In het rapport van de Werkgroep vooronderzoek opsporingsmethoden is een aantal vragen gerezen over de betrokkenheid van de bijzondere opsporingsdiensten bij de bestrijding van zware, georganiseerde misdaad. Immers vele bijzondere opsporingsdiensten worden op n of andere manier geconfronteerd met uitingen van georganiseerde misdaad en een aantal draagt ook actief bij aan de bestrijding ervan (denk aan BTW-fraude, verdovende middelen, EG-fraude, milieu-fraude). Derhalve heeft de commissie aandacht besteed aan de organisatie en het functioneren van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) van het ministerie van Financin, de Economische controledienst (ECD) van het ministerie van Economische Zaken, de Algemene inspectiedienst (AID) van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, het Milieubijstandsteam ( MBT) en de Dienst recherchezaken (DRZ), beiden van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. Documenten zijn bestudeerd en vele interviews zijn gehouden met betrokken functionarissen.
De onderzochte bijzondere opsporingsdiensten hebben elk een landelijke taak en werken onder beheersverantwoordelijkheid van een minister. Zij ontlenen hun taak aan bijzondere wetten. Voor de FIOD betekent dit dat optreden van de FIOD in beginsel een fiscaal belang vergt; voor de ECD speelt de economische impact van gedragingen een rol bij de beoordeling of moet worden opgetreden; ook de AID heeft zijn eigen prioriteiten, te weten EG-fraude, milieu, landbouw, en visserij. De verschillen tussen de bijzondere opsporingsdiensten in de organisatie van de opsporing zijn veelal groter dan de overeenkomsten. Elke bijzondere opsporingsdienst heeft zijn karakteristieken. Zo is de AID met name een controledienst met een kleine afdeling recherche, terwijl de FIOD primair gericht is op opsporing met een daartoe gequipeerd apparaat. Het is nauwelijks mogelijk tot algemeen geldende uitspraken te komen over de rol van bijzondere opsporingsdiensten tijdens de opsporing. Structurele organisatiewetgeving over de bijzondere opsporingsdiensten, zoals de Politiewet, ontbreekt en wordt node gemist.
De AID, de ECD en de DRZ hebben de beschikking over een CID-afdeling. De FIOD heeft de beslissing hierover
een half jaar aangehouden. Deze vier diensten hebben CID-status, als bedoeld in artikel 10 en 11 van de
CID-regeling, aangevraagd. Binnen het ministerie van Justitie circuleert een concept wetsontwerp dat de
mogelijkheid opent om bij AMvB aan de bijzondere opsporingsdiensten CID-status te verlenen. De wens van de
bijzondere opsporingsdiensten om een CID-status te verkrijgen heeft vooral te maken met de mogelijkheid om
gebruik te kunnen maken van de CID-informatie van de politie. Daarnaast zou de politie zelf gebruik kunnen
maken van de CID-gegevens van de bijzondere opsporingsdiensten. Noot Teneinde de uitwisseling van
CID-informatie te vergemakkelijken en te controleren bestaan voor de AID, de FIOD en de ECD convenanten
met de LCID, waarin de werkzaamheden van bijzondere opsporingsdiensten-liaisons worden geregeld. Via
deze liaisons melden de AID, de ECD en de FIOD bijvoorbeeld informanten aan bij de CRI. Deze liaisons
functioneren al enige tijd zonder dat de convenanten ten departemente bekrachtigd zijn.
Het inwinnen van informatie op milieugebied dient voornamelijk in de bovenwereld plaats te vinden. Op het
moment zijn met name de politile CID-en hierop niet berekend. Wel hebben alle RCID-en milieu in hun
pakket. Er heeft een pilot-project `CID en milieu` plaatsgevonden dat onder meer heeft geresulteerd in de
aanbeveling een CID-rechercheur te koppelen aan een ervaren politiefunctionaris uit de
milieuhandhavingssector.
De ambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten werken op basis van art. 11 Politiewet 1993 samen met de politie. In een aantal gevallen wordt gebruik gemaakt van de specifieke bevoegdheden waarover de buitengewone opsporingsambtenaren kunnen beschikken. Noot De samenwerking met de politie verloopt niet altijd vlekkeloos. Naast cultuurverschillen, opleidingsverschillen en salarisverschillen lopen de belangen van de politie en de bijzondere opsporingsdiensten niet altijd parallel. Immers de bijzondere opsporingsdiensten vallen onder een vakministerie, dat vervolging niet als primaire taak heeft. Bij de handhaving van bijzondere wetten is strafvervolging veelal een subsidiair handhavingsmiddel.
Samenwerking tussen FIOD en politie geschiedt het meest structureel in de kernteams. Daartoe zijn afzonderlijke convenanten afgesloten. De FIOD heeft verder n procent van zijn capaciteit ter beschikking gesteld van de Bureaus financile ondersteuning (BFO's). De samenwerking tussen de FIOD en de politie is intensiever dan tussen de andere bijzondere opsporingsdiensten en de politie.
Eerst een opmerking over het proactieve optreden van bijzondere opsporingsdiensten. Bij deze diensten zijn drie fasen te onderscheiden: de toezichtfase, de proactieve fase en de opsporingsfase. De overgang van controle naar proactief geschiedt zodra een inspectie/toezichthouder de zaak overdraagt aan de opsporingsdienst/-afdeling. Daar wordt bezien of de feiten die naar voren zijn gebracht op grond van het toezicht voldoende zijn om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld. Zo niet, dan zal er eerst informatie moeten worden vergaard uit open bronnen, de eigen CID, althans een eigen bestand, of een CID van de regionale politie die soms al bij het onderzoek is betrokken, of er kan een OT worden ingezet. In de bijzondere wetten staan bevoegdheden omschreven voor twee soorten ambtenaren: toezichthoudende ambtenaren en opsporingsambtenaren. Inhoudelijk onderscheiden dergelijke bevoegdheden zich dikwijls niet bijzonder van elkaar. De bijzondere opsporingsdiensten stellen eenstemmig dat zij geen gebruik maken van hun controle-bevoegdheden tijdens de opsporingsfase. Van een vermenging van de verschillende bevoegdheden is nauwelijks sprake. Bijzondere opsporingsambtenaren blijken zich goed bewust van deze zogenaamde sfeerovergang en maken daar ook doordacht gebruik van. Deze overgang tussen controle en opsporing biedt voldoende ruimte voor het verzamelen van informatie.
De FIOD, bestaande uit de fiscale- en douanerecherche, wordt als opsporingsdienst normaliter pas ingeschakeld als de belastinginspecties of de douane hun toezichthoudende werkzaamheden hebben verricht. De FIOD stelt dan ook scherp onderscheid te maken tussen opsporing en toezicht. Als een strafzaak is begonnen, ligt de controle stil. Ook de ECD en DRZ zijn in beginsel opsporingsdiensten. Voor bijna 90% bestaan de werkzaamheden van de ECD uit opsporingsactiviteiten. Bij de ECD is de scheiding tussen toezicht en opsporing niet scherp. Anders is het met de AID, waar zowel toezichthouders als opsporingsambtenaren werken. De recherche is bij de AID wel in een aparte eenheid ondergebracht. Het Milieubijstandsteam neemt een enigszins bijzondere plaats in. Het is geen recherchedienst pur sang, maar een dienst waarvan het toezichthoudend personeel ook opsporingsbevoegdheid heeft en technische ondersteuning levert aan de politie.
Al met al erkennen de bijzondere opsporingsdiensten het belang om toezicht en opsporing niet door elkaar te laten lopen, wat niet wil zeggen dat zulks nimmer gebeurt. Veel aanwijzingen van het door elkaar gebruiken van bevoegdheden zijn echter niet gevonden.
FIOD:
De douanerecherche van de FIOD verricht de opsporing van zaken die voortkomen uit de controles van de
douane. Binnen de douanerecherche opereert landelijk het drugs (Kolibrie)team en het EG-fraudeteam. Beide
voeren grote strafrechtelijke onderzoeken uit die gericht zijn op criminele organisaties. De douanerecherche
runt incidenteel informanten. In hoofdstuk drie heeft de commissie aangegeven hoe de douanerecherche
betrokken raakte bij de doorlating van vele containers met drugs.
Het Douane informatiecentrum (DIC) analyseert wetgeving op fraudegevoeligheid en analyseert branches en
goederenstromen. Op dit moment beperkt de analyse zich nog tot ladingsbescheiden in de maritieme sector,
waarbij met name gedacht moet worden aan de Rotterdamse haven. De analyse wordt waarschijnlijk uitgebreid
naar Schiphol. De analyse richt zich op afwijkende patronen van vracht uit bepaalde bestemmingen.
De douanerecherche heeft in het recente verleden intensief contact gehad met enkele informanten. Officier van justitie Teeven spreekt in zijn verhoor van ongeveer tien informanten die door de douanerecherche gerund zouden zijn. In hoofdstuk 3 is geconstateerd dat sommigen van hen voldeden aan de commissie-omschrijving van infiltranten.
De FIOD heeft jarenlang een informant gerund die later actief is geweest in het sigarettentraject in Kennemerland. Met deze informant was geregeld contact vanaf 1989 en stond vanaf 1993 in het FIOD-informantenbestand ingeschreven. In het sigarettentraject werd hij in combinatie met de RCID Kennemerland gerund. Het komt wel vaker voor dat in een samenwerkingsverband iemand uit de bovenwereld wordt mee-gerund met een RCID, omdat de FIOD daartoe de inhoudelijke deskundigheid heeft. In het sigarettentraject is echter wat misgegaan. In de praktijk opereerde de informant min of meer los van de runners omdat de RCID Kennemerland en de FIOD-medewerker (de mee-runner) allebei in de veronderstelling verkeerden dat de ander actief runde. In het kader van het sigarettentraject, zo stelt de FIOD-medewerker Noot , heeft de FIOD ook enkele proeftransporten laten uitvoeren door de informant. Er is niet gebleken dat hierover enig overleg met het OM heeft plaatsgevonden of dat daarvoor toestemming is gegeven. De informant heeft zich niet aan de afspraken gehouden. Hij meldde proeftransporten niet tevoren aan en kwam met bewijsstukken van uitgevoerde transporten uit een voorliggende periode.
Op dit moment worden, volgens de directeur van de FIOD Van Blijswijk en het hoofd van de douanerecherche Bakker, geen informanten meer gerund. De FIOD zou alleen zogenoemde tipgevers of relaties kennen.
De FIOD, en met name de douanerecherche, verleent facilitaire diensten aan RCID-en ten bate van gecontroleerde afleveringen. De dienst kent tenslotte de douaneprocedures en heeft inzage in gegevens over al dan niet verdachte containers. De RCID-verzoeken tot medewerking lopen via vaste contactambtenaren van beide diensten. Het uiteindelijk resultaat is veelal dat de douane verzocht wordt de bewuste container zonder nadere controle door te laten gaan of dat een container, voordat deze wordt afgehaald, gecontroleerd moet worden op verdovende middelen. Wanneer de container het douaneterrein verlaat en onder observatie wordt geplaatst, is daarmee de douanebemoeienis beindigd. De FIOD volgt deze procedure sinds januari 1994. De procedure is in convenanten met RCID-en vastgelegd. Noot In douanekringen wordt gesteld dat voor 1991 geen ongecontroleerde gecontroleerde afleveringen in de haven van Rotterdam hebben plaatsgevonden. Alle gecontroleerde afleveringen zijn toentertijd gecontroleerd en tezijnertijd in beslag genomen. Vooral de regio Dordrecht was zeer actief in dit opzicht. De afgelopen twee jaren zijn het vooral de regio's Kennemerland en Gooi en Vechtstreek waar (on)gecontroleerd containers heengaan. Het omslagpunt ligt ongeveer eind 1991. Omstreeks dat moment werd de douane geconfronteerd met het fenomeen dat zendingen ongecontroleerd moesten worden doorgelaten in het belang van het onderzoek. Noot
FIOD:
De fiscale recherche houdt zich bezig met de opsporing van fiscale strafbare feiten. De fiscale recherche wordt actief naar aanleiding van ernstige onregelmatigheden die blijken uit reguliere controles door de belastingdienst. De FIOD beschikt over een eigen tapcentrale, observatieteam en technische recherche. De fiscale recherche maakt incidenteel gebruik van dit OT. In concrete zaken waarin de FIOD en de politie samenwerken krijgen de fiscale rechercheurs inzage in de politile CID-gegevens. De fiscale recherche runt zelf geen informanten. Wel wordt gebruik gemaakt van tipgevers. De FIOD wordt ook wel benaderd om informatie:
AID
In tegenstelling tot de FIOD die exclusief gericht is op opsporing, houdt de AID zich voornamelijk bezig met toezicht en controle, gericht op de handhaving van regelgeving die tot stand is gekomen onder verantwoordelijkheid van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en op relevante bepalingen van het Wetboek van Strafrecht. De afdeling Recherche van de AID verricht de opsporing, veelal op verzoek van de inspecties. De AID beschikt over een eigen CID en OT, die zijn samengebracht in n dienst, genaamd recherche-ondersteuning. De CID functioneert binnen de AID volgens het AID-CID-reglement. Voor het uitwisselen van CID-gegevens met de politie is een convenant opgesteld met de CRI en is een liaison geplaatst bij het CRI. Er is inmiddels een CID-subjecten register en een grijze-veld-register aangelegd. In zeer beperkte mate worden informanten gerund. Jaarlijks zou het gaan om n of twee informanten. Het gaat hierbij om concurrentie-informanten, zoals vissers, boeren, buurbedrijven, en vrachtwagenchauffeurs die uit concurrentie-overwegingen de AID inlichten over vermeende onregelmatigheden. Ook vervullen (ex-)werknemers de informantenrol. Er zijn geen criminele informanten. Formeel kan de AID geen informanten afschermen. Die worden dan ook bij een RCID ondergebracht.
Het volgen van vrachtauto's en containers is een specialisatie van het OT. Dit is aangesloten bij het Landelijk contactpunt observatieteams (LCO). Dit wordt als een erkenning ervaren van de professionaliteit van het team. In dit kader wordt het AID-OT ook weleens door de politie gevraagd bijstand te verlenen. Van infiltratie door de AID is de commissie niet gebleken.
ECD
De ECD heeft als centrale taak de preventie en bestrijding van economische (bedrijfs)criminaliteit van een zodanige omvang dat daardoor sprake is van een belemmering van gezonde economische groei en van aantoonbare schade voor de overheid, het bedrijfsleven en/of consumenten. Noot Binnen de ECD zijn drie afdelingen bezig met opsporing van strafbare feiten: economische ordeningsrecherche, internationale economische recherche en financieel-economische recherche.
De ECD beschikt over de Centrale Inlichtingen- en Analysedienst (CIAD), die op een vergelijkbare wijze
functioneert als een CID. De CIAD verzamelt en analyseert voornamelijk de gegevens die uit de onderzoeken
van de drie hoofdafdelingen naar voren zijn gekomen. Verder worden open en gesloten bronnen
geraadpleegd. Het inzien van gesloten bronnen gebeurt hoofdzakelijk op basis van toezichthoudende
bevoegdheden. De CIAD is opgezet als wegbereider voor de ECD-CID. De CIAD-cordinator is tevens
ECD-liaison bij de CRI. De CIAD heeft 151 subjecten in het systeem; 61 natuurlijke personen en 90
rechtspersonen. Allen zijn aangemeld bij de CRI.
Twee rechercheurs houden zich bezig met het actief runnen van circa vijf informanten. De sturing vindt plaats door bijvoorbeeld de opdracht te geven om ontbrekende informatie te vinden in bijvoorbeeld een andere vestiging. Het eventuele tipgeld wordt conform de regeling Tip, toon- en voorkoopgelden betaald door het ministerie van Justitie. De meeste informatie wordt op 4 x 4-tjes aangeleverd door de 156 ECD-rechercheurs. Dat is voornamelijk CID-informatie waar binnen het kader van het lopende onderzoek tegenaan wordt gelopen. Als het geen betrekking heeft op de ECD wordt de informatie doorgesluisd naar de CID van de politie. Van observatie wordt spaarzaam gebruik gemaakt. De ECD heeft geen eigen observatieteam. Voor de inzet van een OT kan een beroep worden gedaan op de AID of de politie.
Binnen de ECD wordt gediscussieerd of infiltratie moet worden ingezet. Infiltratie is overwogen in verband met een effectenfraude, maar als te riskant afgeblazen. Infiltreren op het terrein van de ECD vergt een goede materiekennis. Op de plank ligt een concept-infiltratiedraaiboek voor het geval dat zich eens een niet te missen kans zou voordoen. Op het terrein van merkenfraude wordt wel gewerkt met het middel pseudokoop. Incidenteel vindt een gecontroleerde aflevering plaats.
Het plaatsen van peilbakens is voorgekomen in verband met drugprecursoren. Het plaatsen daarvan wordt overgelaten aan het KLPD. Alles wordt bij proces-verbaal vastgelegd, ook al heeft het niets opgeleverd.
Milieubijstandsteam
Het Milieubijstandsteam valt onder de Inspectie Milieuhygine die een onderdeel is van het Directoraat-Generaal Milieubeheer van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Het MBT is opgericht in 1985. Het MBT beschikt over 121 personen met opsporingsbevoegdheid, waaronder recherche-tactische, milieuhyginische en milieu-juridische deskundigen. De taak van het MBT is om de aanpak van de zware milieucriminaliteit te stimuleren en assistentie te verlenen aan politie en justitie bij de opsporing van milieudelicten. Het MBT is dus geen zelfstandige opsporingsdienst. Het MBT heeft primair te maken met organisatiecriminaliteit en verzorgt technische bijstand voor de politie. Voor de cordinatie van de aanpak van regio-overschrijdende milieuzaken functioneert het projectteam zware milieu-criminaliteit.
Het MBT maakt gebruik van observatiemiddelen. Enkele transporten zijn gevolgd met plaatsbepalingsapparatuur. Zo worden boten wel gevolgd met behulp van peilbakens. De informanten die zich tot het MBT richten, worden doorgaans doorverwezen naar een RCID. Soms neemt een medewerker van het MBT deel aan het gesprek tussen de informant en CID-rechercheur. De twee belangrijkste categorien informanten zijn vrachtwagenchauffeurs en ontslagen werknemers. Bovendien willen bedrijven uit concurrentie-overwegingen ook weleens een boekje open doen. Infiltratie bij bedrijven, gewoon via vacatures, is wel eens overwogen maar niet uitgevoerd.
Dienst Recherchezaken VROM
Deze dienst met 70 medewerkers houdt zich bezig met de opsporing van misbruik van VROM-subsidiegelden. Binnen de DRZ bestaat een eigen CID in oprichting. Op het moment worden geen informanten gerund. Wel zijn er tientallen personen, afkomstig uit het bedrijfsleven en de overheid maar ook personen met een crimineel verleden, die regelmatig informatie verschaffen. De DRZ maakt nauwelijks gebruik van andere opsporingsmethoden.
De DRZ krijgt veel te maken met corrupte overheidsdienaren. Het OM is terughoudend in de vervolging hiervan. Van elke zaak die strafrechtelijk wordt afgehandeld wordt tevens een bestuurlijke rapportage opgemaakt. De verhouding tussen het MBT en de DRZ is complex: binnen een ministerie bestaan twee diensten die deels gelijksoortige zaken onderzoeken.
De vakminister is verantwoordelijkheid voor het beheer van de eigen bijzondere opsporingsdiensten. De
bijzondere opsporingsdiensten ontlenen hun taken aan bijzondere wetten. Op grond van artikel 148 Sv heeft
de officier van justitie het gezag over de opsporing door de bijzondere opsporingsdiensten. Het probleem
daarbij is echter dat het in artikel 148 Sv gaat om het klassieke, strafvordelijke opsporingsbegrip. Anders dan ten
aanzien van de politie het geval is beslaat het gezag van de officier van justitie derhalve niet het hele terrein
van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Over het optreden van de bijzondere opsporingsdiensten
in de fase voorafgaand aan het vermoeden van een gepleegd strafbaar feit, heeft de officier van justitie
formeel niets te zeggen. Een afwijkende regeling geldt ten aanzien van fiscale delicten; dan geschiedt
opsporing onder verantwoordelijkheid van het bestuur van 's Rijks belastingen. Alleen bij de toepassing van
dwangmiddelen komt het OM eraan te pas. De prioriteitsbepaling van de bijzondere opsporingsdiensten en de
ministeries kan op gespannen voet staan met die van het OM.
In hoofdstuk 3 heeft de commissie enkele gevallen beschreven waarin van daadwerkelijke sturing en controle van een bijzondere opsporingsdienst, in casu de douanerecherche, geen sprake was. Een ambtenaar van de douanerecherche kon lange tijd zelfstandig allerlei opsporingsmethoden hanteren. De commissie constateert dat de sturing en controle door het OM van de bijzondere opsporingsdiensten niet erg intensief is. De specifieke kennis en taken van de bijzondere opsporingsdiensten zijn daar, naast de voornoemde beperking in gezag dat aan de officier van justitie is toegekend, wellicht debet aan. De afstand tussen bijzondere opsporingsdiensten en het OM is vrij groot.
De strafrechtelijke handhaving van bijzondere wetten betreft zeer grote schadebedragen. In verhouding daarmee is de beschikbare capaciteit van het OM om vervolg te geven aan het opsporingsonderzoek opmerkelijk gering.
De commissie constateert dat organisatiewetgeving op het terrein van de bijzondere opsporingsdiensten ontbreekt. De commissie heeft zich geen oordeel aangemeten over de wenselijkheid van organisatiewetgeving en samenvoeging van de verschillende bijzondere opsporingsdiensten. Wel meent de commissie dat een nadere omschrijving van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden wenselijk is. Nagenoeg alle besproken bijzondere opsporingsdiensten hebben enigerlei bemoeienis met de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Bij opsporing van georganiseerde criminaliteit moeten naar het oordeel van de commissie de bijzondere opsporingsdiensten te allen tijde samenwerken met de reguliere politie. De afbakening van taken en bevoegdheden is buitengewoon complex. Slechts specialisten in de bijzondere wetgeving kunnen de precieze nuances en verschillen ontwarren en waarderen. De commissie meent dat een duidelijke verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden wenselijk is. De commissie beseft dat zij zich met dit oordeel enigszins buiten haar opdracht begeeft. Dat neemt niet weg dat de diffuse verdeling van taken en bevoegdheden effect heeft op de opsporing van strafbare feiten die een relatie hebben met de zware, georganiseerde criminaliteit. De commissie meent dat een reorganisatie van taken en bevoegdheden tot een meer effectieve en efficinte opsporing van bijzondere strafbare feiten kan leiden. De huidige cordinatie- en samenwerkingskosten zijn buitengewoon hoog.
De commissie constateert dat de bijzondere opsporingsdiensten in vergelijking met de politie spaarzaam gebruik maken van observatie informanten en infiltratie. De commissie constateert evenwel dat met name de douanerecherche, de ECD en de AID steeds vaker deze middelen inzetten. In het bijzonder bij de douanerecherche is de oncontroleerbaarheid hiervan duidelijk gebleken. De vastlegging van de gebruikte methoden door de douanerecherche liet nogal te wensen over. Ook blijken bijzondere opsporingsdiensten in toenemende mate informanten te runnen, al dan niet in samenwerking met een regionale CID. De commissie is van oordeel dat bij de normering van de opsporingsmethoden tevens moet worden aangegeven in hoeverre bijzondere opsporingsdiensten gebruik mogen maken van deze methoden.
De commissie constateert dat de bijzondere opsporingsdiensten behoefte hebben aan een orgaan dat hen in staat stelt gebruik te maken van CID-informatie. De bijzondere opsporingsdiensten willen vertrouwelijk informatie kunnen opslaan en vertrouwelijke informatie kunnen uitwisselen met politie en andere bijzondere opsporingdiensten. De commissie is van oordeel dat voorzieningen moeten worden getroffen die de politie en bijzondere opsporingsdiensten in staat stellen informatie uit te wisselen. In het merendeel van de gevallen doen zich geen problemen voor in de verhouding tussen bijzondere opsporingsdiensten en het OM. De commissie constateert echter wel dat de afstand tussen politie en OM minder groot is dan tussen bijzondere opsporingsdiensten en OM. Overigens lijkt de sturing die door het OM plaatsvindt door bijzondere diensten beter gevolgd te worden dan door de politie. Desondanks is de commissie van mening dat ook bij de bijzondere opsporingsdiensten tot een intensievere controle moet worden gekomen. Het gezag van het OM over de opsporing zou daartoe moeten worden uitgebreid tot de fase die aan opsporing voorafgaat.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken