemene verhalen over bepaalde criminele groepen of strafbare feiten.

De voorzitter:
We willen er even uithalen wat de meerwaarde is van het fenomeenonderzoek wat u doet.
De heer Jansen:
Veel slimmer en trefzekerder je controle-instrumenten inzetten op deze wereld, op deze markt, in deze branches. Afspraken maken met deze branches, beschrijvingen maken van vormen van fraude, zodat je ze tijdig kunt herkennen en uiteraard ook de regelgeving daarop aanpassen, zodat je er minder last van hebt.
De voorzitter:
De regelgeving aanpassen is een slag verder.
De heer Jansen:
Dat is een slag verder.
De voorzitter:
Betekent dit ook dat door het kennen van zo'n fenomeen het onderzoek korter kan duren?
De heer Jansen:
Ik denk het wel. Je hebt veel meer inzicht in de markt. Noot
Kernteams worden geacht fenomeenonderzoek te doen naar de ontwikkelingen op hen toegewezen aandachtsgebieden. Deze aandachtsgebieden zijn als volgt verdeeld over de kernteams in Nederland:

- Zuid:
synthetische drugs, (ex-)Joegoslavi alsmede mensenhandel. - Noord-Oost-Nederland: Oost-Europa, de voormalige Sovjet-Unie en Turkije. - Amsterdam: West-Europa en Joegoslavi. - Rotterdam-Rijnmond: Chinese netwerken, EG-fraude en milieucriminaliteit (inclusief bedreigde uitheemse diersoorten). - Haaglanden: Zuid-Amerika en Itali. - Randstad Noord en Midden: Schiphol.
De verdeling van aandachtsgebieden over de kernteams vond plaats op basis van twee zeer verschillende criteria: geografie en onderwerp. Deze verdeling wordt door uitvoerende politiefunctionarissen als onlogisch en zinloos gezien. Bij de verdeling is onvoldoende rekening gehouden met de beschikbare kennis bij de verschillende regio's. Fenomeenonderzoeken zijn niet voorbehouden aan kernteams: sommige politieregio's zijn zelf ook bezig met fenomeenonderzoeken.

Operatie Gouden Kalf


Bij verschillende recherche-onderzoeken kwam naar voren dat de wisselkantoren op enigerlei wijze een rol speelden bij criminele activiteiten. Het bleek dat er in het centrum van Amsterdam ruim honderd wisselkantoren waren gevestigd. Uit dit grote aantal werd afgeleid dat de kantoren niet alleen op de toeristische markt opereerden. Dit was reden om het verschijnsel wisselkantoor nader te bestuderen. Er werden vragen gesteld als: Hoe is het mogelijk dat zoveel kantoren op de duurste lokaties in Amsterdam kunnen voortbestaan? Wie oefent toezicht uit? Wat zouden ongeveer de inkomsten moeten zijn uit het wisselen ten behoeve van de toeristen? Hoeveel geld gaat er feitelijk om? Waar gaat dat heen?

Vervolgens werd in beeld gebracht wie er achter zaten, wie de eigenaren waren, hoe deze personen bekend stonden, hoe de belastingsituatie was. Uit dit onderzoek bleek dat er een aantal clusters bestond, o.a. van enige families. Deze informatie was voldoende reden om een recherche-onderzoek te starten op n familie die meerdere wisselkantoren had, waarbij onder andere fax-verkeer werd afgetapt. Na de huiszoeking bleek uit het onderzoek van het materiaal dat vijf kantoren in zeven maanden een totaalomzet hadden van 170 miljoen gulden. Het percentage toeristische transacties bedroeg ongeveer tien. Op die manier bleek dat er ook heel andere activiteiten plaatsvonden en kon hard gemaakt worden dat de wisselkantoren een belangrijke rol speelden in het onwettige geldverkeer.

In de kernteams wordt in verschillende mate prioriteit gegeven aan de fenomeenonderzoeken. Zo heeft het kernteam Randstad Noord en Midden tot op heden nagenoeg niets aan het fenomeenonderzoek gedaan, terwijl het kernteam Noord-Oost-Nederland aparte organisatorische voorzieningen voor fenomeenonderzoek heeft getroffen. De commissie constateert dat de kwaliteit van de fenomeenonderzoeken varieert. Zo geven enkele rapporten uit Haaglanden over Zuid-Amerika slechts algemene staatkundige en geografische informatie over de verschillende landen in Zuid-Amerika.

De vraag of fenomeenonderzoek behoort tot de politietaak is niet van belang ontbloot. CID-informatie mag namelijk alleen worden gebruikt ten behoeve van de politietaak. De commissie heeft geconstateerd dat bij verschillende fenomeenonderzoeken gebruik is gemaakt van CID-informatie. Een andere vraag is of fenomeenonderzoek als opsporing kan worden aangemerkt. Is dit niet het geval dan is gegevens-inwinning langs strafvorderlijke weg uitgesloten.

7.2.4 Financieel rechercheren

De commissie verstaat onder financieel rechercheren het proces van verzamelen, veredelen, bewerken en analyseren van financile gegevens, met het doel deze gegevens te gebruiken in een strafrechtelijk onderzoek. In toenemende mate wordt het belang van het financieel onderzoek onderkend:

De voorzitter:
Zou u ook financieel iemand helemaal willen kunnen doorlichten, uitkleden, veel vroeger dan het nu kan?
De heer Van Amerongen:
Dat zou wel heel erg makkelijk zijn. Ik zie wel dat de slagkracht die wij nu hebben, heel erg klein is. Zo zijn er voor geld heel weinig grenzen. Je kunt binnen 3,5 minuut geld overmaken naar Amsterdam, Hong Kong, New York, de Caribische eilanden waar je een eigen bank voor f.20.000 kunt kopen, naar Zwitserland. En wij doen er als opsporingsteam 3,5 jaar over om die papertrail te kunnen volgen. Aan dat veld kan onze daadkracht en slagkracht worden afgemeten. Dus het zou misschien wel handig zijn als wij binnen dat financile traject beter aan opsporing konden doen, omdat het de boef toch altijd gaat om geld. Noot
In tegenstelling tot de politie, houdt de FIOD zich al jaren structureel bezig met financieel onderzoek. Over het begin van zo'n onderzoek zegt een teamleider van de FIOD:
De voorzitter:
Ik heb nog een vraag over het financieel rechercheren als zodanig. Op basis van welke gegevens start een financieel onderzoek bij u? Wat is een eenvoudig praktijkvoorbeeld, waarvan u zegt: dn start financieel rechercheren?
De heer Bakker:
Financieel rechercheren is een hele manier van werken. Uit alle activiteiten die binnen een criminele organisatie spelen, ga je alle activiteiten die op financieel gebied spelen naar boven halen. Je gaat via die financile lijnen kijken, wie er nu eigenlijk tot die criminele groep behoort. In de praktijk blijkt dat je dan inderdaad een goed overzicht krijgt van wie er daadwerkelijk betrokken is.
De voorzitter:
Maar wat voor informatie heeft u nodig om dat onderzoek te kunnen beginnen?
De heer Bakker:
Het is de bekende kluwen: je begint met een draadje met betrekking tot in dit geval de aansluiting op het tactisch onderzoek, waarbij je uiteindelijk aan de hand van de bescheiden - ik moet het even zorgvuldig formuleren, om geen tactieken en technieken prijs te geven - komt tot...
De voorzitter:
Maar neemt u een praktijkvoorbeeld van vroeger? Neemt u een casus van vroeger, waarvan u zegt: dat heb ik nodig gehad om goed te kunnen werken?
De heer Bakker:
Als we die 2600 kilo gaan bekijken, constateren we dat zo'n zaak begint met signalen die van de CID vandaan komen. Nadat de partij in beslag is genomen, zijn wij daarbij betrokken geraakt. Op dat moment blijkt dat sprake is van primaire aanteke- ningen op het gebied van chequeverkeer dat heeft plaatsgevonden. Aan de hand van dat chequeverkeer komen we bij banken, en aan de hand van die banken komen we bij meer chequeverkeer, en we gaan gewoon de papertrail volgen van de zaken. Naast het financile traject hebben we ons in die zaak ook beziggehouden met het douanetraject: verdovende middelen, harddrugs in dit geval, plegen Nederland binnen te komen. Aan de hand van dat onderzoek constateer je ook een aantal betrokkenen die bij een groepering horen. Je constateert dat een dergelijke partij onderdeel is van meerdere transacties die hebben plaatsgevonden. Al die gegevens bij elkaar zijn de basis voor vervolgonderzoek. Noot
Financieel rechercheren wordt wel gezien als het middel bij uitstek tegen georganiseerde criminaliteit. Noot Wanneer de criminele geldstromen, en daarmee de illegale goederenbewegingen, zichtbaar gemaakt worden dan kunnen topcriminelen, die zich doorgaans exclusief bezighouden met de financin, aan de onderliggende strafbare feiten worden gerelateerd. Bovendien kan financieel onderzoek resulteren in het afromen van wederrechtelijk verkregen vermogen.

De heer Vos:
Kunt u dat financieel rechercheren nader uitleggen? Vanmorgen zei mijnheer Van Amerongen ook dat geld soms in tweenhalve minuut de wereld kan rondgaan, maar dat het tweenhalf jaar kan duren om het financieel trac te vinden. Wat heb je daar nu aan als je de zware georganiseerde criminaliteit wil aanpakken?
De heer Pieters:
De heer Van Amerongen heeft een voorbeeld gegeven, denk ik. Ik ben hier de laatste maanden mee bezig geweest. Nadat wij elkaar al eerder hebben gesproken, ben ik doorgegaan op het financieel rechercheren, ook omdat ik zag dat er geen echt goede definitie van was. Ik denk dat die er nu wel ligt, mede op basis van een tweetal stukken. Die definitie is niet zo gemakkelijk te geven. Heel kort kan gezegd worden: het is onderzoek naar geldstromen, en dan criminele geldstromen of geldstromen afkomstig uit de criminaliteit. Dat is vooral administratief onderzoek. Dit betekent veel papierwerk. Er is gezegd dat geld in tweenhalve minuut de wereld rond kan gaan en dat wij er dan heel lang achteraan kunnen lopen. Het zwakke punt van de criminaliteit is nu dat bepaalde dingen moeten worden vastgelegd; met name als het geld afkomstig is van handelingen die in het algemeen als crimineel worden beschouwd, zoals drugshandel. Dat geld kan men niet verantwoorden, maar men wil het toch gebruiken. Men wil het ook niet te ver weg hebben, want wat heb je eraan als het geld ergens in een oerwoud in een ver werelddeel vaststaat en men kan er niets mee? Men wil het het liefst dicht in de buurt gebruiken. Dan moet het zichtbaar worden. Bij het zichtbaar worden, worden de fouten gemaakt. Daar moet de financieel rechercheerder zich op richten. Noot
Financieel rechercheren heeft volgens nagenoeg alle betrokkenen een meerwaarde ten opzichte van het klassieke rechercheren.
Financieel rechercheren komt voor in twee elkaar aanvullende varianten. De eerste vorm concentreert zich op een (rechts)persoon, waarbij wordt aangetoond wat betrokkene legaal verdient. Dat wordt vervolgens afgezet tegen wat hij uitgeeft. Discrepanties kunnen aanleiding zijn voor nader onderzoek. De tweede vorm concentreert zich op het geldspoor dat de omgekeerde richting volgt van een transport van verboden goederen. De paper trail van bijvoorbeeld een drugstransport wordt in kaart gebracht. De meldingen van het Meldpunt ongebruikelijke transacties Noot en de zogenaamde Pluk-ze wetgeving zijn behulpzaam bij financieel rechercheren.

Over het algemeen is de vereiste financile deskundigheid nog niet aanwezig binnen politie en justitie. Daarom wordt intensief samengewerkt met FIOD en andere financile deskundigen. Ook lopen politiemensen stage bij de bureaus financile ondersteuning teneinde meer inzicht te krijgen in financile aspecten. Noot Het landelijk rechercheteam (LRT) in oprichting zal zich in het bijzonder gaan bezighouden met het financieel rechercheren:

De heer Rouvoet:
(...) Kunt u aangeven waarin het LRT zich gaat onderscheiden van de kernteams? Ik meen begrepen te hebben dat u wel eens gezegd hebt: het LRT is een kernteam als andere kernteams. Kunt u duidelijk maken waarin het zich gaat onderscheiden van wat wij al hebben?
De heer Van Gemert:
Ik zal het in elk geval proberen. Het LRT heeft dezelfde positie en beweegt zich op dezelfde markt als de andere kernteams. Er is heel nadrukkelijk behoefte aan het kiezen van een andere ingang, aan het nagaan waar het geld van de georganiseerde criminaliteit blijft. De ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie hebben een opdrachtomschrijving gegeven en die omvat eigenlijk drie verschillende taken. Ten eerste de bestrijding van georganiseerde criminaliteit via de financile invalshoek. Ten tweede het voldoen aan rechtshulpverzoeken uit het buitenland. Ten derde het plaatsen van zaken van nationaal of internationaal belang, die niet te plaatsen zijn bij een regionaal team, bij een landelijk team. De hoofdtaak is de eerste taak. Die komt erop neer dat wij zullen proberen om met name geld te volgen. U zult zeggen: dat doen de andere kernteams ook.
De heer Rouvoet:
Dat zou mijn volgende vraag zijn. Er wordt al een tijd op gehamerd dat het financieel rechercheren door alle politieteams gedaan wordt, dat niet veronachtzaamd mag worden dat er een financieel traject is.
De heer Van Gemert:
Ik denk dat dit inmiddels de insteek van de meeste teams is. Waarom dan toch een landelijk rechercheteam? In samenwerking met het LBOM proberen wij die eerste taakomschrijving wat verder uit te werken. U kunt zich voorstellen dat er bepaalde complexe zaken zijn of zaken die een internationaal verband hebben of zaken waarin heel nadrukkelijk moet worden samengewerkt met andere bijzondere opsporingsdiensten, waarbij het plan bestaat dat zij ook deelnemen in het team.
De heer Rouvoet:
Denkt u bijvoorbeeld aan de FIOD?
De heer Van Gemert:
Ja. Je kunt een aantal factoren opsommen die een zaak geschikter maken voor het LRT dan voor een kernteam. Het ligt in de bedoeling dat verder vorm te geven.
De heer Rouvoet:
Kunt u dat iets inzichtelijker maken? Wij hebben een periode achter de rug waarin is aangedrongen op die manier van rechercheren: volg een geldstroom en probeer uit te komen bij degene die uiteindelijk de beschikkingsmacht over het geld heeft. Er is druk uitgeoefend op de regiokorpsen om dat te doen. Wij kennen het verschijnsel van de BFO's, waarover wij straks waarschijnlijk nog komen te spreken. Lag het niet veel meer voor de hand om die route uit te bouwen en te verdiepen, in plaats van het in leven roepen van het LRT?
De heer Van Gemert:
Ik denk dat je beide zult moeten doen, omdat wij ervaren dat financieel rechercheren een goede methodiek is. Ik heb de overtuiging dat dit bij de andere teams verder wordt uitgebouwd. Daarnaast kunnen zich zaken voordoen op het nationale of internationale terrein waarin het noodzakelijk is dat er sprake is van navolging. Ik meen dat de minister bij de presentatie van het rapport Meldpunt ongebruikelijke transacties heeft aangegeven dat daarin ook een opdracht voor het LRT zou kunnen liggen. Dat kan een voorbeeld zijn waarover je kan zeggen: daar komen informatie en een onderzoeksobject naar voren waarbij navolging geboden is en dat zou iets kunnen zijn voor het LRT. Noot
(...)

De heer Van Gemert:
Financieel rechercheren is niet specifiek voor fraude of milieu voorbehouden. Ik denk dat je ook drugszaken kunt aanpakken als je voor een andere ingang kiest. Dat wordt ook langzamerhand gedaan. Ik wil de zaken van het LRT niet beperken tot een bepaald terrein. Het is best mogelijk dat de noodzaak wordt gevoeld om heel specifiek een bepaald persoon aan te pakken. Dat kan ook een drugshandelaar zijn. Financieel rechercheren zou daar dan ook een mogelijkheid voor zijn en dat zouden wij dan ook kunnen doen.
De heer Rouvoet:
U gaat met een nieuwe klus beginnen. Daarover heeft u contact met de heer De Groot. U heeft vast al een paar keer gezegd dat dit u nu een zaak lijkt met een niveau of van een bepaalde aard die het LRT moet gaan doen. Ik kan mij dat toch niet anders voorstellen. Toen u met elkaar sprak over de vraag wat u vanaf januari of vanaf mei gaat doen, was u toch wel iets concreter? U zei toch meer dan: wij sluiten niet uit dat wij naast fraude iets anders gaan behandelen?
De heer Van Gemert:
Nee, wij zijn nog niet zo concreet geweest dat er specifiek een opdracht uit is gekomen. Noot

De financile gerichtheid van de regiopolitie, de samenwerking, de afstemming en de informatie-uitwisseling tussen de verschillende diensten laat te wensen over. Met name in de fase voor een gerechtelijk vooronderzoek is de behoefte aan financile informatie groot. Slechts in een gerechtelijk vooronderzoek bestaat een wettelijke regeling voor het opvragen van (financile) gegevens via een vordering van de rechter-commissaris (artt. 105 e.v. Sv). De commissie heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van met name financile instellingen bij een financieel onderzoek soms veel meer behelst dan het verschaffen van financile informatie. Zo is aan banken gevraagd de medewerking aan witwaspraktijken te continueren in dienst van het strafrechtelijk onderzoek. De (concept) Richtlijn inzake medewerking van banken regelt in dit verband de vrijwaring van banken.

7.2.5 Beoordeling

Misdaadanalyse, fenomeenonderzoek en financieel rechercheren zijn vormen van onderzoek die als zodanig niet wettelijk zijn geregeld. Dat neemt niet weg dat op deze vormen van onderzoek rechtsregels van toepassing zijn die in acht genomen moeten worden. De commissie constateert dat in het bijzonder de informatie-inwinning problematisch is. De politie kan vrij gebruik maken van informatie uit open bronnen. In het Wetboek van Strafvordering en in bijzondere wetten zijn regelingen getroffen voor de inwinning van informatie uit niet- openbare bronnen (onder meer huiszoeking, bevel tot uitlevering). In de praktijk wordt deze formele weg dikwijls vermeden. Banken en andere financile instellingen blijken bereid, al dan niet op basis van algemene afspraken, de gegevens vrijwillig te verstrekken. Naar het oordeel van de commissie staat deze informele praktijk op gespannen voet met de Wet persoonsregistratie. Een nadere wettelijke regeling is daarom noodzakelijk. Daarbij zal de behoefte aan een snelle informatie-voorziening afgewogen moeten worden tegen de privacy van degenen op wie de gegevens betrekking hebben.

Met het verrichten van fenomeenonderzoek wordt getracht vele verschillende doelen te bereiken, varirend van preventieve maatregelen tot (rechtstreeks toepasbare gegevens in) operationele onderzoeken.

Fenomeenonderzoek dat door de politie wordt verricht om het opsporingsonderzoek te sturen of te ondersteunen, behoort naar het oordeel van de commissie tot de politietaak. Tegen het gebruik van CID-gegevens bestaat dan ook geen bezwaar mits de nodige waarborgen in acht worden genomen en de officier van justitie betrokken wordt en toestemming verleent. Fenomeenonderzoek dat door andere (overheids)- instanties in het kader van de hen opgedragen taak wordt verricht, valt uiteraard buiten de politietaak. Van CID-gegevens zal daarbij geen gebruik gemaakt mogen worden. De verstrekking van persoonsgegevens door derden uit de private sector aan de politie ten behoeve van fenomeenonderzoek kan in verband met de privacywetgeving (art. 11 WPR) moeilijkheden opleveren. In fenomeenonderzoek zal de houder van zo'n register, die het verzoek om gegevens moet beoordelen, niet spoedig een dwingende en gewichtige reden kunnen vinden. Voor hem is een mogelijke schending van de privacy (ook met het oog op een toekomstig strafrechtelijk onderzoek) door verstrekking niet te overzien.

De commissie is van oordeel dat de kwaliteit van misdaadanalyse, fenomeenonderzoeken en financieel rechercheren kan worden verbeterd. Daarbij is het de vraag of het fenomeenonderzoek en bepaalde specialistische onderdelen van het financieel rechercheren door de politie moeten worden gedaan of dat anderen (universiteiten en hogescholen, financile deskundigen, onderzoeksbureaus) dergelijke onderzoeken moeten uitvoeren. De commissie meent dat het soms effectiever en efficinter is als de politie dergelijke onderzoeken uitbesteedt aan terzake deskundigen. Een dergelijke uitbesteding van delen van de politie- en opsporingstaak behoeft echter naar het oordeel van de commissie een wettelijke basis. Daarbij dient gewaarborgd te zijn dat de politie als opdrachtgever een bepalende rol speelt bij de inhoud en structuur van het onderzoek. Voorzien moet zijn in gedragsregels met betrekking tot de wijze waarop de onderzoekers informatie inwinnen. Bezien moet worden of en onder welke voorwaarden van vertrouwelijke politiegegevens gebruik mag worden gemaakt. De commissie is tevens van oordeel dat de inhoud (probleemstelling), afbakening en verdeling van de fenomeenonderzoeken over de kernteams beter op elkaar afgestemd dient te worden. Te weinig kernteams maken serieus werk van het fenomeenonderzoek. Slechts een enkel kernteam kan de meerwaarde van verricht fenomeenonderzoek aantonen. De meerwaarde van fenomeenonderzoeken kan pas tot haar recht komen indien de kernteams zelf de noodzaak van eigen inspanningen ten behoeve van dergelijk onderzoek erkennen.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken