9.5 Korpsbeheerders
Ook korpsbeheerders dragen verantwoordelijkheid voor de sturing en controle van opsporingsmethoden.
9.5.1 Bevindingen
De korpsbeheerder voert evenals voor andere onderdelen van de politie het beheer over de CID.
- De heer Rouvoet
:
- Het onderwerp komt straks ongetwijfeld nog terug als wij over het beraad zelf spreken. Nu
zou ik u eerst iets willen vragen over uw eigen korps. Hoe goed kent u uw korps? Ik doel met name op de
recherche en de
CID.
- De heer
d'Hondt:
- Beperkt, denk ik. Ik ken mijn korps goed als het gaat om de structuur, de middelen die
daarmee gepaard gaan en de afspraken over het hanteren van methoden, en beperkt als het gaat om de
inhoud, om de vraag welke onderzoeken er worden gedaan, hoe ze verlopen enz. Dergelijke zaken komen heel
weinig aan de orde.
Noot
De korpsbeheerder is tevens verantwoordelijk voor het beheer van de politieregisters, zo ook voor het beheer
van de CID-registers. Ten aanzien van de CID heeft de korpsbeheerder namelijk de plicht een registerbeheerder
aan te wijzen. Noot
- De heer Koekkoek:
- Als
korpsbeheerder was u ook verantwoordelijk voor de politieregisters. Kun je die
verantwoordelijkheid waarmaken?
- Mevrouw
Schmitz:
- Je bent verantwoordelijk voor het beheer, voor de veiligheid, voor het feit dat daar de juist
informatie in komt en dat er correct mee wordt omgegaan. Dat beheer delegeer je aan de korpschef. Ik vind dat
wel een lastige verantwoordelijkheid, want die echt invullen, doe je als
korpsbeheerder eigenlijk niet.
- De heer
Koekkoek:
- Hoe zou het beter geregeld kunnen zijn? Je kunt die verantwoordelijkheid eigenlijk niet
waarmaken. Dat begrijp ik van u.
- Mevrouw
Schmitz:
- Ik denk dat het heel lastig is. Je zegt niet ieder half jaar: laat mij die
politieregisters eens
zien. Zo werkt dat niet.
- De
voorzitter:
- Heeft u ooit een
politieregister gezien?
Mevrouw Schmitz:
- Nee.
- De
voorzitter:
- Heeft u ooit gevraagd: wat zit daar nou in, jongens?
- Mevrouw
Schmitz:
- Nee. Ik meen dat je die verantwoordelijkheid misschien rechtstreeks kunt laten bij de
korpschefs of bij justitie/OM. Inhoudelijk heb je er geen bemoeienis mee. Dat zou ook kunnen. Er zijn wel meer
dingen waarvoor je verantwoordelijk bent en waarop je aanspreekbaar bent. Maar hoe maak je dat in de
veelheid van zaken waar? Dat is waar.
Noot
- De heer
Rouvoet:
- Heeft u wel eens in de CID-registers gekeken?
- De heer
d'Hondt:
- Ik heb er nooit in gekeken.
- De heer
Rouvoet:
- U mag het wel.
- De heer
d'Hondt:
- Ik ben beheerder van die registers, dus ik kan erin kijken, maar het is niet nodig in verband
met de professionaliteit en mijn verantwoordelijkheid, dus waarom zou ik het doen? Ik moet ze beheren.
- De
voorzitter:
- Maar mag u er nu in kijken? U bent beheerder, maar u moet toch alleen een registerbeheerder
aanwijzen?
- De heer
d'Hondt:
- Ik moet een beheerder aanwijzen en ik draag de verantwoordelijkheid voor het beheer van de
registers. U weet dat de CID-regeling geen wettelijke, maar een ministerile regeling is. Als er in verband met
een goed beheer van de registers aanleiding is om erin te kijken, dan is er in principe geen belemmering voor,
denk ik.
Noot
Korpsbeheerders denken verschillend over hun verantwoordelijkheid voor de aanpak van de georganiseerde
criminaliteit.
- De heer Koekkoek:
- Wij hadden het over de driehoek die de prioriteiten bepaalt. Dus dan moeten wij denken
aan de korpschef, de officier van justitie die zich met zware criminaliteit bezighoudt en de
korpsbeheerder, de
burgemeester. Het lijkt mij dat die nogal een eind bij u vandaan zitten.
- De heer
Van Amerongen:
- Het is even iets anders. Het lijkt wel of wij overal anders in zijn als regio. Als
afdeling hebben wij een eigen driehoek: twee burgemeesters uit de regio en de zwacri-officier, samen met
de afdelingschef. Dat is de driehoek die ook het bevoegde gezag vormt.
- De heer
Koekkoek:
- Dat zijn twee burgemeesters die zich namens het regionale college met de zware
criminaliteit bezighouden. (...)
Noot
De betrokkenheid van korpsbeheerders bij de toepassing van (bijzondere) opsporingsmethoden is gelegen in
zijn verantwoordelijkheid voor de personele en financile aspecten alsmede de corruptiegevoeligheid van het
gebruik van dergelijke methoden. Noot
- De heer Koekkoek:
- Vindt u dat een
korpsbeheerder verantwoordelijk is voor ongeoorloofd politie-optreden?
- Mevrouw
Schmitz:
- Je bent als
korpsbeheerder verantwoordelijk voor de wijze waarop politiemensen worden
ingezet. En dan bedoel ik ook hun persoonlijke situatie en hun veiligheid. Voor de gezagslijn van justitie heb
je het openbaar ministerie, maar als beheerder ben je een heel eind verantwoordelijk. Als men buiten het eigen
gebied optreedt en als men acties onderneemt die te ver gaan, en in mijn ogen zeer vergaand te ver gaan, ja,
dan heb je een verantwoordelijkheid. Overigens sta ook ik wel voor de intentie waarmee de mensen gewerkt
hebben.
- De heer
Koekkoek:
- De
korpsbeheerder is medeverantwoordelijk voor riskante operaties?
- Mevrouw
Schmitz:
- Je bent zeker medeverantwoordelijk.
- De
voorzitter:
- U neemt die verantwoordelijkheid nu ook?
- Mevrouw
Schmitz:
- Bestuurders delegeren natuurlijk veel aan de korpsleiding, dat is duidelijk. Maar waar een
korpsleiding verantwoordelijk is, is uiteraard daarmee ook de beheerder verantwoordelijk, dus ik vind dat ik
daar medeverantwoordelijk voor ben.
Noot
- De heer
Rouvoet:
- Welke afspraken hebt u gemaakt of maakt u over het hanteren van methoden?
- De heer
d'Hondt:
- Omdat het niet strak geregeld is, hebben wij de afspraak dat wij in de gezagsdriehoek, maar
ook in de beheersdriehoek de methoden aan de orde laten komen die bijzonder van aard zijn en die niet bij de
Centrale toetsingscommissie aan de orde komen. En wij hebben de afspraak dat wij dat doen als de korpschef,
de hoofdofficier van justitie of de gebiedsofficier van justitie er behoefte aan heeft, omdat men met bepaalde
aspecten van een methode in z'n maag zit. Soms heeft het te maken met het aantal mensen dat beschikbaar
gesteld moet worden, soms ligt het aan het geld of de middelen die gefourneerd moeten worden, soms ook is
het een kwestie van de veiligheid van degenen die eraan meewerken en soms gaat het om algemeen
bestuursrechtelijke aspecten. Noot
De heer Rabbae:
- Vindt u dat de
korpsbeheerder in principe een veto kan uitspreken over de inzet van een
methode?
- De heer
d'Hondt:
- Jazeker.
- De heer
Rabbae:
- In welke gevallen?
- De heer
d'Hondt:
- Als het gaat om de veiligheid van het personeel of om de hoeveelheid personeel die wordt
ingezet. Dat zijn de belangrijkste redenen, denk ik. Soms zit het ook in de arbeidsvoorwaarden.
Noot
De meeste korpsbeheerders stellen zich in de praktijk terughoudend op als het gaat om opsporingsmethoden.
Zij hanteren daarbij de opvatting dat er een afbakening van verantwoordelijkheden is tussen het OM als
gezagdrager over de opsporingstaken van de politie en de korpsbeheerder als beheerder van de politie.
- De heer d'Hondt:
- (...) Kijk, in het algemeen zijn
korpsbeheerders er uitermate terughoudend mee om zich bezig
te houden met de opsporingsmethoden. Men vindt toch eigenlijk dat die onder de verantwoordelijkheid van het
openbaar ministerie vallen. Ik formuleer het opzettelijk zo: het is een gezagsverantwoordelijkheid, maar
gezagsverantwoordelijkheid zonder verantwoordelijkheid voor het beheer kan natuurlijk niet. Er staat in de
Politiewet dat het beheer ondergeschikt is aan het gezag, maar er wordt verder geen onderscheid gemaakt.
Dus waar de grenzen precies getrokken moeten worden, kun je niet ontlenen aan de definities die de wet
geeft. Dat moet in de praktijk worden opgebouwd en dat is op zichzelf ook geen probleem, want aan de ene
kant heb je de structuur van de wet, die ingewikkeld is, en aan de andere kant heb je de
verantwoordelijkheden voor het dagelijkse politiewerk, wat betekent dat de grenzen verkend worden en dat er
afspraken gemaakt worden als de betrokkenen elkaars grenzen overschrijden. Noot
Bij de besluitvorming over opsporingsmethoden staat het gezag van het OM over de politie centraal. Dit neemt
niet weg dat de verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders ook betrekking heeft op wezenlijke aspecten van
de opsporingspraktijk zoals de integriteit en de veiligheid van politieambtenaren. In de praktijk leidt het beheer
in al zijn facetten er niet toe dat korpsbeheerders zich vergewissen van het gebruik van allerlei
opsporingsmethoden door de politie.
- De heer Rouvoet:
- Ik neem aan dat er een gelaagdheid is. Er is een
criminele inlichtingendienst met een eigen
chef in de lijn naar de korpschef en daarboven de korpsbeheerder. Is het in uw korps bekend in welke gevallen
u iets wilt weten, via de korpschef of anderszins?
- De heer
d'Hondt:
- Wat de
CID betreft is dat alleen bekend via de algemene afspraak dat men het moet melden
als er sprake is van afwijkende methoden, andere dan gebruikelijke methoden, als er sprake is van
onveiligheid in een situatie die naar het oordeel van de korpschef niet tot de normale, gebruikelijke gang van
zaken behoort. Die afspraak is ook met de officier en de hoofdofficier van justitie gemaakt. Noot
Korpsbeheerders stellen niet alles te willen weten van opsporingsmethoden. Zij hielden, in elk geval tot voor
kort, er een strikte beheersopvatting op na. In een enkel geval bleek het onvermijdelijk dat de korpsbeheerder
ook buiten dat strikte kader op de hoogte werd gebracht van een opsporingsmethode.
- De voorzitter:
- Wist uw
korpsbeheerder van het uitgeven van paspoorten ten behoeve van de valse identiteit?
- De heer
Straver:
- Ja, dat heb ik met haar besproken. Wij hadden haar medewerking nodig omdat wij
medewerking nodig hadden van de afdeling burgerzaken van de gemeente.
Noot
De casustiek waarbinnen de methoden daadwerkelijk toegepast worden, rekenen de korpsbeheerders tot de
verantwoordelijkheid van het OM. Zij verschaften zichzelf daarmee tot voor kort de legitimatie hun
verantwoordelijkheid te beperken tot beheersaspecten sec.
- De voorzitter:
- Heeft u ook gevraagd, op welke grondslag er werd ingekeken? Of vond u dat een
aangelegenheid van het openbaar ministerie?
- De heer
d'Hondt:
- Het is natuurlijk primair toch de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Ik heb wel
gezegd dat ik genteresseerd ben in de grenzen van het hanteren van de methode, als het bij ons een keer
voorkomt. Maar wij hebben daar tot nu toe geen discussie over gehad.
- De
voorzitter:
- U heeft afgesproken dat dat soort opsporingsmethoden - inkijken, het gebruik van actieve
informanten of infiltranten - vooraf met u worden doorgenomen?
- De heer
d'Hondt:
- Die worden getoetst, ja.
Noot
De (hoofd)officier van justitie en de korpschef behoren de korpsbeheerder in te lichten over methoden die
consequenties hebben voor de organisatie, de financin en andere beheersaspecten van de politie. De
hoofdofficier moet de korpsbeheerder daar af en toe over terugmelden. In de praktijk wordt er weinig
gevraagd en weinig teruggemeld. De randvoorwaarden betreffen onderwijl tevens de veiligheid van
politiemensen en uitgaven die buiten het ter beschikking staande budget vallen. Het komt echter in de meeste
regio's nooit voor dat vooraf in het beheersoverleg over bijzondere opsporingsmethoden is gesproken. In dat
overleg zijn evenmin vaste afspraken gemaakt over opsporingsmethoden waarbij technische apparatuur wordt
ingezet.
Alle verantwoordelijkheden van de korpschef voor het personeel zijn een afgeleide van de
beheersverantwoordelijkheid van de korpbeheerder.
- De heer Koekkoek:
- Mijnheer d'Hondt, hebben de
korpsbeheerders het gevoel dat sommige korpschefs - een
aantal van hen is hier opgetreden - te sterk op de voorgrond treden?
- De heer
d'Hondt:
- Er zijn zeker
korpsbeheerders die dat gevoel hebben. Korpsbeheerders vinden natuurlijk dat
korpschefs in het algemeen hun geluid moeten kunnen laten horen voorzover het met de professionaliteit van
de politie te maken heeft. Daar heeft de samenleving ook behoefte aan; men wil weten wat politiechefs van
bepaalde dingen vinden. Maar als het gaat om het functioneren in ondergeschiktheid aan het gezag - en dat is
de kern van ons bestel - moet er natuurlijk niet te veel aan de hand zijn met de verhouding tussen korpschefs
en korpsbeheerders.
- De heer
Koekkoek:
- Vindt u dat sommige korpschefs in dit opzicht te ver zijn gegaan?
- De heer
d'Hondt:
- Op grond van de ervaring kun je dat wel zeggen, ja.
- De heer
Koekkoek:
- En hoe wilt u dit als
korpsbeheerder verder voorkomen?
- De heer
d'Hondt:
- Nogmaals, primair door te zorgen voor goede verhoudingen, want met goede verhoudingen
ontstaan dit soort dingen niet. Dat betekent dat er niet te veel nadruk moet worden gelegd op de onderlinge
competentiegeschillen, maar vooral op professionaliteit en verantwoordelijkheid. En voor het overige denk ik
dat de formele situatie strikt gehandhaafd moet worden.
Noot
De verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders voor de opsporing staat op dit moment ter discussie binnen het
korpsbeheerdersberaad. De nog niet afgeronde discussie tendeert naar een conclusie van de korpsbeheerders
dat hun beheerstaak samengaat met een zekere verantwoordelijkheid voor het gebruik van
opsporingsmethoden. Om die verantwoordelijkheid te kunnen uitoefenen dienen zij op de hoogte te zijn van
de te gebruiken en gebruikte opsporingsmethoden. Noot
9.5.2 Beoordeling
De commissie is van oordeel dat de korpsbeheerders een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben ten
opzichte van het gebruik van opsporingsmethoden. Het beheer van een politiekorps impliceert tevens inzicht in
en controle op de te gebruiken methoden voorzover het de zorg voor het personeel betreft. De commissie
constateert dat de korpsbeheerders tot nu toe een afstandelijke positie hebben ingenomen ten aanzien van de
opsporingsmethoden. De commissie acht het wenselijk dat de korpsbeheerders, in goed overleg met de
hoofdofficieren van justitie, de eigen verantwoordelijkheid voor het gebruik van opsporingsmethoden meer
inhoud geven. Daarbij hoort een eigen verantwoordelijkheid voor de registers van de politie, in het bijzonder
van de CID. Van dit laatste zijn de meeste korpsbeheerders zich niet bewust.
vorige        
volgende        
inhoudsopgave en zoeken