9.4 De korpsleiding
9.4.1 Bevindingen
Veel - zij het niet alle - korpschefs hebben te weinig aandacht gehad voor de ontwikkeling van bijzondere
opsporingsmethoden.
- De voorzitter
:
- Heeft de korpsleiding zich ooit wel eens met deze praktische dingen beziggehouden?
- De heer
Van Steeg:
- Niet in die zin dat de korpsleiding gekeken heeft: is dit nu een
CID-subject, of een
opvraag heeft gedaan van een CID-subject en daar inhoudelijk naar gekeken heeft. Maar de korpsleiding heeft
zich bijvoorbeeld heel uitdrukkelijk bemoeid met het moment waarop het geautomatiseerd ging worden en met
het moment waarop wij de nieuwe organisatie ingingen en op verschillende locaties de informatie in gingen
kloppen. U kunt zich immers voorstellen dat dit gaat via telefoonlijnen die beveiligd moeten worden. De heer
Wiarda heeft zich daar zeer persoonlijk en nadrukkelijk mee bemoeid.
- De
voorzitter: Ik bedoel:
- met het praktische werk?
- De heer
Van Steeg:
- Nee.
- De
voorzitter:
- U heeft zich in een ander verband nog wel eens wat krasser uitgelaten over het verstand dat de
korpsleiding heeft van het CID-werk.
- De heer
Van Steeg:
- Ja.
- De
voorzitter:
- Hoe kras was?
- De heer
Van Steeg:
- Dat was zo kras dat ik zei, dat Jan Wiarda veel verstand heeft van het managen van ons
korps en ik van het CID-werk, en dat wij het ieder op ons eigen vlak moeten doen. Ik denk dat dit heel goed
werkt. Uiteraard heeft hij wel de taak van controleren en daar heeft hij weer een afdelingschef voor.
Noot
Sommige korpschefs geven aan zich tot voor kort nooit met de recherche in het algemeen en de CID in het
bijzonder te hebben bemoeid. Het overgrote deel van de korpschefs heeft zelfs weinig of geen
recherche-ervaring.
- De voorzitter:
- Heeft u zich in het verleden, voordat het interregionale rechercheteam uit elkaar spatte,
inhoudelijk veel met opsporingsmethodes beziggehouden?
- De heer
Nordholt:
- Nee, ik heb in de 36 jaar dat ik bij de politie werk geen dag bij de recherche gediend. Ik ben
geen recherchechef geweest. Ik ben in 1984 begonnen als korpschef in Groningen. Ik was daarbij natuurlijk
wel verantwoordelijk voor de recherche. Sinds 1 januari ben ik daarvoor verantwoordelijk in Amsterdam, maar
zonder recherche-ervaring.
- De
voorzitter:
- Wat wist u van onderzoeken die liepen? Wat wist u van methoden die gebruikt werden?
Wat wist u van voorkeuren? Wat wist u van keuzes?
- De heer
Nordholt:
- Wat ik wist, wist ik al toen ik naar Amsterdam ging. In dat korps werd gebruik gemaakt van de
methode
pseudo-koop. Ik wist ook, maar dat was pas in een latere fase, dat die pseudo-koop die op zichzelf al
een vorm van infiltratie is, veranderd is in korte-termijninfiltratie. Ik denk dat pseudo-koop later zelfs veranderd
is in lange-termijninfiltratie. Wij hebben daarover gesproken in de gemeenteraad. De pseudo-koop was destijds
een heikel onderwerp. Het heeft nog even geduurd alvorens dat middel kon worden ingevoerd. De heer Van
Thijn heeft zich daar nogal sterk voor gemaakt. Noot
Voor de korpsleiding gold zeker tot voor kort, evenals voor de korpsbeheerder, dat andere prioriteiten dan
bestrijding van de georganiseerde criminaliteit voorrang kregen. Dit wordt bevestigd door de gang van zaken
tijdens de reorganisatie van de politie. De kracht van de recherche-afdelingen is nergens hoofddoel van de
reorganisatie geweest.
- De heer De Graaf:
- Mag ik het vergelijken met het openbare-ordevraagstuk: een beetje
openbare-ordeprobleem... daar bent u als korpschef misschien niet op de bok, maar wel heel dichtbij zodat u
precies weet wat er aan de hand is. Waar zit nu het verschil in? Dat de recherche toch veel afstandelijker
wordt benaderd?
- De heer
Wiarda:
- Dat zit hem in de traditie, dat de openbare orde een zaak is van de burgemeester, die ook
korpsbeheerder was in de oude situatie. In de nieuwe situatie is hij in Utrecht ook nu weer korpsbeheerder. Het
contact met de burgemeester is veel intensiever... van openbare-orde-operaties het directe afbreukrisico, ook in
de publiciteit en in politiek opzicht veel nadrukkelijker is en de politile en justitile kansen altijd in sterke
mate een zaak is geweest van de professionals bij politie en openbaar ministerie. Daar treedt nu dus wel een
verandering in op en waar het moment komt, dat ik genformeerd moet zijn over zaken, daar hebben we net al
iets over uitgewisseld. Maar als u het hebt over een infiltratie-actie... als het gaat over een politile infiltratie
met een politie-infiltratie in een operatie bij ons, dan moet ik dat weten. Dat vind ik zo vergaand en riskant, dat
ik daar echt zelf bij betrokken wil zijn. Maar als het gaat over het runnen en het aansturen van criminele
informanten in het milieu - die dan nu infiltrant heten, maar dat daargelaten - dan vind ik dat iets, wat binnen
de professionele lijn van openbaar ministerie en recherche kan blijven, mits - en dat is ook iets nieuws - ik daar
wel in de zin van controle over hoe die zaak in het algemeen verloopt daar indringend naar kijk. U moet niet
vergeten, dat er een divisiechef recherche tussen zit, die zeer berekend is voor zijn functie. Noot
De geringe aandacht voor opsporingsmethoden kan bovendien worden verklaard uit de overweging dat niet de
korpsleiding, maar de officier van justitie de recherche aanstuurt. Toch neemt dit laatste niet weg dat de
korpschef even goed verantwoordelijk is voor de CID en de ondersteunende recherchediensten als voor het
wijkteam. Bovendien heeft hij, en niet het OM, de leiding over die diensten. Sterkte, opleiding, kwaliteit en
ondersteuning zijn in de eerste plaats zijn verantwoordelijkheid.
Inmiddels bestaat die aandacht wel. Hierbij moeten echter wel kanttekeningen worden geplaatst. De
voornaamste problemen in de verhouding tussen de korpschef en de CID vloeien voort uit het door de CID
gepercipieerde belang hun bronnen te beschermen. In het beste geval krijgt de korpschef alles te horen, als
hij dat wil, zelfs de namen van de informanten. Er zijn echter veel CID-medewerkers die het niet juist achten de
korpschef te informeren over de details van hun werkzaamheden. Zelfs op uitdrukkelijke vragen van de
korpsleiding wordt dan geen antwoord gegeven. Deze houding van de CID lijkt echter op zijn retour te zijn.
- De heer De Graaf:
- U hebt wel eens eerder gezegd, dat de noodzakelijke
afscherming van informanten en het
aparte traject dat de criminele inlichtingendienst aflegt toch wel voor culturele spanningen in de politie zorgt,
tussen de politie-onderdelen. Ik neem aan dat dit is tussen criminele inlichtingendienst en tactische recherche,
de meer operationele recherche. Heeft het bij u tot enige spanning aanleiding gegeven toen u zei: ik wil alles
weten? Is er niet gezegd: dit is echt te geheim om aan de korpschef te vertellen; wij vertellen het hooguit aan
de CID-officier, als wij het al kunnen vertellen?
- De heer
IJzerman:
- Ik heb die ervaring niet. Er is in ons korps geen enkele terughoudendheid, noch binnen de
leiding van de
CID, noch binnen de divisieleiding. Wij schermen het wel af voor anderen. Het wordt uiteraard
niet in den brede in het korps besproken, ook niet met districtschefs enz. Met de korpsleiding worden dat soort
zaken uitvoerig besproken. Noot
De houding van de korpsleiding blijft, ook als er geen geheimen voor haar zijn, afstandelijk. Ook het informeren
van het OM lijkt niet haar eerste zorg.
- De heer IJzerman:
- Ik vind dat hij niet met CID-rechercheurs moet spreken, niet operaties moet begeleiden,
enzovoorts. Dat moet hij aan de vakmensen overlaten. Ik zal de situatie in Twente als voorbeeld nemen. Daar
vindt enkele malen per maand indringend overleg plaats tussen de chef
CID en de CID-officier over wat er
onder handen is, wat de daarbij relevante aspecten zijn, wat getoetst moet worden. Op het moment dat er
tussentijds relevante indringende dingen gebeuren, wordt er teruggekoppeld. Noot
- De heer
Koekkoek:
- Toen op een gegeven moment het inkijken bekend werd, ontstond er toch enige paniek in
de tent, als ik het zo zeggen mag. In elk geval vond men het nodig om met z'n allen naar u toe te komen en het
u voor te leggen. Ik schets het misschien wat kort, maar dat was op een moment dat de zaak liep bij de
rechtbank. Kunt u er een verklaring voor geven, ook al was het misschien wat laat geweest, dat u niet gezegd
hebt: dit moet de
zaaksofficier weten; dit moet het OM weten; zo gauw mogelijk want anders gaan we voor de
bijl?
- De heer Wiarda:
- Ja. Ik kreeg die informatie over die zaak naar aanleiding van de eerste publikatie. Dat was,
geloof ik, in de Telegraaf van 21 februari...
- De
voorzitter:
- Dat was 21 februari 1994.
- De heer
Wiarda:
- Ja. Ik heb daar toen onmiddellijk overleg over gehad met Van Baarle, lid van de korpsleiding
belast met de justitile portefeuille, om als een haas deze zaak te overleggen met het OM en te repareren. Ik
hoefde daarbij niet aan te geven - ik heb dat ook niet gedaan - hoe dat gerepareerd moest worden, want dat is
een kwestie van overleg. Hij heeft daarop het divisiehoofd recherche, de heer Deelman, over die zaak
gesproken. De conclusie was: overleg met de
CID-officier. Dus de CID-chef kreeg de opdracht: overleggen met
de CID-officier. Dat is ook gebeurd, maar daar heeft wat tijdverlies tussen gezeten. Uiteindelijk krijgt de
CID-officier de informatie enige dagen nadat het onderzoek ter zitting is gesloten.
- De voorzitter:
- Het duurt een maand.
- De heer
Wiarda:
- Alles bij elkaar dus een maand.
- De heer
Koekkoek:
- Dat is dus niet goed gelopen.
- De heer
Wiarda:
- Dat ben ik met u eens.
Noot
9.4.2 Beoordeling
De korpsleiding heeft tot voor kort weining aandacht voor recherchekwesties of opsporingsmethoden gehad. De
meeste korpschefs hebben ook geen recherche-achtergrond. Die houding lijkt nu te veranderen. Korpschefs
willen niet langer dat CID-aangelegenheden geheim voor hen blijven. Zij willen in belangrijke zaken, zoals
doorlatingen en infiltraties, gekend worden. Het is niet duidelijk of die accentverschuiving ook gevolgen heeft
voor zaken die direct samenhangen met de kwaliteit van de recherche zoals sterkte, opleidingen en
personeelsbeleid.
De commissie constateert dat sommige korpschef moeite hebben het gezag van het OM - en het gezag van het
bestuur - ten volle te aanvaarden. Dit belast de gezagsuitoefening door het OM. Dat is in het bijzonder het
geval in enkele grootstedelijke regiokorpsen.
vorige        
volgende        
inhoudsopgave en zoeken