8.5 Kernteams

8.5.1 Inleiding

In de tweede helft van de jaren tachtig is de belangstelling voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit toegenomen. Noot In dit kader ontstond de gedachte om permanente opsporingscapaciteit vrij te maken ter bestrijding van dit type criminaliteit. Gezien het feit dat de criminele activiteiten zich veelal uitstrekten over grote delen van Nederland en het buitenland werd besloten tot de oprichting van interregionale opsporingsteams. Aanvankelijk werd gesproken van interregionale recherche-teams (IRT's); vanaf 1994 van kernteams. Het zijn er thans zes, te weten Noord-Oost-Nederland, Randstad-Noord en Midden, Zuid, Rotterdam, Haaglanden en Amsterdam. Er is een landelijk team (LRT) in oprichting.

Van de kernteams wordt een prominente rol verwacht bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De commissie heeft derhalve van het begin af aan veel aandacht besteed aan het functioneren en de organisatie van deze zes kernteams en het landelijk team in oprichting. Relevante documenten zijn opgevraagd en bestudeerd. Met vele betrokkenen zijn gesprekken gevoerd. De bevindigen van de commissie terzake de kernteams komen in deze paragraaf aan de orde.

8.5.2 Taken en organisatie

In convenanten, afgesloten tussen de ministers van Justitie en Binnenlandse zaken en de regio's zijn de doelen en de structuur van de kernteams vastgelegd. De convenanten geven de volgende omschrijving van de doelen en taken van de kernteams:-ontmanteling van criminele organisaties die bovenregionaal dan wel (inter)nationaal actief zijn,-berechting van de in criminele organisaties werkzaam zijnde verdachten,-ontneming van het financieel voordeel dat deze organisaties wederrechtelijk hebben verkregen,-inventarisatie van preventieve mogelijkheden om verdere groei van deze criminele organisaties in aantal en omvang te voorkomen, -vergaring van informatie over ontwikkelingen op het gebied van de georganiseerde criminaliteit die op korte danwel lange termijn de rechtsorde in Nederland ernstig kunnen schaden. Elke politieregio dient n procent van de sterkte beschikbaar te stellen aan de kernteams. Dit gebeurt niet altijd. Zo weigert de politieregio Zeeland te participeren in het kernteam Rotterdam. Aan elk van deze teams neemt een aantal aangrenzende politieregio's deel.

Kernteam Randstad Noord & Midden:
Noord-Holland-Noord; Zaanstreek-Waterland; Kennemerland; Utrecht
Kernteam Amsterdam:
Amsterdam-Amstelland; Gooi- en Vechtstreek
Kernteam Haaglanden:
Haaglanden; Hollands Midden
Kernteam Rotterdam:
Rotterdam-Rijnmond; Zuid-Holland Zuid; Zeeland (verleent geen meewerking)

Kernteam Zuid:
Brabant-Noord; Brabant-West en -Midden; Brabant-Zuid-Oost; Limburg Noord; Limburg-Zuid
Kernteam Noord-Oost-Nederland:
Groningen; Friesland; Drenthe; IJsselland; Twente; Noord- en Oost Gelderland; Gelderland-Midden; Gelderland-Zuid; Flevoland.
Naast politie-ambtenaren uit de regio participeren ook medewerkers van ARI's en bijzondere opsporingsdiensten zoals de FIOD in de kernteams. Meer incidenteel wordt gebruik gemaakt van expertise van de ECD, CRI-accountants en de Koninklijke marechaussee.

Elk kernteam is gezags- en beheersmatig ondergebracht bij n bepaalde driehoek (korpsbeheerder, korpschef en hoofdofficier van justitie). Noot Aan de oprichting van de kernteams ligt de verwachting ten grondslag dat speciale politieteams een effectief middel vormen in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. Deze teams zouden als herkenbare eenheden ingebed moeten worden in de regiostructuren. Dit om de continuteit en kwaliteit van het grootschalig onderzoek te waarborgen. De toegevoegde waarde van de kernteams staat echter ter discussie. Sommigen menen dat de afzonderlijke bovenregionale kernteams inhoudelijk geen enkele meerwaarde hebben voor de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. Anderen menen dat verdergaande centralisatie noodzakelijk is. In het evaluatierapport van de kernteams Noot laat ook het ministerie van Justitie zich kritisch uit over de tot dan toe geconstateerde inhoudelijke meerwaarde van de kernteams. De kernteams zijn zowel organisatorisch als inhoudelijk niet wat de ministeries zich ervan hadden voorgesteld. De aanbevelingen van de commissie Wierenga blijken slechts gedeeltelijk overgenomen. Er bestaat met name veel kritiek op de wijze waarop de prioriteitenstelling binnen de kernteams plaatsvindt. Dit kan te wijten zijn aan opstartproblemen. Immers de huidige kernteams bestaan pas sinds 1994:

De heer De Graaf :
Vindt u de kernteams effectief?
De heer Wilzing:
Je moet de kernteams de tijd geven om echt effectief te kunnen worden. Ik ben er stellig van overtuigd - dit vanuit mijn eigen omgeving, wij hoeven niet elke zaak die wij hebben opgelost uitgebreid in de pers te hebben, wij zijn daar zelfs zeer terughoudend in - dat het een effectief model is. Ik denk dat het plaatje van de kernteams er in de toekomst goed uit zal zien. Je ziet dat ook in de laatste analyse, als het gaat over het oprollen van met name criminele organisaties. Noot

Variatie organisatie en het LRT

Er bestaat een grote variatie in de organisatie van de kernteams. Soms zijn zij onderdeel van de regionale recherche, soms functioneren zij als een volkomen afgescheiden organisatie. Bij de kernteams in Amsterdam Noot en Rotterdam is de vraag gewettigd of er wel sprake is van een apart kernteam of dat zij veelal een gewoon onderdeel vormen van de regionale politie-organisatie.

De heer Rouvoet:
U gaf aan hoe u dacht over de inrichting van de kernteams. Is het niet juist een punt geweest - dat was althans de mening van onder andere de commissie-Wierenga - dat wij over zouden moeten gaan naar duidelijk herkenbare, apart gezette teams, die wel gekoppeld zijn aan regionale teams maar er toch los van staan? Zij zouden herkenbare units moeten zijn, met een eigen CID, met een eigen observatieteam. Daar ziet u dus niet zoveel in?
De heer Jansen:
Ik zie daar wel wat in, maar dan voor de regio's die gezamenlijk een kernteam hebben. Wij hebben evenals Haaglanden een veel grotere regionale recherchedienst. Daar zou zo'n kernteam helemaal separaat in moeten passen als je de adviezen van Wierenga opvolgt. Dat is een merkwaardig verschijnsel, want dan ga je schotjes binnen een dienst bouwen. Je gaat weer een RCID ergens bij bouwen, je gaat weer een stukje OT apart zetten. Dat is beheersmatig heel zwak.
De voorzitter:
Dat heeft u dus ook niet gedaan.
De heer Jansen:
Dat hebben wij niet gedaan. Het kernteam is unit 1 van de regionale dienst. Wij hebben een tweede unit van gelijke grootte en wij hebben een specialistische unit ofte wel een expertise-unit die weer ondersteuning verleent aan de projecten, een soort projectenorganisatie. Noot
De organisatorische inbedding van de CID-functie in de kernteams varieert. Formeel heeft geen van de kernteams een CID-status, zodat steeds een verhouding moet worden gecreerd met een RCID. Feitelijk functioneren binnen de kernteams afzonderlijke CID-en die nagenoeg alle handelingen verrichten die een reguliere CID ook verricht.

Het voorgaande geldt niet voor Amsterdam en Rotterdam. In Amsterdam staat buiten kijf dat de (op zich wel decentrale) CID van het kernteam werkt onder verantwoordelijkheid van de RCID. De Rotterdamse regionale recherche dienst heeft een eigen CID, die moet worden onderscheiden van de Regionale CID. De eerste heeft acht runners; de laatste heeft geen eigen runners. In het Rotterdamse model is geen plaats voor een CID voor
het kernteam.
De meeste kernteams beschikken over een eigen OT. De randstedelijke kernteams kunnen hier niet over beschikken, zodat zij moeten putten uit de OT-capaciteit van de regio. Hierover zijn afspraken gemaakt. Het landelijk rechercheteam (LRT) is begin 1996 nog niet operationeel. Noot Het zal zijn activiteiten onder de verantwoordelijkheid van het landelijk OM-bureau gaan ontplooien. De taken van het LRT zullen zich concentreren op het verrichten van omvangrijke en complexe onderzoeken naar georganiseerde criminaliteit waarvoor specialistische kennis en expertise op het gebied van financile recherchemethodieken noodzakelijk is (MOT-meldingen, EG-fraude, Pluk Ze), onderzoeksactiviteiten van internationaal belang die voortvloeien uit buitenlandse rechtshulpverzoeken en zaken van nationaal belang die onvoldoende binding hebben met regionale belangen.

Het LRT zal kunnen beschikken over eigen observatie- en infiltratiecapaciteit en over een nauw aan de bestaande structuren gekoppelde CID-ondersteuning. De verhouding tot de kernteams en de regionale recherche moet in de praktijk nog uitkristalliseren. Binnen de regio's wordt op de oprichting van het LRT met terughoudendheid gereageerd.

8.5.3 Zaken en prioriteiten

De zes kernteams zijn op dit moment in totaal bezig met een twintigtal opsporingsonderzoeken. Het aantal per kernteam varieert van n tot zes onderzoeken. Het gaat daarbij doorgaans om onderzoeken naar criminele organisaties in de betrokken regio's of die banden hebben met de regio. Dit kan onderzoek betreffen naar groeperingen die als hoog georganiseerd te kwalificeren zijn, maar dit is niet altijd het geval. De overgrote meerderheid van deze zaken betreft criminele organisaties die zich bezighouden met de handel in verdovende middelen. In veel zaken spelen internationale connecties een rol. Uit de aard der zaak zijn deze onderzoeken langlopend. Omdat het veel tijd kost een goede informatiepositie op te bouwen, wordt voor een dergelijk onderzoek als minimum twee jaar aangehouden. Enkele zijn al drie jaar of langer gaande. Deze langdurige kernteamonderzoeken hebben dikwijls gevolgen voor andere onderzoeken. Het komt voor dat minder belangrijke personen kunnen worden gearresteerd, waarbij het kernteam deze gevallen wegtipt aan regionale teams. Sommige van die onderzoeken kennen talrijke deelonderzoeken. Er zijn ook dwarsverbanden tussen de verschillende kernteamonderzoeken.

De prioriteiten in aan te pakken zaken door de kernteams worden in principe landelijk door het Cordinerend beleidsoverleg (CBO) en de Vergadering van procureurs-generaal vastgesteld. De invloed van de regio's zit in de aanlevering via de RCID en de NCID van informatie betreffende criminele groeperingen. Gesteld kan worden dat de bevoegdheid van het College van procureurs-generaal om als bevoegd gezag in hoogste instantie, op advies van het CBO, de prioriteiten te stellen, weliswaar formeel bestaat, maar praktisch volledig overschaduwd wordt door het informatiemonopolie van de politie. Artikel vier van de kernteamconvenanten, die door de politieministers zijn opgesteld, is hier ook debet aan. Het bepaalt dat de kernteams worden belast met onderzoeken die door de verantwoordelijke hoofdofficier en korpsbeheerder zijn vastgesteld en waarmee is ingestemd door de Vergadering van procureurs-generaal. In de praktijk komt de prioriteitenstelling voort uit de regionale gedachte.

De heer Koekkoek:
U zei dat de driehoek van het kernteam de zaak ook moet afkaarten. Heeft u iets gemerkt van invloed van het bestuur, zeg maar de korpsbeheerder die tevens burgemeester van Eindhoven is, op de keuze van de projecten?
De heer Paulissen:
Hij heeft daar natuurlijk wel een stem in, maar ik heb sterk het gevoel dat hij zich ook laat leiden door hetgeen politie en justitie aandragen. Dus ik heb het idee dat hij op hoofdlijnen het proces volgt, dat hij nagaat of er goede dingen gebeuren die hij kan verantwoorden. Maar wat heel de voorbereiding van de onderzoeken betreft heeft hij een rol op afstand. Noot
Bij de keuze van de te onderzoeken groepen spelen eerder uitgevoerde onderzoeken een cruciale rol. In Rotterdam maakt het multidisciplinair samengestelde Platform criminaliteitsbestrijding een eerste selectie. De ruimte voor het toedelen van nieuwe zaken is beperkt aangezien kernteams vooral bezig zijn met langdurige onderzoeken. Er is veel kritiek op de prioriteitenstelling door het CBO. De onderzoeken die de kernteams nu uitvoeren, zijn tamelijk willekeurig en vooral historisch bepaald.

De voorzitter:
Maar de keuzen blijken toch nog steeds voor het grootste deel in de regio te worden gemaakt? U kunt daar, vanuit het departement, toch bijzonder weinig sturing aan geven?
De heer Van de Beek:
Het was niet zo dat het departement wilde gaan bepalen welke zaken...
De voorzitter:
Nee, maar toch wel in algemene zin, zo van: waar houdt u zich mee bezig, zijn dat inderdaad de
zaken waarvan ook wij vinden dat ze op landelijk niveau moeten worden aangepakt?
De heer Van de Beek:
Ja, dat is waar.(...) Ik wil graag even nog iets meer hierover zeggen. Niet gezegd kan worden dat de kernteams zich bezighouden met zaken die niet binnen hun portefeuille kunnen liggen. Wel kan worden gezegd - dat is ook binnen het CBO zelf zo vastgesteld - dat mogelijk een aantal zaken kan worden overgedragen aan andere interregionale teams en de kernteams zich weer met andere zware zaken zullen bezighouden. Ten aanzien van de besluitvorming is vastgesteld dat die eigenlijk wat ingewikkeld loopt en dat die wat eenvoudiger en helderder kan. Daarover zijn in mei van dit jaar afspraken gemaakt door de betrokken hoofdofficieren, met ondersteuning van de korpsen en met instemming van de korpsbeheerders. Daarmee hebben wij nu een situatie gekregen waarin wij zowel ten aanzien van de organisatie en de inrichting als ten aanzien van de besluitvorming op een punt zijn gekomen waarop wij zeggen: ja, dat was de bedoeling toen wij startten. Noot
De ervaringen met de kernteams hebben duidelijk geleerd dat het minder gemakkelijk is daadwerkelijk los te komen van het regionale belang. De onderzoeken van de kernteams worden onvoldoende bepaald door landelijke afwegingen en door het streven naar een adequate aanpak van internationale zaken.

8.5.4 Methoden

Kernteam-onderzoeken zijn per definitie grote onderzoeken. Derhalve wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare opsporingsmethoden waaronder bijvoorbeeld observatie, burger- en politile infiltratie en het runnen van informanten. De betekenis van een informant bij kernteamonderzoeken is van het grootste belang, omdat doorgaans geprobeerd wordt ook de grote vis te vangen.

Indien in een crimineel netwerk de taken zo zijn verdeeld dat een hoofdpersoon zich slechts bezighoudt met het witwassen van met drugs verdiend geld, een andere met de inkoop van drugs en een derde met de logistiek om de drugs te importeren en aan de man te brengen, kan het lastig zijn bijvoorbeeld de financile man te binden aan de rest van de organisatie. Zeker als de betrokkenen behoedzaam opereren is informatie van een goed geplaatste informant of infiltrant welhaast onontbeerlijk, al was het maar om een bankrekeningnummer door te geven van waaruit kan worden doorgerechercheerd.

Het aantal actief gerunde informanten varieert per kernteam van twee tot twintig. Sommige kernteams runnen slechts enkele informanten die echter veel relevante informatie leveren. In hoofdstuk 3 zijn enkele bijzondere gevallen van het runnen van informanten door kernteams aangegeven. Gecontroleerde aflevering en het doorlaten van partijen verdovende middelen komen voor bij de kernteams. Noot Politile infiltratie wordt door kernteams frequent ingezet.

De kernteams worden tevens geacht onderzoek te doen naar specifieke aandachtsvelden, de zogenaamde fenomeenonderzoeken. Noot Zo doet het kernteam Haaglanden bijvoorbeeld onderzoek naar ontwikkelingen in Zuid-Amerika en het kernteam Rotterdam naar EG-fraude.

Financile informatie-inwinning is voor het onderzoek van de kernteams vanzelfsprekend erg belangrijk gezien hun taakstelling en het feit dat de geldstroom immers dikwijls naar de top van de organisatie en naar relevante personen in de bovenwereld leidt. Bij het financieel rechercheren door de kernteams gaat het niet zozeer om de buitgerichte opsporing zoals verricht door de BFO's, alswel om de dadergerichte opsporing. Daarbij kan enerzijds geprobeerd worden aan te tonen wat de betrokkene legaal verdient om vervolgens de door hem gedane uitgaven hiermee te vergelijken. Anderzijds kan men zich concentreren op de uitgaven ten behoeve van een goederen(inclusief drugs-)levering. Daartoe wordt het papieren spoor onderzocht dat bijvoorbeeld tot stand komt bij de aanschaf van een boot. Het is in beide gevallen van belang de relevante bankrekeningen te kennen. Van alle uitgaven en inkomsten van dat rekeningnummer worden de opmerkelijke uitgaven geselecteerd. Dit vergt specifieke financile kennis. Hiertoe participeren in het kernteam ambtenaren van de FIOD, het BFO en CRI-accountants.

8.5.5 Sturing en controle

Beheer

De kernteams zijn beheers- en gezagsmatig ondergebracht bij bepaalde regio's en parketten. Het beheer van het LRT berust bij de ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken, de landelijke hoofdofficier van justitie en de korpschef KLPD. Noot Formeel ligt de beheersverantwoordelijkheid van de kernteams bij de korpsbeheerder van de regio waar het team is gevestigd, zo is bijvoorbeeld de burgemeester van Haarlem
beheerder van het kernteam Randstad Noord en Midden. Toch achten de korpsen die aan de kernteams personeel leveren, zich hiermee nog niet ontslagen van alle verantwoordelijkheden. Als gevolg daarvan heeft bijvoorbeeld de kernteamchef van het kernteam Noord-Oost-Nederland zo nu en dan - en soms intensief - te maken met negen korpsbeheerders en negen korpschefs. Of de korpsbeheerder daarmee tevens sturing en controle moet uitoefenen op de in te zetten opsporingsmethoden, is onderwerp van discussie. De commissie constateert dat de korpsbeheerders zich op dit moment niet of nauwelijks bezighouden met de opsporingsmethoden die door de kernteams worden gehanteerd. Het is de vraag of dat ook past bij de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders. De rol van de beheersdriehoek van het kernteam is nog niet uitgekristalliseerd.

Gezag

Het gezag berust bij de hoofdofficier van justitie die in praktijk een kernteam-officier van justitie aanwijst. Bij sommige kernteams bestaat een onduidelijke verhouding tussen de kernteam-officier van justitie en de CID-officier van justitie. Doorgaans is de kernteam-officier van justitie tevens CID-officier van justitie voor het kernteam. Bij andere kernteams zijn deze functies meer gescheiden. Van een uniforme verdeling van de gezagsbevoegdheden en -verantwoordelijkheden over de kernteams is geen sprake. De landelijke hoofdofficier van justitie is verantwoordelijk voor de gezagsuitoefening over het LRT (inclusief de CID). Kernteam-officieren van justitie zijn over het algemeen zeer betrokken bij het werk van de kernteams. Deze officieren zijn verscheidene dagen per week fysiek aanwezig bij het kernteam. Zij vallen niet bepaald op door terughoudendheid en vereenzelvigen zich nogal met de politie. Vanwege de politieke, bestuurlijke en justitile gevoeligheid van de activiteiten van de kernteams is de sturing en controle intensief.

De heer Vos:
Mevrouw Gonzales, ik wil u eerst vragen stellen over uw werkveld als zodanig. Waar bestaat uw werk als kernteamofficier uit? Kunt u dat in het kort beschrijven?
Mevrouw Gonzales:
In Haarlem is er heel duidelijk voor gekozen dat de kernteamofficier tevens de CID-verantwoordelijkheid heeft voor het kernteam. Deze is dus tevens CID-officier, maar alleen van de CID van het kernteam. De nadruk van het werk ligt dan op de CID-fase en de zogenaamde proactieve fase. Het werk is in het algemeen voor een deel het opsporingswerk. Daar moet je bij het team bovenop zitten, dus nagaan welke methoden er worden gebruikt. Aan de andere kant moet je, juist als officier, toetsen aan de rechtmatigheid, dus: wat kan volgens de wet wel en niet.
De heer Vos:
U praat nu over uw CID-functie, maar kunt u iets vertellen over de kernteamelementen als zodanig? Wat is de functie van de officier van het kernteam?
Mevrouw Gonzales:
In feite heb je veel meer te maken met het aansturen van een aantal grote projecten die langer duren dan een paar weken. Je hebt te maken met een specialistisch team waarin alle onderdelen verenigd zijn: een eigen CID, een eigen observatieteam en een aantal tactische onderzoeken. Ook in de beheersmatige sfeer draai je mee in het reilen en zeilen van het kernteam.
(...) De heer De Graaf:
Maar heeft u nog wel voldoende distantie als officier als u eigenlijk deel uitmaakt van de leiding van het politieteam?
Mevrouw Gonzales:
Dat is altijd het punt dat je houdt als je als officier zo dicht op een opsporingsinstantie zit. Ik denk het wel, want ik ben juist de scharnier naar de zaaksofficier, mijn hoofdofficier en mijn unithoofd. En zij zijn mijn klankborden met wie ik dingen ook overleg, dus als het al zo is dat ik in mijn enthousiasme meer galoppeer waar het iets minder zou kunnen, dan heb ik altijd een paar mensen die aan de bel trekken en zeggen: heb je hier wel aan gedacht, of hoe zit dat? Ik denk dat daarmee de distantie wel verzekerd is. Noot

Cordinerend rechters-commissarissen

Binnen de rechterlijke macht werd in 1994 in de aanpak van de georganiseerde criminaliteit aanleiding gezien het instituut van cordinerend rechter-commissaris (CRC) in te voeren. Met de instelling van kernteams die immers over de arrondissementsgrenzen werken, werden kernteam-officieren aangesteld. Daaruit werd de conclusie getrokken dat ook een CRC op zijn plaats zou zijn. In de loop van 1995 zijn in de arrondissementen waar een kernteam is gevestigd rechters, in de rang van vice-president, aangesteld met de bedoeling de cordinatie van de rechterlijke betrokkenheid bij een kernteam op zich te nemen. dat wil niet zeggen dat de CRC alle kernteamzaken behandelt. Hij dient te cordineren in zaken die door andere rechters-commissarissen worden afgedaan. Er zijn zes kernteams en daarom ook zes cordinerend rechters-commissarissen. De strafvorderlijke taakverdeling behoeft met hun aanstelling niet te worden aangepast. Het OM leidt en cordineert de opsporing en daar ligt de verantwoordelijkheid voor de onderzoekskeuzes; de rechter toetst. De rechters-commissarisen behouden hun eigen bevoegdheid tijdens het gerechtelijk vooronderzoek. Door zijn
overzicht over lopende kernteamzaken kan de CRC afstemming tussen de diverse onderzoeken realiseren. Er zijn zes kernteams en derhalve ook zes CRC's. Een punt van discussie is de rol van de CRC tijdens het vooronderzoek. Juist omdat deze voorfase voor de kernteams zeer belangrijk is, is door n van de CRC's de mogelijkheid geopperd dat de CRC zich daarmee zal moeten bezighouden. Noot Op dit moment spelen de CRC's echter geen enkele rol bij de beoordeling van opsporingsmethoden die centraal staan in dit onderzoek.

De heer Vos:
Uw redenering is dus: ik ben een CRC bij een van de kernteams, de kernteams doen het zware werk en ik wil werk doen, ook in de proactieve fase waarin de kernteams actief zijn. Maar waarom is dat juist een taak voor een CRC? Waarom zegt u niet dat dit bij het OM thuishoort? Wat kunt u toevoegen?
De heer Gelderman:
Ook tegen mij is gezegd dat de cordinatie toch eigenlijk een OM-taak is. Waarom moet daar een rechter aan zitten, is mij gevraagd. Daarover doordenkende, komt toch aan de orde dat het handig kan zijn dat een centrale rechter-commissaris, die in goed contact staat met de in zijn ressort werkzame andere RC's, afspraken kan maken over het cordineren van een aantal onderzoekshandelingen. Als in een grote zaak drie of vier takken een rol kan spelen, dan is het wel zo handig dat het getuigenverhoor door n RC wordt - met diverse takken in die ene zaak - die bij diverse rechtbanken speelt, een getuige wordt gehoord die in de verricht. Dat kan de cordinerend RC zijn. Er zullen natuurlijk afspraken gemaakt moeten worden over tijdstippen waarop handelingen worden verricht, opdat de ene huiszoeking de andere niet frustreert. (...)
De heer Vos:
Is dan uw overweging dat het zo praktisch is om daar een rechter-commissaris in de voorfase te plaatsen? Of zegt u dat daar de grootste knelpunten liggen, dat daar grondrechten geschonden kunnen worden en dat daar dus een rechter bij moet komen als bepaalde werkmethoden aan de orde komen in de voorfase?
De heer Gelderman:
Mijn gedachte is geweest dat bij het inzetten van bijzondere opsporingsmethoden die een inbreuk vormen op het grondrecht van privacy - daar praten wij met name over - de inbreuk op de grondrechten bij wet in formele zin moet worden geregeld. Als je dat regelt, moet je ook zeggen op welke wijze dat zou mogen en onder welke omstandigheden dat zou mogen. Er moet ook getoetst worden of volgens die normen wordt gewerkt. Daar het grondrecht van de persoonlijke levenssfeer van groot belang is, ben ik van mening dat de strafvorderlijk kwalitatief zo hoog mogelijke autoriteit degene moet zijn die de toets aanbrengt. Dan is het de rechter die het moet doen. De vraag is dan wel welke rechter het moet zijn. Ik heb in mijn optie gekozen voor de CRC. (...) Noot

8.5.6 Beoordeling

De kernteams hebben geen expliciete wettelijke basis. De beheers- en gezagslijnen zijn vastgelegd in convenanten tussen de regio's en de ministeries. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de bestaande structuren. De taken en bevoegdheden van de kernteams zijn afgeleid van de bestaande wettelijke regelgeving. De commissie is van oordeel dat de taken en de bevoegdheden van de kernteams in een regeling op basis van de wet moeten worden vastgelegd.

De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokken functionarissen vormen aanleiding tot verwarring. De commissie is van oordeel dat indien daadwerkelijk een bovenregionale meerwaarde wordt nagestreefd het noodzakelijk is de kernteams een positie te geven waardoor zij als afzonderlijk te identificeren eenheden kunnen functioneren.

De commissie constateert dat de kernteams werkelijk alle methoden hanteren die in dit onderzoek centraal staan. De bestrijding van de criminele organisaties waarop de kernteams zich richten, noodzaakt volgens betrokkenen tot het gebruik van al deze methoden. De kernteams maken onder andere gebruik van burgerinfiltranten, inkijkoperaties, gecontroleerde afleveringen en doorlatingen. Vooral in de Randstad zijn daarmee ervaringen opgedaan. In hoofdstuk 3 heeft de commissie aangetoond dat deze ervaringen niet altijd positief waren. Over het algemeen is bij de inzet van deze methoden sprake van een deugdelijke administratie en verslaglegging van deze methoden. Het OM is nagenoeg steeds op de hoogte van deze methoden en heeft daaraan tevens toestemming verbonden. Het gaat bij de kernteams om een systematisch gebruik van deze methoden.

De commissie is van oordeel dat de prioriteitenstelling van de te onderzoeken zaken verbetering behoeft. Er bestaat een kloof tussen de beslissingen van het College van procureurs-generaal en de feitelijk door de kernteams uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast is de commissie van oordeel dat de prioriteitenstelling van onderzoeken op basis van tellingen van criminele organisaties ontoereikend is. Een meer uitgebreid kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in Nederland is noodzakelijk om tot een meer verantwoorde keuze van de te onderzoeken zaken te kunnen komen. De commissie is van oordeel dat de kernteams zich op dit moment primair richten op de opsporing van drugdelicten. De commissie acht het wenselijk dat de kernteams zich tevens bezig gaan houden met andere vormen van georganiseerde
criminaliteit. Bij de prioriteitenstelling moet tevens gestreefd worden naar afstemming tussen nationale prioriteiten en interregionale wensen en mogelijkheden.
De commissie constateert dat de sturing en controle van de methoden die door de kernteams worden gebruikt intensiever is dan bij regionale recherche-eenheden en CID-en. Dit heeft te maken met de politieke, maatschappelijke, justitile en bestuurlijke gevoeligheden van de activiteiten van deze kernteams. Het OM zit er bovenop.

De sturing en controle door de korpsbeheerders is nog niet uitgekristalliseerd. De commissie is van oordeel dat de beheersverantwoordelijkheid van de korpsbeheerder hem ertoe dwingt beter te participeren in de besluitvorming over de onderzoeken en de te hanteren methoden. Van een verantwoordelijkheid op afstand kan naar het oordeel van de commissie geen sprake zijn. In het verleden is meermalen aangetoond dat het gebruik van opsporingsmethoden directe beheersconsequenties heeft. De commissie is daarnaast van oordeel dat de rechters-commissarissen een belangrijke taak moeten hebben bij de beoordeling van de in te zetten methoden. De commissie acht het gewenst dat de rechters-commissarissen vooraf de in te zetten methoden toetsen. In hoofdstuk 9 geeft de commissie aan hoe zij deze rechterlijke toetsing vorm wil geven. De toegevoegde waarde van de kernteams is nog onvoldoende uitgekristalliseerd. De commissie is van oordeel dat indien kernteams daadwerkelijk als afzonderlijke eenheden kunnen functioneren en de prioriteitenstelling een betere basis krijgt, een inhoudelijke meerwaarde kan worden bereikt. Op dit moment is in veel gevallen sprake van kernteams die primair regionale belangen vertegenwoordigen. De commissie acht dat in tegenspraak met de doelstelling van de kernteams. Indien de kernteams er niet in slagen bovenregionale opsporing te bewerkstelligen is de betekenis van de kernteams gering.

De kernteams en het LRT moeten naar het oordeel van de commissie de tijd krijgen te bewijzen dat zij daadwerkelijk een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van de regionale eenheden. De taken van het LRT zijn diffuus en de meerwaarde van dit team moet nog blijken. De commissie is echter wel van mening dat indien in 2000 nog niet expliciet is aangetoond dat de kernteams en het LRT een inhoudelijke betekenis hebben, besloten moet worden tot een andere organisatie van de opsporing.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken