8.4 Ondersteunende diensten

8.4.1 Inleiding

De CID-en en de tactische recherche maken gebruik van verschillende ondersteunende eenheden. Het gaat daarbij om eenheden die werkzaamheden met een geheim karakter verrichten, met name observatie-acties. De commissie heeft onderzoek gedaan naar de organisatie en het functioneren van observatieteams (OT's), arrestatieteams (AT's), Secties technische ondersteuning (STO's), de Dienst technisch operationele ondersteuning (DTOO) van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), de politile infiltratieteams (PIT's) en de bureaus financile ondersteuning (BFO's).

De commissie heeft alle regio's gevraagd relevante documenten over deze ondersteunende diensten toe te sturen. In verschillende regio's zijn uitgebreide interviews gehouden met leden van deze diensten. Tenslotte heeft de commissie enkele leden van deze teams gehoord teneinde een beeld te kunnen krijgen van de activiteiten van deze teams.

8.4.2 Werkzaamheden, juridische basis en omvang

Een OT houdt zich bezig met het onopvallend waarnemen van bewegingen van verdachten, CID-subjecten en anderen. Niet elke politieregio beschikt over een observatieteam. In een aantal gevallen wordt interregionaal samengewerkt. Van de bijzondere opsporingsdiensten beschikken de FIOD en de AID over een eigen OT. Hiervan wordt bij capaciteitsgebrek ook door de politie gebruik gemaakt. De omvang van de OT's varieert, onder meer afhankelijk van de omvang van de regio, van tien tot zestig personen. Nederland heeft vijf Schengen-observatieteams ingesteld die op verzoek van het buitenland observatiewerkzaamheden in Nederland uitvoeren. Deze OT's verrichten in de praktijk veelal reguliere observatiewerkzaamheden voor de regio's, maar zijn te allen tijde inzetbaar voor het uitvoeren van buitenlandse verzoeken.

De acht AT's in Nederland houden zich het grootste deel van de tijd bezig met het aanhouden van vuurwapengevaarlijke verdachten. Daarnaast assisteren zij de CID-en en de tactische recherche bij enkele zeer specifieke observatiemethoden. Noot Vanwege technische en andere vaardigheden worden zij geregeld ingezet voor inkijkoperaties en het plaatsen van plaatsbepalingsapparatuur. Hoewel dit soort bezigheden niet specifiek vermeld staat in de taakomschrijving van de AT's, is het de commissie gebleken dat CID-en en tactische recherche met enige regelmaat hiervoor gebruik maken van deze AT's. Tegenwoordig bedienen de meeste arrestatieteams meer dan n regio en worden zij dan ook door meer dan n regio via convenanten gefinancierd. Of inkijkoperaties en het onopgemerkt aanbrengen van apparatuur ook tot de werkzaamheden behoren, staat soms wel en soms niet in die convenanten vermeld. Dat soort werkzaamheden wordt in ieder geval niet genoemd in het Besluit beheer regionale politiekorpsen (BBRP). Naast het AT voert ook het OT, behalve de genoemde functies in het BBRP, nog andere taken uit. De taken van de STO en de DTOO zijn niet vastgelegd in op de wet gebaseerde regelingen. De STO's verzorgen de technische kant van het observeren van personen, zoals het plaatsen van video-camera's. Zij hebben onder andere audio-, video- en radio-apparatuur en eenvoudige plaatsbepalingsapparatuur ter beschikking ten behoeve van de recherche. De STO's onderhouden de apparatuur en vervaardigen specifieke toepassingen van bestaande apparatuur. Door hun technische kennis worden zij ook ingeschakeld als die apparatuur moet worden aangebracht en in werking gesteld. De STO bestaat bij de meeste korpsen maar uit enkele personen.

Het OT en de STO zijn soms onderdeel van de CID en soms onderdeel van een ander deel van de recherche. Per regio zijn het OT en de STO verschillend georganiseerd. De capaciteit van het OT is veelal onvoldoende om aan alle aanvragen tot observatie te voldoen.

De Dienst technische operationele ondersteuning van het KLPD is een landelijke dienst die technische ondersteuning bij observatiewerkzaamheden verleent, apparatuur uitleent en faciliteiten als het videolaboratorium ter beschikking stelt (zie verder tabel). Ook worden wel eens inkijkoperaties verricht wanneer
deze onder moeilijke omstandigheden moeten worden uitgevoerd. Het plaatsen van peilbakens is een specialisme van de DTOO. De DTOO beschikt over een sleutelcentrale, waardoor het in principe mogelijk is alle sloten te openen. Nagenoeg alle korpsen maken gebruik van deze dienst.

Assistentie aanvragen in recherchezaken van alle regio's aan het DTOO in 1995 en 1994

Tabel

Over de jaren 1992 en 1993 is slechts het totale aantal verzoeken om assistentie in recherchezaken bekend. Dit zijn respectievelijk 485 en 806 aanvragen. Uit deze gegevens, inclusief de totalen uit de tabel, blijkt een aanzienlijke toename van assistentieverzoeken aan het DTOO over de afgelopen vier jaren. Over 1992-1994 zijn de cijfers over daadwerkelijke inzetten niet paraat, maar de gegevens hierover uit 1995 geven een indicatie. Vijftien procent van de verzoeken om assistentie wordt niet ingewilligd. Redenen van tactische, technische of juridische aard liggen hieraan ten grondslag. Om het gebruik van het videolaboratorium, sema-kloon en het plaatsen van peilbakens blijkt het meest verzocht te worden. Over 1992 en 1993 is het mogelijk om de gegevens over aantallen assistentieverzoeken uit te splitsen naar politieregio, de KLPD en overigen. Onder overigen vallen de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee en de kernteams. De korpsen die in beide jaren de meeste verzoeken om assistentie hebben ingediend zijn achtereenvolgens Utrecht, Amsterdam-Amstelland en het KLPD. Met de evolutie van de relatief eenvoudige pseudokoop naar complexere vormen van politie-infiltratie zijn in 1992 professionele politile infiltratieteams (PIT's) opgericht. Deze teams houden zich exclusief bezig met politile infiltratie-acties. Een model-PIT bestaat uit vier infiltranten en vier begeleiders. Dit zijn bij voorkeur zowel mannelijke als vrouwelijke politiefunctionarissen. Verder is er nog een chef en een administratieve kracht toegevoegd. De begeleiding van politie-infiltranten vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de chef van het PIT en niet van het kernteam of het regionale korps dat om de infiltratie heeft verzocht. De laatste jaren stond de politie drie PIT's ter beschikking. Deze bevinden zich in het zuiden (Den Bosch), oosten (Apeldoorn) en noorden (Assen). In 1994 telden deze teams respectievelijk 11, 7 en 4 medewerkers. Het PIT in het noorden is slechts op halve sterkte. De oprichting van een landelijk politieel infiltratieteam is half voltooid en telt drie leden. Dit team zal zich vooral bezighouden met internationale verzoeken. In Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond bestaan ook plannen om tot oprichting van een PIT te komen. Op dit moment is volgens velen een gebrek aan politie-infiltranten.

De voorzitter :
Op dit moment zijn er slechts 25 volledige infiltratiebanen in Nederland. Is dat juist?
De heer Karstens:
Ja, ik heb al eerder aangegeven dat het mij enigszins teleurstelt dat sinds de reorganisatie van de Nederlandse politie het aantal plaatsen is teruggelopen tot 25. In 1992 sprak ik nog over 75 plaatsen.
Noot
Echter, de commissie stelt vast dat de PIT's over het algemeen het aantal verzoeken goed kunnen afhandelen. Volgens art. 11 Beheersbesluit beschikt een regionaal politiekorps zelfstandig of samen met andere korpsen over een BFO. Dit is onder meer belast met het inwinnen van gegevens van financile aard ten bate van opsporingsonderzoeken teneinde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen. Op verzoek ondersteunt het BFO de RCID door het inwinnen en analyseren van gegevens van financile aard uit een CID-register. De Regeling bureaus financile ondersteuning van 25 maart 1994, Stc 64, bepaalt onder meer dat het bureau tenminste is samengesteld uit een hoofd, twee politie-ambtenaren met ervaring als tactisch rechercheur, twee politie-ambtenaren die aantoonbaar boekhoudkundig zijn onderlegd en een administratief medewerker. De meeste BFO's zijn volgens het model van de regeling opgebouwd. Per regio zijn wel grote verschillen ten aanzien van de plaats in de organisatie.

De heer Rouvoet:
De verhouding tussen het BFO en de regionale CID is niet altijd even helder. Draait een BFO alleen in een tactisch onderzoek mee of is er ook een financile voorfase?
De heer Van Gemert:
Nee. Ik kan alleen maar over de situatie in Amsterdam spreken. Daar maakt het BFO geen onderdeel uit van de CID. Het valt evenmin onder dezelfde chef. Het BFO is onderdeel van het Bureau tactiek.
De heer Rouvoet:
Zo is de organisatie, maar nu de praktijk. Draait het BFO mee in CID-activiteiten?
De heer Van Gemert:
Nee.
De heer Rouvoet:
Gebeurt dat alleen in Amsterdam zo of is dat overal zo?
De heer Van Gemert:
Bij mijn weten is dat wel verschillend. In Amsterdam draait het BFO daarin niet mee. Het enige wat ik mij kan herinneren, is dat er ooit naar aanleiding van informatie is gevraagd om toelichting op informatie van een informant. Er werd toen dus om deskundigheid gevraagd, laat ik het zo zeggen. Een
accountant vertelde iets over de opbouw van een jaarrekening, dat soort zaken. Noot
In de praktijk zijn bij alle BFO's ook andere financile deskundigen, zoals (formeel vanuit de FIOD gedetacheerde) belastingambtenaren, gedetacheerd of accountants.

Opleiding en cordinatie

Voor het werken bij een OT of AT is een opleiding van meer dan tien weken verplicht. Bovendien wordt in de teams later nog ruim aandacht besteed aan het bijhouden van vaardigheden. De voortgezette opleidingen en trainingen van de acht AT's worden in Rotterdam gecordineerd en hebben overal dezelfde inhoud. Ook de procedures, de afspraken, de technieken en de tactieken zijn gelijk. Er bestaat een Landelijk Contact Arrestatieteams (LCA), dat uit een beleidsmatige en een operationele component bestaat. Het is niet duidelijk in hoeverre deze vergaderingen met de praktijk van de AT's van doen hebben. De DTOO werft onder leden van arrestatieteams, zodat men behalve van technische expertise ook verzekerd is van basisvaardigheden. Voor de STO geldt geen eis van vooropleiding. Er is wel veel keuze in onverplichte cursussen. Het Landelijk informatiepunt politile observatie (LIPO) en het Landelijk contact observatie (LCO) proberen enige afstemming te realiseren tussen de OT's in het land. Het Landelijk cordinatiepunt grensoverschrijdende observatie (LCGO) is het scharnierpunt voor de observatie in en vanuit het buitenland. Het LCGO vervult vooral de administratieve functie ten behoeve van een eventueel later strafproces. Politie-infiltranten voor een PIT worden geselecteerd uit vrijwilligers uit de gehele politiedienst, dus niet (zoals in het verleden) alleen uit arrestatie- en/of observatieteams. Deze personen -er zijn ook vrouwelijke infiltranten- worden onder meer geselecteerd aan de hand van een psychologische test en de cursus aan de Rechercheschool. Het komt voor dat cursisten worden afgewezen omdat zij te fanatiek zijn, te weinig improvisatievermogen hebben, te kampen hebben met morele problemen, de politiehouding niet kunnen loslaten enzovoort. Politie-infiltratie geschiedt onder auspicin van de Afdeling nationale cordinatie politile infiltratie (ANCPI) van de CRI. De ANCPI cordineert de werkzaamheden van de politile infiltratieteams. De cordinerende rol van de ANCPI is groot, wellicht het grootst van alle diensten van het KLPD. Een formele basis daarvoor is er niet. Niettemin neemt de ANCPI zowel financieel als materieel (bijvoorbeeld bij het verlenen van valse identiteiten) een sleutelpositie in.

De voorzitter:
In het rapport-De Wit wordt in feite verschil gemaakt tussen een politie-infiltrant die een valse identiteit aanneemt en anderen. Waarom is dat verschil zo belangrijk?
De heer Karstens:
Als je de definitie van infiltratie neemt zoals die recent is opgenomen in de eindrapportage van de werkgroep infiltratie, dan is infiltratie nog steeds het al dan niet met behulp van een valse identiteit binnendringen in het milieu door buitenstaanders. Ik heb weleens gezegd dat de woorden al dan niet kunnen worden vervangen. Want als wij binnendringen in criminele organisaties dan zal dat per definitie met behulp van een valse identiteit gebeuren. Ik acht het niet toelaatbaar en niet gewenst dat mensen onder eigen identiteit binnendringen, in ieder geval als het politiemensen betreft.
De voorzitter:
Dus alle politie-infiltranten gebruiken een valse identiteit?
De heer Karstens:
Alle politile infiltranten die door mij gecordineerd worden, hebben een valse identiteit.
De voorzitter:
Geeft u die identiteit?
De heer Karstens:
Een van de dingen die ik versta onder facilitaire dienstverlening is het verstrekken van een valse identiteit. Noot
Het hoofd en de medewerkers van een BFO dienen de BFO-vervolgopleiding aan de rechercheschool te hebben gevolgd.

8.4.3 Methoden

Geheimhouding en openbaarheid

De activiteiten van deze ondersteunende diensten worden veelal niet in het zittingsdossier vermeld. De leden van deze teams hechten sterk aan het geheime karakter van hun werkzaamheden. Daarbij is de stelling dat, indien personen die betrokken zijn bij criminele organisaties op de hoogte geraken van de observatiemethoden die door de teams worden gehanteerd, deze hun effectiviteit verliezen. De precieze wijze van observeren en de positie van waaruit is geobserveerd worden nagenoeg steeds geheim gehouden. OT's en AT's functioneren veelal vanuit een afgeschermde lokatie. De chef maakt proces-verbaal op van de werkzaamheden van de leden en getuigt eventueel ter terechtzitting. Dit om te voorkomen dat de leden zelf moeten getuigen. Daarmee zouden zij hun eigen identiteit prijsgeven en niet meer kunnen functioneren als observant.
Als het gaat om geheimhouding, is de status van OT, AT en STO niet duidelijk. Zij werken immers soms in het (open) tactische traject, soms in het (gesloten) CID-traject. Het is niet altijd duidelijk welke activiteiten die uitgevoerd moeten worden voor de CID wel en welke niet geheim moeten blijven voor de tactische recherche. Als antwoord op dit probleem wordt de laatste tijd in toenemende mate de volgende werkwijze gehanteerd. De tactische recherchechef en de zaaksofficier worden vooraf op de hoogte gebracht van de methode die de CID of de ondersteunende diensten zullen hanteren om aan informatie te komen. Hoe de methode precies gehanteerd wordt vernemen zij niet; de hoe-vraag wordt wel besproken in het overleg tussen CID-chef en CID-officier. Hoewel, ook lang niet altijd zijn CID-chefs precies op de hoogte van de werkwijzen van de ondersteunende diensten.

De inzet van methoden door de ondersteunende diensten vindt altijd plaats op aanvraag en onder verantwoordelijkheid van een andere dienst. Zij toetsen niet zelf of de actie geoorloofd is, maar vragen aan de aanvrager of de benodigde toestemming verkregen is.

Methoden OT's

De voornaamste activiteit van observatieteams is het waarnemen van de bewegingen en activiteiten van verdachten en andere personen die in de belangstelling van de recherche staan. Vaak gebeurt dit vanuit auto's, maar ook op de fiets, te voet of vanuit de lucht met behulp van vliegtuigen. Observatieteams werken de meeste tijd voor de tactische recherche en soms voor de CID. In het laatste geval dienen ze veelal te onderzoeken of de informatie die een informant geeft klopt. Soms wordt ook nagegaan of de informant doet wat hij zegt te doen. Het werken voor de CID kan ook bestaan uit het in kaart brengen van de activiteiten en contacten van personen van wie wordt vermoedt dat ze strafbare feiten plegen. Als OT's voor de tactische recherche werken, is de observatie meer direct gericht op het vaststellen van betrokkenheid bij strafbare feiten. Ook houden OT's partijen die, al dan niet tactisch, gecontroleerd moeten worden afgeleverd of doorgelaten onder observatie.

In principe kunnen personen die zich in de publieke ruimte bevinden worden geobserveerd. De observaties worden bijvoorbeeld met behulp van speciaal geprepareerde busjes of vermommingen uitgevoerd. Zo wordt melding gemaakt van het zich verkleden als toerist om onopvallend foto's te kunnen maken. Gewaagder is het om te doen voorkomen dat men in een loods werkt en daar brutaalweg sjouwend met een doos binnen te lopen.

Het OT maakt meestal verschil tussen gluren en inkijken. Regelmatig wordt door spleten en kieren en over muurtjes gekeken, door een raam of een gat in de heg of wordt een oor tegen een schuur gelegd. Ook vanuit een privtuin een woning observeren of over een schutting het uitladen van een auto op privterrein met video vastleggen vindt men niet iets wat uitvoerig besproken moet worden en wat voorafgaande toestemming vereist. Naar binnen kijken in een woning achten bijna alle leden van een OT ongeoorloofd. In incidentele gevallen neemt het OT een vuilniszak mee om de inhoud daarvan te onderzoeken. Daarnaast beschikken OT's over een standaarduitrusting van verrekijkers, nachtkijkers, videocamera's en foto-camera's. Direct afluisteren gebeurt slechts incidenteel.

Een OT maakt melding van een postbus waarin microfoontjes zijn aangebracht die van binnen uit gericht kunnen worden, zodat men tot 50 meter in de omgeving kan afluisteren. Dit bleek niet effectief, vanwege het omgevingsgeluid. Uit enkele regio's meldt men het afluisteren in horeca-gelegenheden waarbij subjekten en rechercheurs aan belendende tafeltje zaten. Ze verstonden overigens erg weinig. De meeste regio's laten de waarnemingen, soms zelfs de complete OT-verslagen en de afgeluisterde gesprekken over de autotelefoon, registreren bij de CID. Deze is in principe ook verantwoordelijk voor de uitgifte. Eventueel proces-verbaal wordt opgemaakt door de teamleider van het OT.

De heer Kloosterman:
Eh, wij krijgen een soort van opdracht mee waarin gevraagd wordt of wij een bepaalde handeling kunnen vastleggen, dat kunnen zien, een overdracht van het maakt niet uit wat, verdovende middelen, gestolen televisies en noem maar op. Daarvoor gaan wij de straat op. En dat proberen wij vast te leggen. En daar kan een tactisch team mee werken.
De voorzitter:
Maar hoe lang? Het gaat meestal toch op een paar mensen of op een auto of op een huis?
De heer Kloosterman:
Ja, je hebt onderzoeken waar wij vrij lang op zullen werken en je hebt onderzoeken die eenmalig zijn. Eh, maar in feite wordt dat allemaal beslist door het hoofd CID. Dat is mijn pakkie-an eigenlijk niet zo. Ik doe eigenlijk wat mij opgedragen wordt. Noot

Methoden AT's

Het merendeel van het werk van AT's heeft niets te maken met het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden. De commissie heeft desondanks gemeend aandacht te moeten besteden aan de activiteiten van AT's omdat zij een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van inkijkoperaties. De AT's hebben met de DTOO min of meer het monopolie op het uitvoeren van inkijkoperaties.

De heer Koekkoek:
Bij die neventaken denk ik bijvoorbeeld aan inkijkoperaties. Doet u die nog steeds in Rotterdam?
De heer Broere:
Als wij een verzoek daartoe krijgen, doen wij dat nog steeds.
De heer Koekkoek:
Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
De heer Broere:
Ik kan mij niet herinneren dat wij de laatste twee jaar in Rotterdam een inkijkoperatie hebben gedaan. Zolang de huidige chef RCID er is - de heer In 't Veld - is de afspraak, dat hij degene is die dit bepaalt en het aan persoonlijk aan mij terugkoppelt.
De heer Koekkoek:
En voor andere korpsen?
De heer Broere:
Wij werken ressortelijk. Wij zijn ingebed in de organisatie van Rotterdam-Rijnmond. Wij werken voor vijf regiokorpsen. De laatste mij bekende inkijkoperatie is van februari dit jaar.
De heer Koekkoek:
Uitgevoerd door uw mensen?
De heer Broere:
Ja, uitgevoerd door mijn mensen.
De heer Koekkoek:
Is u bekend of de officier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven?
De heer Broere:
Daar gaan wij van uit. (...) Noot Inkijken vindt bijna altijd plaats in ruimten als schuren, loodsen, containers en garages. Inkijken in woningen komt slechts in uitzonderingssituaties voor. Daarbij doen zich wel grensgevallen voor zoals het inkijken in een bijkeuken die aan het woonhuis grenst. De frequentie van het aantal inkijkoperaties door AT's is moeilijk vast te stellen. Van een systematische verslaglegging is weinig gebleken. Desondanks bleek het mogelijk een soort overzicht te maken. Tabel Vroeger maakten de AT's geen proces-verbaal op van een inkijkoperatie, maar werd de verkregen informatie mondeling, al dan niet via de CID, doorgegeven aan de aanvrager. Het niet opmaken van proces-verbaal paste in de sfeer van geheimhouding waarin de inkijkoperaties werden uitgevoerd. Voorzover zij nog plaatsingen van apparatuur en inkijkoperaties uitvoeren, hanteren bijna alle AT's tegenwoordig het uitgangspunt dat daarvan proces-verbaal moet worden opgemaakt. In dat proces-verbaal staat niet de techniek van binnentreden vermeld, maar wel staat dat er is binnengetreden en wat men heeft aangetroffen of heeft geplaatst. De indruk bestaat dat in het afgelopen jaar het aantal inkijkoperaties is teruggelopen.

Methoden STO's

De STO's stellen allerlei apparatuur en technische kennis ter beschikking aan de tactische recherche of de CID. Deze secties hebben vooral veel werk aan het plaatsen van statische videocamera's. Zij hebben onder andere veel gexperimenteerd met het afluisteren met richtmicrofoons of bugs. In de praktijk van de opsporing wordt dit middel enkele malen per jaar ingezet, ook al ontbreekt daarvoor een wettelijke basis. De ervaringen met direct afluisteren zijn veelal negatief. Door de grote hoeveelheid bijgeluiden zou nauwelijks bruikbaar geluid kunnen worden opgevangen. Direct afluisteren met toestemming van n van de deelnemers komt vaker voor. Een infiltrant of een informant, soms ook een aangever die in overleg met de politie meer bewijs gaat verzamelen tegen een verdachte, kan een microfoontje krijgen, dat onzichtbaar voor derden wordt meegedragen. De STO zorgt voor het apparaatje en voor onzichtbare montage. Een STO beschikt veelal over n of meer auto's met video-apparatuur voor waarnemingen op de openbare weg.

STO's volstaan vaak met het bijhouden van een uitleen-administratie, met behulp waarvan zij indien nodig proces-verbaal kunnen opmaken.

Methoden DTOO

Indien de regio's bij de opsporing hoogwaardige apparatuur of specialistische technische kennis nodig hebben,
wordt de landelijke dienst, de DTOO, ingeschakeld. De DTOO houdt zich vooral bezig met uitleen en plaatsing van videocamera's en plaatsbepalingsapparatuur. De DTOO verrichtte in 1995 ruim 350 plaatsingen (zie tabel in paragraaf 8.4.2).

De voorzitter:
U plaatst die apparatuur ook?
De heer Hellemons:
Ja, wij plaatsen die apparatuur ook.
De voorzitter:
Hoe plaatst u die apparatuur?
De heer Hellemons:
Ik kan u niet precies vertellen hoe wij die apparatuur plaatsen. Ik kan u wel vertellen dat wij daarvoor een aantal specialisten in dienst hebben, wel eens wat gemakkelijk en snel aangeduid als de sectie stiekem uit Driebergen.
De voorzitter:
Dat is toch geen gekke naam.
De heer Hellemons:
Ik vind dat een naam die niet helemaal recht doet aan hetgeen daar gebeurt. Aan de ene kant ben ik gevleid, als men dat de sectie stiekem noemt, omdat dit aangeeft dat de informatie over hoe exact gewerkt wordt, goed afgeschermd is en niet aan alle kanten uitlekt. Dat blijft dus goed in de hand. Aan de andere kant heeft stiekem in mijn persoonlijke beleving ook iets van oncontroleerbaar, slecht en geniepig.
Noot
Naast het plaatsen van plaatsbepalingsapparatuur voeren leden van de DTOO ook inkijkoperaties uit. Dit gebeurt door het DTOO als voor een AT de opdracht bijvoorbeeld in technisch opzicht te moeilijkis. Het aantal inkijkoperaties dor het DTOO bedraagt ongeveer twaalf per jaar.

Methoden PIT

Politie-infiltratie kan diverse vormen aannemen, varirend van pseudokoop en hand- en spandiensten bij een levering van verdovende middelen tot de oprichting van een frontstore en de zogeheten projectmatige infiltratie. Noot De inzet van een PIT wordt beschouwd als ultimum remedium. Daarom vraagt het PIT de aanvrager naar eerder gebruikte methoden.

De infiltranten werken met n of meer valse-identiteiten. Op dit moment zijn er volgens de ANCPI 30 personen in Nederland met meer identiteiten. Het verlenen van een valse identiteit geschiedt op basis van een briefwisseling tussen de ministers van Binnenlandse Zaken, Justitie, Financin en Verkeer en Waterstaat gevoerd in de periode 1988-1992. Daarin wordt afgesproken dat de procureurs-generaal op juridische en beleidsmatige gronden afzien van strafvervolging van ambtenaren die betrokken zijn bij de verwezenlijking van pseudo-persoonskaarten, de afgifte van identiteitsbewijzen, van rijbewijzen en sofi-nummers.

Methoden BFO

Het onderzoek van de BFO's is gericht op het verkrijgen van inzicht in geldstromen en vermogensposities, ten behoeve van de ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen (buitengerichte opsporing) en de vergaring van criminele inlichtingen. In de praktijk is van dit laatste, met uitzondering van de BFO's bij kernteams, weinig terecht gekomen. Juridisch beschikt een BFO immers over weinig handvatten om tot pro-actief financieel onderzoek over te gaan. De buitengerichte opsporing is wel geregeld in het strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO).

In het kader van de taakstelling van BFO's wordt informatie opgevraagd bij diverse instellingen. Dat kunnen Kamers van Koophandel zijn, maar ook banken, de Gemeentelijke Sociale Dienst en het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor. In grote zaken komt het voor dat een bank al benaderd wordt voordat een gerechtelijk vooronderzoek of een strafrechtelijk financieel onderzoek is geopend. Vaker neemt het onderzoek van het BFO pas een aanvang als informatie bestaat dat buitgerichte opsporing, dat wil zeggen opsporing met het oog op uiteindelijke ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, vermoedelijk vruchten zal afwerpen. Op zo'n moment is al uit open bronnen de nodige informatie vergaard, terwijl ook bijvoorbeeld gegevens uit een tap of een huiszoeking zijn verwerkt. De BFO's willen zo vroeg mogelijk in het tactische recherchetraject ingeschakeld worden. Zij weten immers bijvoorbeeld bij huiszoeking in een kluis of het saldo van een rekening en/of de onderliggende stukken (en zo ja, welke) in beslag moeten worden genomen.

8.4.4 Sturing en controle

De commissie constateert veel verwarring over de vraag of de politie voor de inzet van deze diensten toestemming moet vragen aan het OM. Bovendien zijn er soms problemen tussen de CID en de tactische recherche over de wenselijkheid en mogelijkheid van inzet van de ondersteunende diensten. In sommige
gevallen vragen CID en tactische recherche zelfstandig observatie-activiteiten van deze ondersteunende eenheden aan. In andere gevallen wordt toestemming van het OM gevraagd. In weer andere gevallen wordt het OM alleen achteraf ingelicht over de inzet van deze middelen.

Het contact tussen OM en ondersteunende diensten vindt vrijwel steeds plaats door tussenkomst van de CID-chef. Rechtstreekse contacten tussen officieren van justitie en bijvoorbeeld CID- en OT-rechercheurs zijn er niet. En van de gevolgen daarvan is dat soms onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van de aanwijzingen aan de CID. Soms wordt aan de aanvraag van een inkijkoperatie veel aandacht besteed, terwijl soms in het vage blijft of zeer snel besloten wordt dat vervolgens tijdens de inkijk ook peilapparatuur mag worden geplaatst. Het OM neemt de methode observatie en de ondersteuning van observatie met peilapparatuur of camera's niet overal even hoog op. Dat betekent dat een videocamera zonder toetsing van het OM gedurende vier maanden op de voordeur van een huis gericht kan zijn. Slechts zelden verbood het OM een voorgesteld gebruik van een technisch middel. Dit kan echter wellicht mede verklaard worden uit het feit dat aanvragen die bij voorbaat kansloos worden geacht niet aan het OM worden gedaan en niet worden vermeld in de (gebrekkige) registraties. De sturing en controle van het OT en de STO is divers: soms door de CID-officier van justitie, soms door de zaaksofficier, soms alleen door politiefunctionarissen. Er bestaat geen OT/STO-officier van justitie. Het OT bepaalt zelfstandig de te gebruiken methode voor de te verzamelen informatie. Het al of niet aanwezig zijn van de toestemming van het OM, de wijze waarop die toestemming is gegeven, alsmede de manier waarop dit wordt geverifieerd leveren een wisselend en onduidelijk beeld op. Sinds de Handleiding Kijkoperaties van 12 december 1994 moet in geval van een inkijkoperatie hetzij de CID-officier hetzij de zaaksofficier nadrukkelijk bij de zaak worden betrokken. De aanvragende dienst betrekt de officier van justitie bij de beslissing, maar daarmee is het systeem echter niet geheel waterdicht. Het AT weet daarmee immers nog niet of het OM daadwerkelijk toestemming heeft verleend. Niet alle officieren van justitie vinden het overigens nodig per zaak toestemming te geven. Sommige officieren van justitie geven een kader. Wanneer een voorgenomen inkijkoperatie door het AT daarbinnen valt, behoeft niet expliciet de toestemming van de officier van justitie verkregen te worden. Alle arrondissementen waar procedurevoorschriften zijn uitgevaardigd voor het vragen van toestemming bij de inzet van bijzondere opsporingsmethoden, noemen inkijkoperaties als methode waarvoor toestemming nodig is. Voor inkijk van buitenaf, zonder betreding zoals die vooral door OT's plaatsvindt, wordt echter niet altijd toestemming gevraagd omdat dit niet als een inkijkoperatie wordt beschouwd. Er zijn ook voorbeelden dat de toestemming van de officier van justitie voor de inkijk pas achteraf is gegeven.

De DTOO heeft sinds kort de toestemmingsprocedure nauwkeurig vastgelegd. De inzet van deze eenheid is pas mogelijk na een schriftelijke verzoek van een officier van justitie. De DTOO heeft intern strakke voorwaarden gesteld voordat tot technische ondersteuning wordt overgegaan. Zij behoudt zich bovendien het recht in te gaan tegen een verzoek van de officier. Daarbij beroept zij zich dan, naast de veiligheid van haar medewerkers, op juridische of ethische overwegingen. Er bestaat geen landelijke officier van justitie DTOO die controle uitoefent op het functioneren van de DTOO.

De voorzitter:
Dat is duidelijk. Hebt u op dit moment een officier van justitie die het gezag over u heeft?
De heeft Hellemons:
U bedoelt een vaste officier die het gezag over ons heeft?
De Voorzitter:
Ja.
De heer Hellemons:
Neen, ik denk het niet.
De voorzitter:
Die hebt u niet?
De heer Hellemons:
Neen.
De voorzitter:
Het is nu zo dat er bij elke aanvraag die u krijgt, een machtiging van een officier van justitie moet zitten.
De heer Hellemons:
Ja, sinds anderhalf jaar opereren wij alleen, als wij een schriftelijke opdracht of machtiging van een officier van justitie in ons bezit hebben.
De voorzitter:
En daarvoor was een verzoek van de politie voldoende?
De heer Hellemons:
Dan moet ik even terugaan in de historie. Onze dienst bestaat ongeveer 5 6 jaar. Voordat wij het tactisch team hadden, plaatsen wij onder dat soort omstandigheden geen apparatuur. Wij hadden daar namelijk niet de mensen voor. Toestemming van een officier van justitie speelde voor onze dienst dus niet tot eind 1992. Het tactisch team is eind 1992/begin 1993 met zijn werk begonnen. Toen werden de mogelijkheden, operationeel gezien, nog wat groter. Met de groei van die hele ontwikkeling is eigenlijk ook het regime van toezicht mee gegroeid. Vrij snel daarna zijn wij aan de recherchechef gaan vragen of de officier het ook goed vond. Dan kregen wij het antwoord: de officier vindt het goed. Daarna hebben wij gevraagd of de officier dat zelf even kon zeggen.
De voorzitter:
Even bellen!
De heer Hellemons:
Ja, even bellen. De laatste stap was dat wij het schriftelijk wilden hebben van de officier, zodat er geen misverstanden konden ontstaan over de exacte opdracht die aan ons gegeven werd. Als er

bijvoorbeeld een peilbaken geplaatst moet worden op een vrachtauto, moet er geen misverstand over bestaan of dat van de officier alleen aan de openbare weg mag of dat dit volgens hem ook moet kunnen, als die vrachtauto in een bepaalde loods staat. Nu is het zo dat er voor alle operaties van te voren een schriftelijke opdracht van het OM moet zijn.

De voorzitter:
En u maakt proces-verbaal?
De heer Hellemons:
Het proces-verbaal loopt daar in tijd iets op achter. In het begin, in 1992, maakten wij geen processen-verbaal. Wat wij er in 1995 ook van denken, dat gebeurde niet binnen de CID. Er werd ook niet om gevraagd door het OM. Ter zitting kwam het haast niet aan de orde.
De voorzitter:
Omdat het als CID-informatie verpakt kon worden?
De heer Hellemons:
Dat zou in theorie kunnen. Dat kan ik natuurlijk niet per zaak overzien, maar dat zou kunnen. Noot
Aan de inzet van het PIT gaat altijd overleg vooraf met de officier van justitie in het arrondissement waar de actie zal plaatsvinden. Aangezien tegenwoordig infiltratie-acties (vooral de pseudo-kopen) ook in het tactisch traject plaatsvinden, kan dit zeer wel de zaaksofficier van justitie zijn. In andere gevallen ligt contact met de CID-officier meer voor de hand. Dat gebeurt bijvoorbeeld als in de zaak ook een informant moet worden afgeschermd. De chef van het PIT zal over het eventueel verrichten van strafbare feiten in het kader van de infiltratie - bijvoorbeeld pseudo-koop - overleg voeren met deze officier van justitie. De officier spreekt de infiltranten niet zelf en kent hen hooguit bij codenaam.

Wat de BFO's betreft dient de Plukze-officier de sturende en controlerende rol te vervullen. In theorie is dit weliswaar een duidelijk stramien, maar in de praktijk betekent het niet evenveel. Het OM heeft problemen met het specialistische karakter van het werk van de BFO's. Ook wordt de Plukze-wetgeving in het algemeen als moeilijk beschouwd. Dat vindt niet alleen de staande, maar ook de zittende magistratuur. De BFO's beschouwen het OM in deze materie als terughoudend. Tegelijkertijd bestaat het besef dat dit mogelijk te wijten is aan de geringe ervaring bij het OM, en ook bij de BFO's zelf.

De betrokkenheid van de korpsbeheerder bij de ondersteunende diensten is gering. Controle van de korpsleiding wordt bemoeilijkt door samenwerkingsverbanden en de wens tot geheimhouding. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de controle op de hier besproken ondersteunende diensten gering is door de verschillen tussen de beheersmatige verantwoording, zaaksgebonden verantwoording, de door de methoden inggeven CID-matige verantwoordingslijnen en het specialistische karakter van de werkzaamheden van de ondersteunende diensten.

8.4.5 Beoordeling

De commissie constateert dat de taken van deze ondersteunende diensten onvoldoende geregeld zijn. De commissie is van oordeel dat de taakomschrijving van deze ondersteunende diensten nauwkeurig moet worden omschreven in een regeling op basis van de wet, om te voorkomen dat zij oneigenlijke taken gaan verrichten. De commissie is van oordeel dat de ondersteunende diensten onderdeel moeten zijn van de recherche en dat de rechercechef volledig verantwoordelijk is voor de inzet en het functioneren van deze eenheden. Er bestaat veel onduidelijkheid over de precieze bevoegheden en verantwoordelijkheden van de ondersteunende diensten en hun opdrachtgevers, te weten de CID-en en de tactische recherche-eenheden. In sommige gevallen is sprake van ondergeschiktheid, in andere gevallen hebben de opdrachtgevers geen enkele rechtstreekse relatie met de ondersteunende diensten. De commissie is van oordeel dat duidelijker moeten worden vastgelegd wie kan beslissen of en hoe een ondersteunende dienst kan worden ingezet. Deze procedure moet op hoofdlijnen gelijk zijn voor geheel Nederland.

Zoals in hoofdstuk 4 al aan de orde is gekomen acht de commissie de voorwaarden, waaronder verschillende observatiemethoden kunnen worden ingezet, onvoldoende duidelijk. Bij de inzet van deze ondersteunende diensten blijkt dat weer. De inhoudelijke en procedurele voorwaarden waaronder mag worden ingekeken of peilzenders mogen worden geplaatst, variren sterk. De landelijke organisaties van de verschillende ondersteunende diensten trachten tot uniformering te komen. De vrijblijvendheid van deze organisaties maakt het echter vrijwel onmogelijk richtlijnen daadwerkelijk in te voeren.

De capaciteit van de OT's is veelal onvoldoende om bepaalde personen frequent te observeren. De prioriteit wordt, vaak op basis van door de aanvragende dienst verschafte gegevens, bepaald door de chef OT. Het OM speelt hierbij geen rol. De commissie acht dit ongewenst. De inzet van ondersteunende eenheden dient onder het gezag van het OM plaats te vinden. Het OM dient dan ook mede te bepalen welke prioriteiten gesteld moeten worden.

De commissie is van oordeel dat de gebrekkige vastlegging van de gebruikte methoden door OT's, STO's en AT's onwenselijk is. De commissie heeft verschillende voorbeelden aangetroffen waarbij door de gebrekkige administratie problemen tijdens de strafzaak ontstonden. De commissie is van oordeel dat alle
opsporingsactiviteiten van deze eenheden in elk betreffend proces-verbaal moeten worden vastgelegd. De gebrekkige administratie maakt een adequate sturing en controle nagenoeg onmogelijk. Van een verantwoorde sturing van en controle op de ondersteunende eenheden door het OM is nauwelijks sprake. De afstand tussen het OM en deze eenheden is groot. Veelal bevindt zich een CID-chef of recherchechef tussen de officier van justitie en de chef van de ondersteunende dienst. Van rechtstreekse sturing en controle is dan ook nauwelijks sprake. De geheimhouding verkleint de mogelijkheden voor het OM. Daarbij komt dat binnen deze ondersteunende eenheden verschillen van mening bestaan over de noodzaak en wenselijkheid om het OM toestemming te vragen of in te lichten over het gebruik van bepaalde observatiemiddelen. Aangezien er geen eenduidige wettelijke voorschriften bestaan over de te vragen toestemming, heeft elk regiokorps zijn eigen regels. De commissie acht dit ongewenst. De DTOO voert vele observatie-werkzaamheden uit. Zij hebben zichzelf de nodige voorwaarden opgelegd. De commissie is van oordeel dat onafhankelijke sturing en controle van deze dienst wenselijk is. Aangezien de DTOO opsporingsmethoden hanteert die vergaand inbreuk kunnen maken op grondrechten van burgers, acht de commissie het noodzakelijk dat een afzonderlijke officier van justitie controle uitoefent op deze dienst. Die sturing en controle vindt niet plaats door de lokale officieren van justitie die de aanvraag doen voor een peilzender of een inkijkoperatie.

De politile infiltratieteams hebben onvoldoende capaciteit om alle verzoeken te kunnen inwilligen. De commissie is van oordeel dat deze teams uitgebreid dienen te worden. De politile infiltratieteams voeren een nauwkeurige registratie van hun werkzaamheden. De sturing en controle van infiltratie-acties door het OM is over het algemeen intensief. De commissie is een voorstander van een landelijk gecordineerde inzet van politie-infiltranten.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken