8.2 Criminele inlichtingendiensten

8.2.1 Inleiding

Informatie vanuit de criminele wereld is altijd belangrijk geweest voor het werk van politie en justitie. Vanaf de jaren zeventig wordt op een systematische manier criminele informatie verzameld. Het leggen en onderhouden van contacten met informanten en het op andere wijze verzamelen van criminele informatie, door bijvoorbeeld observatie, wordt in de loop der tijd meer en meer werk voor specialisten. Sinds het begin van de jaren zeventig is sprake van aparte criminele inlichtingendiensten (CID-en).

De commissie heeft onderzoek gedaan naar de CID-en in Nederland. Bij alle regionale politiekorpsen, de CRI en de kernteams zijn interviews gehouden en documenten verzameld. In zes korpsen is meer intensief onderzoek gedaan naar de organisatie en het functioneren van de CID-en. De CID van de Koninklijke marechaussee is eveneens onderwerp van onderzoek geweest. Een aantal bijzondere opsporingsdiensten beschikt over een soort CID. De commissie stelt dit eveneens aan de orde. De bevindingen op basis van zowel dit onderzoek als de verhoren worden hieronder weergegeven.

8.2.2 Organisatie

Verschijningsvormen en juridische basis

Alle 25 regionale politiekorpsen beschikken over een CID. Deze vinden hun juridische basis in artikel 4 Besluit beheer regionale politie (BBRP) en de daarop gebaseerde CID-regeling 1995. Het onderzoek door CID-en heeft echter geen expliciete wettelijke basis. De gegevens van de CID-en dienen te worden verwerkt, opgeslagen en uitgewisseld conform de Wet politieregisters en het daarop gebaseerde CID-privacy reglement. Noot Op landelijk niveau bestaat een Nationale criminele inlichtingendienst (NCID) bij de divisie Centrale recherche informatie (CRI). Alle CID-en dienen zogenaamde CID-subjecten, grijze-veld-subjecten, informantencoderingen en overige relevante informatie Noot aan te melden bij de NCID. Noot Kernteams hebben formeel geen toegang tot CID-informatieregisters, zij missen de zogenaamde CID-status (waarmee de verstrekkingsgerechtigheid op grond van artikel 10 en 11 CID regeling 1995 wordt bedoeld). Per kernteam zijn afspraken gemaakt over de verhouding tussen de regionale CID en de medewerkers van het kernteam die CID-informatie verwerken en verzamelen. Daarmee kunnen de kernteams feitelijk alle CID-activiteiten uitvoeren.

Verschillende bijzondere opsporingsdiensten ontplooien sinds een aantal jaren activiteiten die binnen de politie door een CID worden verricht, ook al is daar nog geen wettelijke basis voor. Met name de Algemene inspectie dienst (AID) en de Economische controle dienst (ECD) hebben in samenspraak met de CRI een CID opgezet.

De Koninklijke marechaussee en de Divisie mobiliteit van het Korps landelijke politiediensten beschikken op
basis van artikel 1 van de CID-regeling 1995 over een CID. Het verlenen van de CID-status aan de Rijksrecherche is nog voorwerpwerp van onderhandelingen tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie.

Taak

De taak van de criminele inlichtingendiensten is, conform artikel 2 CID-regeling 1995, het bevorderen van: ade opsporing van misdrijven, die gezien hun ernst of frequentie dan wel het georganiseerd verband waarin ze worden gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken;bde opsporing van natuurlijke en rechtspersonen die zich aan deze misdrijven schuldig maken of hebben gemaakt;chet voorkomen van dergelijke misdrijven;dhet inwinnen van gegevens omtrent de financile situatie van de natuurlijke en rechtspersonen, genoemd onder b.

De taak van de CID-en laat zich het best omschrijven als het systematisch en gericht inwinnen van gegevens over ernstige criminaliteit en de (potentile) daders daarvan.

De voorzitter :
Hoe vergaart u die informatie?
De heer Van Teijlingen:
Door met allerlei mensen te praten en te trachten van hen informatie te verkrijgen.
De voorzitter:
Alleen praten? Of doet u nog mr dan praten?
De heer Van Teijlingen:
Wij praten alleen met bronnen.
De voorzitter:
Behalve praten doet u niets anders?
De heer Van Teijlingen:
Nee. Noot Het inlichtingenwerk is de taak van de CID; de bewijsvoering is de taak van de tactische recherche. Het geheime inlichtingenwerk is niet bedoeld om ter zitting aan de orde te komen, maar moet gegevens opleveren om de opsporing te sturen. Noot Deze sturing krijgt vorm in de beslissing welk onderzoek wordt aangevat en welke richting een lopend onderzoek op moet. Deze gegevens kunnen door de inzet van verschillende opsporingsmethoden worden vergaard, zoals het werken met informanten, observeren, analyseren van informatie uit oude onderzoeken, en het vergaren van financile informatie. Noot
De voorzitter:
U bent dan toch aan het opsporen? U bent toch niet informatie aan het verzamelen om een mooi boek te schrijven? Het gaat er toch om, daarmee verdachten goed in kaart te brengen en het tot een veroordeling te laten komen?
De heer Van Teijlingen:
Jawel, maar ik maak onderscheid tussen het vergaren van informatie en het aandragen van informatie aan de mensen die daar vervolgens tactisch mee aan het werk moeten. Die opsporingstaak vervullen wij, als CID, dus niet.
De voorzitter:
Als de criminele inlichtingendienst geen opsporing verricht, wat doet ze dan wel?
De heer Van Teijlingen:
Het vergaren van zoveel mogelijk informatie, ten behoeve van anderen.
De voorzitter:
En is ze dan niet aan dezelfde regels gebonden, als opsporingsambtenaar?
De heer Van Teijlingen:
De RCID gaat niet daadwerkelijk zelf wat met die informatie doen. Daar gaan anderen mee aan de slag. Of die informatie voldoende is om daar een opsporingsonderzoek mee te starten, is iedere keer weer verschillend. Daar beslist een tactisch teamleider over, in overleg met zijn officier van justitie.
De voorzitter:
Maar u bent toch al aan het opsporen?
De heer Koekkoek:
In ruime zin genomen.
De voorzitter:
Zonder u is er vaak helemaal geen opsporing.
De heer Van Teijlingen:
Naast het CID-matig vergaren van informatie wordt er natuurlijk ook op andere manieren informatie vergaard.
De voorzitter:
Goed, maar u bent een belangrijk element waar het gaat om de zware criminaliteit. Zonder dat u bepaalde informatie aandraagt, kan er niet verder worden opgespoord. U bent dan toch deel van de opsporing?
De heer Van Teijlingen:
In het grote geheel maak ik daar deel van uit, maar ik maak voor mijzelf een verschil tussen zelf opsporen en niet zelf opsporen. Noot
CID-rechercheurs zien het als hun eerste verantwoordelijkheid hun bronnen van informatie te beschermen. Beschermen zij die niet, dan is de kans groot dat de bronnen snel opdrogen. Het antwoord op de vraag hoe maken we de CID-informatie operationeel of anders gezegd hoe vertellen we het de tactische recherche zonder dat de informant risico loopt, beheerst hun handelen. Deze situatie heeft tot gevolg dat de CID niet altijd aan de behoefte aan informatie van de tactische recherche kan voldoen. Sommige informatie kan om veiligheidsredenen niet worden vrijgegeven. In de praktijk geven CID-rechercheurs informeel hints welke kant
een tactisch onderzoek op moet. Noot De CID werkt niet alleen in de proactieve fase, maar tevens in de tactische fase van onderzoeker. Veelal wordt slechts een deel van het CID-onderzoek overgedragen aan de tactische recherche en gaat de rest van het CID-onderzoek verder. Ook naast een gerechtelijk vooronderzoek vindt nog onderzoek door de CID plaats, de zogenaamde parallelle opsporing. Noot Politie en justitie hanteren veelvuldig de termen CID-status en CID-matig. Niet altijd is duidelijk wat onder deze termen moet worden verstaan. In de CID-regeling wordt geen melding gemaakt van deze termen. Mosterd licht in het openbaar verhoor zijn visie op de term CID-matig toe:

De voorzitter:
Wij hebben al veel over de criminele-inlichtingendienst gesproken, maar u bent de eerste chef, puur, van een criminele-inlichtingendienst die wij verhoren. Wij hebben al vele malen gesproken over alle bijvoeglijke naamwoorden die er bestaan met het woord CID erin. Laat ik er met n beginnen: wat is CID-matig?
De heer Mosterd:
CID-matig is voor mij het inwinnen van inlichtingen, middels personen en middels methodieken, in een fase vrdat er een opsporingsonderzoek is of in de fase parallel aan een opsporingsonderzoek.
De voorzitter:
En wat is er dan bijzonder aan?
De heer Mosterd:
Het bijzondere aan de opsporingsmethodieken is mijns inziens dat zij nog niet bij wet geregeld zijn en dat het methodieken zijn ten aanzien waarvan wij over het algemeen de wijze waarop wij die toepassen, zo min mogelijk aan de grote klok hangen.
De voorzitter:
Is dat een ander woord voor: geheim houden?
De heer Mosterd:
Ja.
De voorzitter:
Dus het woord CID-matig betekent niet zozeer: de informatieve voorfase of de proactieve fase, zoals die ook wel genoemd is. Het wezenlijke kenmerk is in feite dat je, naast bijvoorbeeld een tactisch onderzoek, een CID-traject hebt waar de dingen geheimer gebeuren?
De heer Mosterd:
Ja, zo interpreteer ik het in ieder geval wel en zo hebben wij het ook in onze regio georganiseerd. Ik heb ook gehoord van andere korpsen waar tactische teams bijzondere opsporingsmethodieken hanteren, maar in Hollands Midden is het zo georganiseerd dat al die bijzondere opsporingsmethodieken zoals wij ze nu noemen, in feite door de CID worden uitgevoerd, c.q. met behulp van anderen worden uitgevoerd. Noot
In de meeste gevallen wordt in verband met de CID-status het in artikel 10 en 11 CID regeling 1995 bepaalde bedoeld, te weten de toegang tot CID-registers en de aanspraak op verstrekking. Noot De politieministers kunnen op grond van artikel 24 CID-reglement andere organisatorische eenheden aanmerken als CID. Daarmee krijgen deze eenheden de reeds genoemde CID-status. Voorzover bekend hebben de ministers van deze bevoegdheid nog geen gebruik gemaakt.

Organisatievormen en opleiding

Er bestaat geen standaard CID-organisatie. Grote verschillen bestaan tussen de CID-en van de regiokorpsen. Soms bestaat in een politiekorps alleen een CID op regionaal niveau, soms ook op districtsniveau. In enkele regio's is de CID volledig gedecentraliseerd. Soms is het observatieteam (OT) of de sectie technische ondersteuning (STO) onderdeel van de CID.

Binnen elke CID zijn in ieder geval runners, misdaadanalisten en administratief personeel werkzaam. Een runner is de contactpersoon van een informant bij de CID. De omvang van een CID varieert van 5 tot ruim 80 personen, al naar gelang onderdelen als het OT en het STO organisatorisch onder de CID vallen. De CID-chef vertegenwoordigt de CID naar buiten. Hij verstrekt de criminele inlichtingen, zowel binnen als buiten het korps, en voert overleg met de chef van de tactische recherche over de te gebruiken informatie. CID-rechercheurs zijn politie-ambtenaren in de rang van hoofdagent of brigadier. Deze politieambtenaren dienen een zekere recherche-ervaring te hebben. De opleiding van CID-rechercheurs bestaat uit een sedert 1986 gegeven module Criminele inlichtingendiensten op de Rechercheschool. Deelname aan de cursus is niet verplicht gesteld voor CID-rechercheurs.

Nationale cordinatie

De Begeleidingscommissie CID heeft gedurende een aantal jaren getracht cordinatie te bewerkstelligen in de activiteiten en de organisatie van de CID. Noot Zij heeft in haar bestaan (1986-1993) vele adviezen gegeven over het functioneren van de CID. Inmiddels is de Raad van Advies voor de CID ingesteld. Deze raad dient de ministers van adviezen te voorzien.
Bovendien organiseert de Raad van Hoofdcommissarissen ter nationale cordinatie twee keer per jaar themadagen, waarop inhoudelijke en organisatorische thema's worden behandeld. In hoeverre deze overlegorganen daadwerkelijk aan enige cordinatie hebben bijgedragen is onduidelijk. Zij beschikken over geen enkele bevoegdheid. Wel bieden zij een forum om standpunten en informatie over het functioneren en de organisatie van de CID uit te wisselen.

8.2.3 Zaken

Uitgangspunt is dat de CID-chef, de tactische chef en de officier van justitie zware criminaliteit besluiten welke zaken worden aangepakt. In een aantal zaken heeft de CID door de beperkte orintatie van de runners en de eenzijdigheid van het informantenbestand weinig te bieden. De CID heeft primair aandacht voor het klassieke criminele milieu, waarbij de drughandel nog steeds het belangrijkste aandachtsgebied is. Voor het aanpakken van andere zaken bestaat onvoldoende kennis bij de huidige CID-en. De informanten van de CID hebben voornamelijk informatie over drugcriminaliteit en de vermogens- en geweldscriminaliteit (overvallen, inbraken, wapens en dergelijke). De CID-en beschikken nauwelijks over informanten in andere sectoren van de georganiseerde criminaliteit. Dit kan ook te wijten zijn aan het feit dat bevindingen op andere dan traditionele gebieden moeilijk kunnen worden afgezet binnen het regiokorps en de inspanningen derhalve geen vervolg krijgen. De CID-en zijn zich er wel van bewust dat ook aan andere typen criminaliteit aandacht moet worden besteed. Slechts enkele CID-en zijn daartoe daadwerkelijk in staat.

De voorzitter:
Dus de verhalen van: we gaan het nu heel anders doen met de CID, dat is in de praktijk nog niet zo. De basis van uw werk is nog steeds wat u uit het criminele milieu hoort?
De heer Mosterd:
Wij proberen daar nu wat meer koers aan te geven. Een bekend probleem bij de CID was - het is het ten dele nog steeds, maar het was het zeer zeker - dat het terechte verwijt werd gemaakt: de
informant runt, managed de CID en bepaalt waar de politie achteraan loopt. Door betere afspraken, betere procedures, zie je nu dat wij proberen de beleidsdoelstellingen van het korps te volgen. Het is in dit verband grappig dat ik, voordat ik hier naartoe kwam, nog een managementrapportage zat door te nemen, waarin wij ook dit jaar proberen de bedrijfsvoering wat beter te verwoorden. Daarin zie je dan bijvoorbeeld dat wij op het item woninginbraken zoveel informantengesprekken hebben gehad en op het item roofovervallen zoveel informantengesprekken. Op die manier proberen wij eigenlijk zelf veel meer de regie te bepalen. Noot Desondanks fungeert de CID als een belangrijke bron voor de aanvang van recherche-onderzoeken.

De voorzitter:
Hoeveel van de grote zaken worden in Amsterdam gestart op basis van CID-informatie?
De heer Van Looijen:
Vrijwel alle. Noot

Runnen van informanten Noot

Het CID-werk bestaat voor een groot deel uit het onderhouden van contacten met informanten. Dit gebeurt door twee runners per informant. De CID-chef heeft het laatste woord over de met de informant te maken afspraken en heeft de eindverantwoordelijkheid voor het runnen van de informanten.

De voorzitter:
Hoeveel informanten heeft u ongeveer ingeschreven staan?
De heer Van Teijlingen:
Ik denk om en nabij de 400.
De voorzitter:
Hoeveel daarvan runt u actief?
De heer Van Teijlingen:
In principe worden zij allen gerund, met dien verstande dat er mensen zijn die je vier keer in de week spreekt en dat er mensen zijn waar je maar n keer in de maand mee spreekt. Noot
Tot voor kort runden CID-chefs ook wel zelf informanten, maar de overtuiging is dat de chef zich daar niet mee bezig moet houden. De runners geven aanwijzingen aan de informant hoe zich te gedragen en omtrent de aard van de gewenste inlichtingen. De runners zeggen tegen hun informanten dat zij geen strafbare feiten mogen plegen. Gebeurt dat wel, dan is dat geheel voor eigen verantwoordelijkheid en lopen de informanten het risico dat zij strafrechtelijk worden vervolgd. De CID-en zijn zich ervan bewust dat informanten wel degelijk strafbare feiten plegen. Incidenteel wordt een informant geobserveerd door een OT teneinde zijn betrouwbaarheid te kunnen toetsen.

Vastlegging en verstrekking gegevens Noot


Binnen een CID worden verschillende administraties gevoerd: de computer van de individuele rechercheur, informantendossiers, journaals, CID-informatierapporten (zogenaamde 4x4-tjes), het grijze-veld-register en het CID-register. De inhoud van deze archieven varieert per CID. Noot Over de manier waarop aan de informatie is gekomen, dus over de inzet van opsporingsmethoden, is nauwelijks iets vastgelegd in deze administraties. Niet alle personen die informatie geven aan de CID staan geregistreerd als informanten; zogenaamde ndagsvliegen en bovenwereldvertegenwoordigers worden vaak niet als informanten ingeschreven. Contacten van CID-runners worden slechts ten dele vastgelegd. De in de praktijk gehanteerde criteria voor de inschrijving van informanten zijn onduidelijk. Politieambtenaren bleken soms ingeschreven te zijn als informanten. Het is evenmin duidelijk op basis van welke criteria iemand grijze veld-subject danwel CID-subject wordt.

De voorzitter:
Wanneer wordt men CID-subject? Wie beslist of bijvoorbeeld ik CID-subject word en in de bak terechtkom?
De heer Van Teijlingen:
Als er informatie binnenkomt of er is al informatie in het bestand, dan wordt met ons besproken of iemand al of niet tot CID-subject dan wel tot grijze-veldsubject bestempeld mag worden.
De voorzitter:
Wanneer word je grijze-veldsubject?
De heer Van Teijlingen:
Dat word je als er aanleiding zou kunnen zijn om te gaan veronderstellen dat betrokkene in aanmerking zou kunnen komen voor het zijn van CID-subject. Dus dat is op zichzelf maar heel flinterdun.
De voorzitter:
Is het zo dat je grijze-veldsubject wordt als er n keer informatie binnenkomt, zelfs als het dun is, en dat je CID-subject wordt nadat er twee keer informatie is binnengekomen?
De heer Van Teijlingen:
Dat zou kunnen. Om aan te geven dat wij er voorzichtig mee omgaan, zal ik wat aantallen geven. In het CID-register dat wij nu hanteren gaat het binnen onze regio om 250 grijze-veldsubjecten op een totaal van bijna 10.000 CID-subjecten.
De voorzitter:
Bespreekt u met de officier van justitie of iemand nieuw aan het bestand wordt toegevoegd?
De heer Van Teijlingen:
Nee, die beslissing wordt niet met de CID-officier besproken. Noot De CID-regeling 1995 geeft een erg ruime omschrijving van de begrippen CID- en grijze-veld-subject. Soms is het spuiten van graffiti voldoende; soms dient het subject zich ten minste schuldig te maken aan zware criminaliteit. In de praktijk worden de registers voor alle typen strafbare feiten en de daders daarvan gebruikt.
De voorzitter:
U bent praktisch, de laatste vijf, zes jaar, steeds bezig geweest met het CID-werk. Maakte u nu de keuze wie er wel of niet in kwam, deed de runner dat of deed Dros, als uw chef, dat? Hoe gaat dat in de praktijk?
De heer Van Steeg:
Dan moet ik iets vertellen van de organisatie in Utrecht. Wij zitten in een nieuwe organisatie en werken als CID in vier verschillende clusters: eentje Oost, eentje West en eentje stad - dat zijn de clusters waar de informatie ingewonnen wordt - en wij hebben een centraal cluster in Zeist: voorlopig nog in Zeist; dat gaat binnenkort naar Soest. Dat is het hart van onze CID; daar wordt alle informatie opgeslagen en vastgelegd. Aan de drie verschillende clusters hebben wij een CID-verwerker; onder mijn verantwoordelijkheid werkt dus n CID-verwerker. Die voert het in; die is daartoe opgeleid, kan ook goede inschattingen maken en in twijfelgevallen overlegt hij het met mij. Daarnaast hebben wij centraal, in Zeist, de verwerker zitten, waar een hele hoop informatie binnenkomt van buiten de CID-inwinning: het wordt bijvoorbeeld van buiten, van andere CID'en, bij ons ingeslagen. Daar zitten ook dezelfde mensen; die werken er ook weer onder verantwoordelijkheid van een teamleider CID. Misdaadanalyse is dat, een gecombineerde afdeling; het wordt er onder zijn verantwoordelijkheid ingevoerd.
De voorzitter:
Ziet u nu alle namen die er bij Utrecht-West ingaan?
De heer Van Steeg:
Ja, alle namen zie ik. Noot De gegevens van de CID worden geclassificeerd naar bron, betrouwbaarheid en bruikbaarheid. Dit gebeurt door de runners zelf. Controle van de gegevens vindt plaats door de afdeling verwerking en analyse. Een eenmaal gegeven waardering verandert zelden. De criteria voor classificering zijn subjectief, waardoor vergelijkbare gegevens in verschillende regiokorpsen verschillend worden geclassificeerd. De waarde die toegekend kan worden aan CID-informatie is niet altijd duidelijk:
De heer Van Duyne:
CID-gegevens zijn richtingaanwijzers, zoals ANWB-richtingaanwijzers. Zij geven aan: daar is iets aan de hand. Zij zijn voor de politie onmisbaar, van grote waarde. Daarop is echter geen wetenschappelijk onderzoek te gronden. Al te vaak het ik CID-gegevens gezien die twee daders voor n dode aanwezen, om maar eens wat te noemen. Of een CID-verhaal over een bepaalde organisatie die achteraf geen organisatie bleek te zijn, maar een soort van conglomeraat met aan het hoofd een man van eer die waardig als

een soort van godfather rondliep. Als je achteraf kijkt wat ervan overeind blijft, constateer je dat het heel gemengd is. (...) Noot
Informatie wordt door de CID zowel mondeling als schriftelijk aangeboden aan de tactische recherche. Als de tactische recherche CID-informatie wil gaan gebruiken, en dat dus de basis voor verder onderzoek vormt, met name voor de inzet van dwangmiddelen, wordt door de CID een schriftelijke rapportage verstrekt. Deze schriftelijke informatie wordt zelden toegevoegd aan het strafdossier voor de zitting.

De voorzitter:
Wat is er dan in de jaren daarvoor misgegaan?
De heer Van Looijen:
Nu, als er CID-informatie was, werd dat bijvoorbeeld verstrekt aan een operationele dienst, een tactisch team, en die verwoordde dan in het proces-verbaal zelf welke CID-informatie binnen was gekomen bij de chef CID.
De voorzitter:
De tactische recherche maakte dus het proces-verbaal voor de CID?
De heer Van Looijen:
Ja.
De voorzitter:
In welke gevallen heeft dat gespeeld?
De heer Van Looijen:
In elk geval waarin CID-informatie operationeel werd gebruikt.
De voorzitter:
Altijd?
De heer Van Looijen:
Ja.
De voorzitter:
Dus het proces-verbaal waarboven stond Uit CID-informatie is ons gebleken, was niet opgemaakt door de CID?
De heer Van Looijen:
Dat klopt.
De voorzitter:
Zo ging het altijd in Amsterdam?
De heer Van Looijen:
Ja.
De voorzitter:
Tot wanneer gebeurde het zo?
De heer Van Looijen:
Tot januari 1993.
De voorzitter:
Betekent het dat er eigenlijk processen-verbaal zijn gemaakt die niet kloppen?
De heer Van Looijen:
Nu, de tactische recherche verwoordde wat er bij de chef CID binnengekomen zou zijn. Het kwam wel voor dat dit later werd bekeken, tijdens de rechtszitting of zo, en dat dan bleek dat die informatie niet bij de CID was.
De voorzitter:
Betekent dit ook dat de tactische recherche in Amsterdam in feite de eigen informanten runde en dat dan onder de CID bracht?
De heer Van Looijen:
Ja, dat is gebeurd, maar het kwam ook wel eens voor dat ze het niet onder de CID brachten, maar op het CID-formulier vermeldden. Noot
CID-gegevens worden pas in een proces-verbaal weergegeven op het moment dat dit voor het begin en het vervolg van het tactisch onderzoek nodig is. CID-gegevens worden in het algemeen gehanteerd als informatie om het opsporingsonderzoek te (kunnen) sturen, soms als ondersteunend bewijs, maar slechts zelden als direct bewijsmiddel.

8.2.4 Samenwerking

Tactische recherche - CID

Opsporingsmethoden die tijdens het tactisch onderzoek zijn ingezet, moeten in processen-verbaal en op de zitting kunnen worden verantwoord. De rechter stemt er veelal mee in dat opsporingsmethoden die ingezet zijn in het CID-traject onbekend blijven. De bron van de informatie behoeft van de rechter vrijwel nooit openbaar gemaakt te worden. Al is de tendens te onderkennen dat rechters in toenemende mate willen weten met behulp van welke methode de informatie verkregen is.

De relatie tussen de tactische recherche en de CID is complex en in veel gevallen moeizaam. De CID weet vaak meer dan de tactische recherche. Vanwege de bescherming van de bron is het volgens de CID in voorkomende gevallen niet mogelijk de informatie te verstrekken aan de tactische recherche, die zich daardoor geschaad kan voelen. Ook kan het voorkomen dat de CID niet de informatie heeft die de tactische recherche nodig heeft. De CID richt zich soms op andere informatie dan waaraan bij de tactische recherche behoefte bestaat. Ten slotte speelt de geheimzinnigheid van de CID ten opzichte van de openheid van de tactische recherche een rol in de soms moeizame onderlinge verhoudingen.

Samenwerking met andere CID-en


Tot voor kort bestond bij veel CID-en een grote terughoudendheid met betrekking tot onderlinge samenwerking. Deze terughoudendheid werd onder meer veroorzaakt doordat de CID-en zich voornamelijk beperken tot lokale en regionale criminaliteit en derhalve de behoefte tot samenwerking niet gevoelden. Soms leidde de beperkte samenwerking tot het dubbel runnen van informanten en het niet beschikken over relevante informatie. Deels ook werd de terughoudendheid veroorzaakt doordat de CID-en de informatie voor zichzelf wensten te houden. Het gevaar van het uitlekken van informatie werd te groot geacht.

De heer Rabbae:
In een eerder gesprek vertelde u dat u een prettige samenwerkingssfeer hebt in het ressort, dat u niet alleen landelijk, maar ook ressortelijk contact met elkaar hebt en dat u geen kiekeboe meer met elkaar speelt.
De heer Mosterd:
Dat is op zich al enorm verbeterd, maar ik merk, ook door dit hele gebeuren, dat wij toch nog terughoudend zijn tegenover elkaar als het er werkelijk om gaat, het achterste van je tong te laten zien.
De voorzitter:
Is dat terughoudendheid om de macht te houden, of omdat het zo gevaarlijk is als de informatie op straat ligt?
De heer Mosterd:
Beide redenen kunnen eraan ten grondslag liggen. Ik moet ook zeggen dat ik tot mijn spijt vaak genoeg problemen ontmoet wanneer ik, waar dat nodig is, meer mensen in vertrouwen neem. Dan is er niet zozeer sprake van corruptie, maar is het meer dat ik iets aan de teamleider van de tactische recherche vertel wat hij nodig heeft om zijn strategie te kunnen bepalen, en dat hij het weer vertelt aan een goede collega die naast hem staat. Dan zie je de informatie langzamerhand als een inktvlek het korps ingaan en weten ook mensen ervan die het volstrekt niet hoeven te weten. Op een gegeven moment is het dan zover dat het op een verjaardagspartijtje verteld wordt. Dan komt het bij de verkeerde mensen terecht. Daar maak ik mij wel zorgen over, dus over de professionele houding van de politie. Als ik een stuk informatie heb weggedaan, is het vaak een kwestie van tijd voordat het ergens anders opduikt. Noot
Deze terughoudendheid in de verstrekking van criminele informatie wordt ook geduid met het need-to-know- principe, in tegenstelling tot het nice-to-know-principe.
Na de reorganisatie van de politie is de informatie-uitwisseling beter op gang gekomen.

Nationale CID

De verschillende CID-en in Nederland dienen hun informatie betreffende CID-subjecten, grijze-veld-subjecten en gecodeerde informanten aan te melden bij de NCID. Deze nationale CID is gevestigd bij de CRI. Noot Tot voor kort deed slechts de helft van de regionale CID-en dat ook daadwerkelijk.

De heer Barendregt:
De CRI krijgt nooit alle informatie want het is in de eerste plaats bijna ondoenlijk om alle informatie te krijgen die een regio op regionaal niveau opslaat. Ook automatiseringstechnisch is dat al onmogelijk. In de tweede plaats hebben wij al afspraken gemaakt over de relevante informatie. Sterker nog: uit de CID-regeling blijkt, dat die informatie die van bovenregionaal belang is, gemeld moet worden. Dat gebeurt nog steeds niet voldoende, moet ik zeggen. Noot
Een gebrek aan vertrouwen en angst voor het uitventen van gegevens was daarvan de oorzaak. Inmiddels melden alle CID-en hun CID-subjecten aan bij de NCID.

De voorzitter:
Hoeveel slechte leveranciers waren er nog meer?
De heer Barendregt:
In die tijd, maar dan praat ik echt over de opbouw van de CID, waren dat met name de grote korpsen. Amsterdam had daar problemen mee.
De voorzitter:
Welke jaren spreken we nu?
De heer Barendregt:
Ik ben er in 1991 begonnen en Amsterdam was voor de landelijke CID op dat moment toch een min of meer blinde vlek.
De voorzitter:
Amsterdam, Kennemerland. Dan gaan we verder?
De heer Barendregt:
Dat zijn wel ongeveer degenen die eruit sprongen. De rest... varirend. Nu zit ik in de situatie dat we alle CID-subjecten krijgen. Ik wil dus niet verwijten naar die regio's toe, dat men niet heeft aangeleverd omdat men niet wilde maar voor welke regio's het ook onmogelijk was om aan te leveren. Men had een organisatie die dat niet aankon. Men had nog niet de computersystemen. Dus het voldoen aan de regeling om de CID te informeren, sterker nog om de verplichting om dat te doen, staat pas nu in de regeling van 1995.
De voorzitter:
Nu staat in de regeling CID dat de regionale CID's gegevens omtrent de CID-subjecten moeten aanleveren. Althans, van die waarvan het van nationale betekenis is.
De heer Barendregt:
Ja.
De voorzitter:
Doen alle CID's dat?

De heer Barendregt:
Alle CID's leveren nu hun informatie aan. Er zijn dus geen regio's meer die niet aanleveren. Op het gebied van de informantencoderingssystemen mis ik nog vijf of zes regio's.
De voorzitter:
Wie mist u nog?
De heer Barendregt:
Dan moet ik even kijken... Ik mis op dit moment nog de Gelderland-Midden CID; de Noord-Holland noord regionale CID; met de Midden- en West-Brabant CID is de afspraak gemaakt dat zij zouden aanleveren in week 37, als ik het goed heb; ik mis Brabant-Zuidoost, Limburg-Noord en Flevoland. Dat is dus op het gebied van de aanlevering van gecodeerde informanten. Noot
De NCID onderhoudt de CID-Subjecten-Index (CIDSI) Noot waarin de CID-en kunnen nagaan welk regiokorps informatie heeft over een bepaald CID-subject. Eind 1995 stonden ongeveer 60.000 CID-subjecten, 10.000 grijze-veld-subjecten, en 5.259 informanten ingeschreven.

De NCID voert geen controle uit op het aangeleverde materiaal. Wel kan informele controle uitgaan van de zogenaamde Afdelingen recherche informatie (ARI's). In 1992 heeft de CRI op vijf plaatsen in Nederland van deze steunpunten gevestigd, die onder meer zijn belast met de informatie-uitwisseling tussen de CRI en de regionale recherche-eenheden en de kernteams. Noot De commissie heeft geconstateerd dat drie ARI's zelf informanten runnen, veelal onder de vlag van de regionale CID.

Internationale samenwerking

De verstrekking van CID-informatie aan het buitenland vergt inschakeling van de landelijk CRI/CID-officier van justitie. Noot De commissie heeft kunnen constateren dat in sommige gevallen ook zonder toestemming van de landelijk CRI/CID-officier van justitie zachte informatie aan het buitenland wordt verstrekt. Van elk ingewilligd verzoek tot het zelfstandig verstrekken van inlichtingen door de politie aan het buitenland dient een aantekening te worden gemaakt in een met het oog daarop aangelegd register. Noot Het is niet bekend of elk korps een register heeft en of hierin consequent aangetekend wordt. Informatie vanuit het buitenland wordt niet systematisch getoetst op de herkomst. Veel uit het buitenland afkomstige informatie krijgt een hoge betrouwbaarheidsevaluatie. Het is de politie niet altijd duidelijk met behulp van welke methode informatie is verzameld.

8.2.5 Sturing en controle

Openbaar ministerie

De controle van de CID door de CID-officier van justitie varieert. Sommige CID-officieren van justitie controleren de beslissingen van de CID-chef marginaal. Andere CID-officieren van justitie zijn zeer direct betrokken bij allerlei CID-operaties. Slechts zelden heeft een CID-officier van justitie inzage in het informantenregister. De commissie constateert een ontwikkeling naar een actievere rol van de CID-officier van justitie.

De voorzitter:
In hoeverre kunt u als officier het beleid van de CID bepalen?
De heer De Groot:
Ik wil het wel.
De voorzitter:
Dat begrijp ik, maar kunt u het ook?
De heer De Groot:
Ik probeer het. Dat is weer een stap verder. En of ik het kan? Dan moet ik uiterst bescheiden zijn.
De voorzitter:
Dus u kunt het eigenlijk niet.
De heer De Groot:
Niet in de mate zoals ik zou willen.
De voorzitter:
Wat kunt u niet wat u wel zou willen?
De heer De Groot:
Ik vind dat een CID als onderdeel van de politieorganisatie ondersteunend is aan de recherchetaak. De recherchetaak is gericht op criminaliteitsbestrijding. De prioriteiten daarvan worden deels landelijk maar ook lokaal bepaald. Ik vind dat de inzet van de CID eigenlijk de prioriteiten dient te volgen, zoals die door het bevoegd gezag worden vastgesteld. Als ik het via de andere kant mag benaderen: een CID moet niet voor zichzelf werken, moet geen informatie verzamelen om maar informatie te hebben; een CID moet ook niet achter de informanten aanlopen; een CID moet gericht investeren in de projecten die door het bevoegd gezag zijn uitgekozen in het kader van de prioriteitenstelling. Noot
De heer Vos:
De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de CID-bestanden kijkt. (...) Hoe maakt u de afweging om eens een keer door te prikken?
Mevrouw Gonzales:
Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de ontwikkelingen. Een keer in de
week hebben wij een vast overleg met de CID. Als het enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast wat journalen door, zodat zij niet alleen maar feiten hoeven te vertellen die zij al hebben genoteerd. Dan kunnen wij er wat op doorgaan. Dat is dus minstens een keer per week.
De heer Vos:
Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of drie keer?
Mevrouw Gonzales:
Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe vaak.
De heer Vos:
Talloze keren.
De heer De Graaf:
Het CID-bestand is iets anders dan een informantenbestand.
Mevrouw Gonzales:
Exact. Het is goed dat u het zegt.
De heer De Graaf:
Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
Mevrouw Gonzales:
Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene waarvoor de heer Van Traa is gekomen, dat ga ik natuurlijk niet talloze keren bekijken.
De heer De Graaf:
Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
Mevrouw Gonzales:
Ja.
De heer De Graaf:
Kent u de namen van de informanten?
Mevrouw Gonzales:
Ja, die ken ik.
De voorzitter:
Kent u de aliassen of de echte namen van de informanten?
Mevrouw Gonzales:
Ook de echte naam. (...) De namen zijn mij verteld door de chef CID, de heer Augusteijn. Ik heb nooit de moeite genomen om het per persoon na te zoeken. Ik kijk alleen op de bijnamen. Noot
Desondanks constateert de commissie dat het OM de CID slechts zelden daadwerkelijk stuurt en controleert. Ook voor het OM blijft het functioneren van de CID ondoorzichtig. Hoewel daarin verandering lijkt te komen, is de sturing en controle door het OM in het verleden onvoldoende geweest. In voorgaande hoofdstukken heeft de commissie verschillende voorbeelden gegeven tot welke problemen gebrek aan sturing en controle leidt. Officieren van justitie geven nauwelijks kaders voor het CID-werk. Het regelmatige contact tussen CID-chef en CID-officier van justitie geeft aanleiding om bekendheid met elkaars standpunten over de inhoud van het CID werk, toestemmingsprocedures, verslagleggingen, enzovoort te veronderstellen. Echter, tijdens dit contact worden slechts mondjesmaat concrete aanwijzingen over te volgen onderzoekslijnen gegeven. Het is voornamelijk een kwestie van bijpraten. CID-officieren van justitie stellen zelf dat hun sturings- en controlemogelijkheden beperkt zijn. De CID-chef beschikt over alle relevante informatie; de CID-officier van justitie is derhalve afhankelijk van hetgeen hem/haar wordt verteld. De commissie constateert dat enkele CID-chefs de CID-officieren van justitie onvolledig en onjuist hebben ingelicht. De commissie constateert tevens dat CID-officieren van justitie onvoldoende hebben doorgevraagd. Overbelasting, waardoor onvoldoende tijd aan de CID kan worden besteed, speelt op een aantal parketten zeker een rol. Het gebrek aan sturing en controle is te wijten aan zowel de CID als het OM.

Een complicerende factor wordt gevormd door het feit dat binnen het OM meer officieren van justitie met dezelfde zaak bezig zijn, te weten een CID-officier en een zaaksofficier en in geval van een kernteamonderzoek ook nog een kernteamofficier. De CID-officier van justitie heeft soms meer informatie dan de zaaksofficier van justitie. Indien de CID-officier onvoldoende is ingelicht, geldt dat al helemaal voor de zaaksofficier van justitie. De afspraken tussen de CID-chef en de CID-officier van justitie worden zelden in een door beiden geaccordeerd document vastgelegd. Steeds vaker leggen de afzonderlijke functionarissen de afspraken voor zichzelf vast. In n geval heeft de commissie vastgesteld dat de CID-chef Van der Putten telefoongesprekken met de CID-officier van justitie en anderen opnam, zodat zij achteraf als bewijs konden dienen bij verschillen van mening.

Korpsleiding

Veel korpschefs hebben weinig aandacht gehad voor de ontwikkeling van het CID-werk. De verantwoordelijkheid voor de recherche en de CID is gedelegeerd aan enig lid van de korpsleiding.

De voorzitter:
Heeft de korpsleiding zich ooit wel eens met deze praktische dingen beziggehouden?
De heer Van Steeg:
Niet in die zin dat de korpsleiding gekeken heeft: is dit nu een CID-subject, of een opvraag heeft gedaan van een CID-subject en daar inhoudelijk naar gekeken heeft. Maar de korpsleiding heeft zich bijvoorbeeld heel uitdrukkelijk bemoeid met het moment waarop het geautomatiseerd ging worden en met het moment waarop wij de nieuwe organisatie ingingen en op verschillende locaties de informatie in gingen kloppen. U kunt zich immers voorstellen dat dit gaat via telefoonlijnen die beveiligd moeten worden. De heer Wiarda heeft zich daar zeer persoonlijk en nadrukkelijk mee bemoeid.
De voorzitter: Ik bedoel:
met het praktische werk?
De heer Van Steeg:
Nee.

De voorzitter:
U heeft zich in een ander verband nog wel eens wat krasser uitgelaten over het verstand dat de korpsleiding heeft van het CID-werk.
De heer Van Steeg:
Ja.
De voorzitter:
Hoe kras was?
De heer Van Steeg:
Dat was zo kras dat ik zei, dat Jan Wiarda veel verstand heeft van het managen van ons korps en ik van het CID-werk, en dat wij het ieder op ons eigen vlak moeten doen. Ik denk dat dit heel goed werkt. Uiteraard heeft hij wel de taak van controleren en daar heeft hij weer een afdelingschef voor.
De voorzitter:
Als hij er helemaal geen verstand van heeft, hoe kan hij, Wiarda, uw hoofdcommissaris, het dan controleren?
De heer Van Steeg:
De grote lijnen moet hij natuurlijk weten, maar van het werk op de werkvloer hoeft hij, in mijn beleving, maar ten dele te weten. Boven mij zit nog een afdelingschef die mij weer kan controleren. Noot
Inmiddels hebben verschillende korpschefs hun verantwoordelijkheid opgepakt.

De voorzitter:
Sinds wanneer bent u direct betrokken bij het onderwerp zwaar georganiseerde criminaliteit? Ik vraag dit omdat veel korpschefs deze achtergrond niet hebben.
De heer Straver:
Dat klopt en dat geldt ook voor mij. Ik was vooral bezig met veiligheid in mijn stad en mijn regio. Betrokkenheid bij de zware en georganiseerde criminaliteit was op afstand en is pas na de IRT-affaire heel intensief geworden [...] Noot
Het is daarbij de vraag of de korpschef inzage krijgt in alle vertrouwelijke informatie. In hoofdstuk 3 zijn enkele voorbeelden gegeven waarbij korpschefs ondanks herhaald verzoek geen informatie kregen over het gebruik van bepaalde methoden. Vooral in de regio Kennemerland deden zich enkele gevallen voor waarin de toenmalige CID-chef de korpschef bewust niet informeerde over onderdelen van een methode. Een bijzondere situatie doet zich voor als CID-rechercheurs werken voor andere regiokorpsen of een kernteam. De verantwoordelijkheden van de leverende en de ontvangende korpschef zijn onduidelijk. Wie is nu de chef over deze uitgeleende CID-rechercheurs of over CID-rechercheurs die voor een andere regio bepaalde activiteiten verrichten? Ook is tijdens de openbare verhoren gebleken dat onduidelijkheid bestaat over de verantwoordelijkheid voor de werkzaamheden bij de CID van buitengewone opsporingsambtenaren. Deze onduidelijkheid betreft de korpschef en het hoofd van de bijzondere opsporingsdienst.

Korpsbeheerders

Korpsbeheerders hebben een beheersmatige verantwoordelijkheid voor de CID. De korpsbeheerders zijn derhalve ook beheerders van de politieregisters. Feitelijk hebben de korpsbeheerders een geringe bemoeienis met de CID-en en de methoden die zij hanteren. Inmiddels willen verschillende korpsbeheerders op de hoogte worden gesteld als in hun korps exceptionele methoden worden gehanteerd. De korpsbeheerders moeten immers kunnen beoordelen in hoeverre het politiepersoneel door het gebruik van bepaalde methoden in gevaar kan komen.

Rechter

Ten eerste kunnen rechters-commissarissen alleen controle uitoefenen op het opsporingsonderzoek indien en voorzover hun bemoeienis in een concrete strafzaak wordt gevraagd. Lang niet elke rechter-commissaris rekent het daarbij tot zijn taak inzicht te krijgen in het CID-matig onderzoek. Ten tweede pleegt de zittingsrechter zich bij zijn controle op het vooronderzoek te beperken tot de vraag of er in de hem voorgelegde strafzaak reden is het OM niet-ontvankelijk te verklaren of het bewijs als onrechtmatig verkregen ter zijde te stellen. Daarbij pleegt de zittingsrechter zich terughoudend op te stellen. In het algemeen vindt pas een onderzoek plaats als er van de kant van de verdediging een signaal komt dat er iets mis is met de gebruikte opsporingsmethoden. Ten derde heeft het min of meer geheime karakter van het inlichtingenwerk tot gevolg dat de CID-journaals en de 4 x 4-tjes in de praktijk nooit op de tafel van de zittingsrechter komen. Er wordt doorgaans gerapporteerd door middel van een proces-verbaal van de CID-chef. CID-rechercheurs worden zelden ter zitting als getuige opgeroepen.

8.2.6 Beoordeling

Wettelijke basis


De commissie constateert dat voor de CID geen aparte wettelijke basis bestaat. Naar het oordeel van de commissie is het verzamelen, bewerken, opslaan en verstrekken van informatie een integraal onderdeel van de taak van de politie. Het verzamelen, bewerken, opslaan en verstrekken van informatie door de CID dient nader wettelijk genormeerd te worden. De voorwaarden waaronder inlichtingen mogen worden verzameld, bewerkt, opgeslagen en verstrekt dienen tevens wettelijk te worden vastgesteld. Tenslotte moet wettelijk worden vastgelegd hoe de controle en sturing van dit inlichtingenproces vorm moet krijgen. Met andere woorden de taken en bevoegdheden van de CID moeten expliciet wettelijk worden genormeerd. De commissie is van oordeel dat de diversiteit aan organisatievormen van de CID groot is. Dat geldt voor de omvang, de interne verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden, alsmede voor de interne positie van de CID binnen het korps. De commissie is van oordeel dat, middels regelingen krachtens de wet, gestreefd dient te worden naar een meer uniforme organisatie van de inlichtingenverzameling, -bewerking en -verstrekking.

Bevoegdheden, verantwoordelijkheden en samenwerking

De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CID-rechercheurs en de CID-chef zijn naar het oordeel van de commissie onduidelijk. Bij de regiokorpsen bestaan verschillende interne afspraken voor het runnen van informanten. Wie bevoegd is tot het maken van afspraken is nergens vastgelegd. De afbakening van bevoegdheden tussen de CID-chef en de runners varieert per CID. Het gebrek aan eenduidigheid van bevoegdheden en verantwoordelijkheden heeft enkele malen tot gevolg gehad dat onderlinge communicatiestoornissen strafprocessen hebben gefrustreerd. De Begeleidingscommissie CID en de CID-regeling hebben niet geresulteerd in afstemming van de vele visies die bestaan op de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van CID-chefs en CID-rechercheurs.

De samenwerking tussen de CID-en en andere politie-diensten laat veelal te wensen over. De commissie is van oordeel dat de constante en inherente spanning tussen de CID en de tactische recherche ongewenst is. Door deze scheiding wordt onvoldoende informatie uitgewisseld en komen onderzoeken in gevaar. Zowel de CID als de tactische recherche zijn veel tijd kwijt aan afstemming en cordinatie. Dat leidt niet zelden tot conflicten tussen de CID en de tactische recherche. De commissie is van oordeel dat de scheiding tussen de CID en de tactische recherche meer nadelen dan voordelen oplevert. De kosten van de scheiding zijn te hoog, de opbrengsten te gering.

De commissie constateert dat al te vaak sprake is van slechte samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de CID-en. Te vaak heerst onderling wantrouwen. Op oneigenlijke argumenten wordt geweigerd informatie uit te wisselen. De ene CID weet iets wat voor een andere CID van belang is zonder dat deze informatie wordt uitgewisseld. De CRI en specifiek de NCID moeten veel moeite doen om enige cordinatie te bewerkstelligen. Tot op dit moment gebeurt dat slechts mondjesmaat.

De commissie is van oordeel dat de CID volledig moet worden gentegreerd in de recherche. Noot De recherchechef dient volledig op de hoogte te zijn van de organisatie en het functioneren van de CID. De CID moet onderdeel zijn van n organisatorisch verband met de recherche.

Verslaglegging

De commissie is van oordeel dat de verslaglegging binnen de CID-en onvoldoende is. In verschillende gevallen is er totaal geen sprake van verslaglegging. In andere gevallen is een minimale verslaglegging van gegevens aangetroffen. Van enige uniformiteit in de vastlegging van gegevens is de commissie niet gebleken. In informantenregisters worden soms wel en soms niet de activiteiten van de informanten beschreven. Van een structurele en systematische weergave van de gebruikte methoden is al helemaal geen sprake. De commissie acht dit gebrek aan vastlegging en documentatie van activiteiten onverantwoord. De vaststelling wie als CID-subject of grijze-veld-subject wordt ingeschreven, is afhankelijk van de individuele CID-rechercheur. De criteria zijn dermate vaag dat nagenoeg iedereen, die op enigerlei wijze in contact komt met de politie, daaraan kan voldoen. De commissie heeft tevens moeten constateren dat een regelmatige schoning van de bestanden in verscheidene gevallen niet plaats heeft. De omvang van het aantal CID-subjecten en grijze-veldsubjecten (70.000) doet de commissie vermoeden dat vele personen onterecht in dit bestand zijn opgenomen.

Effectiviteit

De commissie stelt vragen bij de effectiviteit van de huidige wijze van verzamelen van CID-informatie. Het is de commissie gebleken dat CID-en niet altijd die informatie verzamelen waaraan de tactische recherche
behoefte heeft. Het blijft voor de commissie onduidelijk hoeveel informatie van de CID daadwerkelijk gebruikt wordt. De schattingen daarover lopen uiteen van 10% tot 50%. Dit betekent hoe dan ook dat veel informatie wordt verzameld zonder dat daarmee werkelijk tot opsporing gekomen wordt. De commissie is van oordeel dat een meer gerichte verzameling van informatie noodzakelijk is. De huidige open verzameling van informatie door de CID-en voorziet te weinig in de behoeften van de tactische recherche. In hoofdstuk 5 en 6 heeft de commissie al haar oordeel gegeven over het runnen van informanten en het runnen van infiltranten. Hier kan daaraan worden toegevoegd dat de commissie van oordeel is dat de organisatorische voorwaarden voor het runnen van informanten niet toereikend zijn. De organisatorische context van de CID-en biedt zowel runners als informanten te weinig waarborgen en richtlijnen.

Sturing en controle

De commissie acht de sturing en controle van de CID-en volstrekt onvoldoende. Van enige sturing en controle door korpsleiding of korpsbeheerder is de commissie nauwelijks iets gebleken. Het OM heeft te weinig greep op de activiteiten van de CID-en. Het heeft te weinig zicht op de informatie die de CID-en verzamelen. Slechts een enkele officier van justitie heeft daadwerkelijk in de registers van de CID gekeken. De commissie acht het onwenselijk dat de officier van justitie uitgesloten is als rechthebbende op inzage in de registers. Het OM heeft de CID-chefs te weinig gevraagd naar de gebruikte methoden en over de organisatie van de CID. De gezagsuitoefening van de officier van justitie noodzaakt de officier van justitie zowel de organisatie als de inhoud van de activiteiten van de CID te sturen en te controleren. De commissie is van oordeel dat het OM in deze verplichting tot sturing en controle tekort is geschoten.

De commissie is tevens van oordeel dat de CID-en zich teveel hebben beroepen op vertrouwelijkheid van gegevens. Volledige afscherming en afscheiding van onderdelen met het oog op hun gevoelige taken is uiterst kwetsbaar gebleken. Mede daardoor is er een sfeer en cultuur van geheimzinnigheid en vertrouwelijkheid ontstaan, die schade toebrengt aan het belang van een rechtsstatelijke opsporing. Enkele CID-chefs hebben officieren van justitie onjuist en onvolledig ingelicht. De commissie is van oordeel dat de CID-en onterecht de mogelijkheid tot gezagsmatige sturing en controle hebben weerhouden. De commissie meent dat de CID-en teveel als autonome organisaties hebben gefunctioneerd zonder zich daarbij rekenschap te geven van de gezags- en beheersverantwoordelijkheid van het OM. Korpsbeheerders hebben nimmer blijk gegeven van gevoel van verantwoordelijkheid voor dit geheime deel van het politiekorps, in de veronderstelling dat zulks een justitile aangelegenheid was.


vorige         volgende         Inhoudsopgave en zoeken