4.4. Gezagsstructuur en onderlinge verhoudingen

4.4.1. Aard van de onderlinge samenwerking

Uit de casustiek kan worden afgeleid dat de meeste dadergroepen die op fraudegebied actief zijn, niet kunnen worden beschouwd als los van elkaar opererende entiteiten. Veeleer is de karakterisering op zijn plaats van criminele netwerken: er is sprake van een ons-kent-ons-circuit, waarbinnen n of meer personen op grond van hun kennis, charisma en/of handelsgeest kunnen worden aangemerkt als leidinggevend(en). Deze personen, al dan niet omringd door stafmedewerkers, putten uit een reservoir van medewerkers die na gedane zaken weer terugvloeien in de pool en aan andere leidinggevenden ter beschikking staan. Vooral op de flessentrekkerij-, BTW- en EU-fraudemarkt duiken vogels van diverse pluimage op, die vaak ad hoc besluiten bepaalde combines te vormen. Noot Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn meestal geen lang leven beschoren. Uit de bestudeerde fraudezaken valt af te leiden dat aan menige vorm van criminele coperatie (door interne verdeeldheid) een einde komt. Daarnaast kan het afsplitsen van (staf)medewerkers die voor zichzelf willen beginnen, als een potentile splijtzwam worden aangemerkt. Bedoelde medewerkers hebben een tijd over de schouders van de leidinggevenden mee kunnen kijken en zijn tot het inzicht gekomen dat de gehanteerde fraudeconstructie nog veel lucratiever is wanneer zij geheel ten eigen bate kan worden aangewend.

De hierboven omschreven netwerkvorming komt treffend tot uitdrukking in het volgende voorbeeld.
CASUS 1
De 5 hoofdverdachten in deze BV-fraude kenden elkaar al jaren. De taakverdeling in de groep was:

Vastgesteld is dat de hoofddaders zowel gezamenlijk als zelfstandig opereerden. Wanneer een van de hoofddaders zelfstandig opereerde, werd hij bijgestaan door andere personen, die nadien eveneens zelfstandig frauduleuze handelingen bleken te verrichten: een sneeuwbaleffect als het ware, met als resultaat dat de groep hoofddaders sedert november 1992 aanzienlijk is uitgebreid, alsmede het schadebedrag.

Voorts is gebleken dat elke hoofdverdachte zich thans begeeft op specifieke fraudeterreinen: milieudelicten, helingpraktijken, fraude met cheques en credit cards, belastingfraude, im- en export van goud en kredietfraude.

De kerngroep, zoals hierboven omschreven, is in de loop van 1994 intern verscheurd geraakt. Twee hoofdverdachten zijn met elkaar gebrouilleerd geraakt en hebben ieder een nieuwe dadergroep gevormd. De activiteiten van beiden zijn verlegd in de richting van investeringsfraude.

Hoewel op het terrein van de georganiseerde fraudes het beeld van de netwerkvorming het meeste opgeld doet, is ook een aantal dadergroepen aangetroffen die doorgaan voor min of meer zelfstandige organisaties. Een scheiding van eenheden tot op uitvoerend niveau is bij deze groepen mogelijk. De leidinggevenden van de verschillende groepen kennen elkaar vaak wel - al is dat soms alleen bij naam -, maar er zijn tussen hen duidelijke afspraken gemaakt ten aanzien van taakafbakening en werkverdeling. De uitvoerenden werken in de regel alleen voor hun eigen superieuren. Ter illustratie van het bovenstaande de volgende voorbeelden. CASUS 13

De delicten op het terrein van de merkvervalsing zijn sterk marktgebonden, in de zin dat een onderverdeling is gemaakt tussen de merkenfraudeurs ten aanzien van de markten die bestreken worden en de merken waarmee zij zich mogen bemoeien. De groep rondom de hoofdverdachte uit de onderhavige zaak, A, mag zich bijvoorbeeld bezighouden met de Rolexen, terwijl anderen de Cartiers, Seiko's enz. voor hun rekening nemen. Een dergelijke verdeling schijnt deels het gevolg te zijn van stilzwijgende afspraken tussen de deelnemers, maar vloeit waarschijnlijk voor een belangrijker deel voort uit het gegeven dat een buitenlandse organisatie de illegale horlogehandel bestiert. Er bestaan sterke aanwijzingen dat op dit marktgebied een criminele organisatie uit Hong Kong de regie voert. Zo werd B, die zich zorgen maakte over zijn marktaandeel met het oog op de op handen zijnde vrijlating van de op dat moment gedetineerde A, telefonisch vanuit Hong Kong te verstaan gegeven dat voor A wel een andere plaats in de organisatie zou worden gezocht. A en B kennen elkaar overigens alleen van naam en van telefoongesprekken; ze hebben elkaar nog nooit gezien.

Binnen de organisatie die in het onderhavige onderzoek is aangetroffen, speelt A de eerste viool. Behalve partner C is diens zoon en de bedrijfsleider van een slecht lopend bedrijf in relatiegeschenken bij de illegale praktijken betrokken.

CASUS 15
De hoofdverdachten van deze beleggingsfraude zijn gepokt en gemazeld in het handels- en in het bijzonder het beleggingsverkeer. Nadat zij door de ECD uit de markt gehaald waren, zonnen zij op mogelijkheden om langs andere wegen hun bemiddelingspraktijken voort te zetten. Ze vonden een compagnon in de uit het Midden-Oosten afkomstige beleggingsmakelaar A. Deze was kort daarvoor vanwege malafide praktijken van een andere Europese beurs verwijderd. Naast deze drie hoofdverdachten speelden de salesmanager van een Nederlandse verkooporganisatie en de Nederlandse vertegenwoordiger van een Duits bemiddelingskantoor een cruciale rol in het geheel. De overige werknemers van de bij de beleggingsfraude betrokken firma's wisten van niets.

A wordt door de opsporingsambtenaren gezien als de grote man. Zijn vermogenspositie overstijgt die van de twee Nederlandse hoofdverdachten in ieder geval aanzienlijk. De salesmanager en de vertegenwoordiger van de Duitse GmbH vormden het verlengstuk van de twee Nederlanders.

De kern van de verschillende dadergroepen wordt niet zelden gevormd door getrouwen uit de familie- of vriendenkring. Vooral in de opbouwfase van de organisatie is het van belang dat de hoofdverdachten kunnen terugvallen op personen aan wier loyaliteit zij niet hoeven te twijfelen. In dit stadium zijn tevens de korte lijnen die lopen van de hoofdverdachten naar hun medewerkers, kenmerkend. Noot De hoofdverdachten sturen in deze fase nog op de kleinste details. Hoewel binnen criminele groepen die al tot enige wasdom zijn gekomen, de mogelijkheden tot delegeren in theorie groter zijn, blijken verschillende hoofdverdachten zelfs in een later stadium moeite te hebben het uitvoerend werk geheel onder supervisie van stafmedewerkers te laten plaatsvinden. Een gebrek aan vertrouwen in de capaciteiten van de stafmedewerkers, in samenhang met een karakterstructuur die sterk gent is op zelfverheerlijking, draagt ertoe bij dat menigeen nimmer aan sturen op afstand toekomt. Dat een dergelijke opstelling vanuit het oogpunt van afscherming risico's met zich meebrengt, behoeft geen nader betoog.

4.4.2. Intern sanctiesysteem

De leidinggevenden van een criminele groep beschikken over verschillende middelen om de medewerkers in het gareel te houden. Het meest verregaande machtsmiddel is het gebruik van fysiek geweld. Noot Hiermee kan in voorkomende gevallen de naleving van regels en voorschriften worden afgedwongen of een voorbeeld worden gesteld. Het laatste was aan de orde in de in paragraaf 4.2 beschreven casus 11. De Oosteuropese tak van deze organisatie zond terstond een delegatie naar Nederland toen bleek dat een van de Nederlandse betrokkenen hen had opgelicht door partijen melkpoeder achterover te drukken. De Nederlandse verdachte werd vervolgens met handgranaten omhangen en aan een boom vastgebonden. Bemiddeling van een Nederlandse medeverdachte wist verdere escalatie van dit conflict te voorkomen. Noot

Het bovenstaande geval behoort tot de uitzonderingen op de in de fraudewereld ongeschreven wet dat het daadwerkelijke gebruik van geweld tot een minimum moet worden beperkt. Mishandeling of uitschakeling van een medewerker of concurrent trekt niet alleen onnodig veel aandacht van de opsporingsinstanties, maar evenzeer van de wettige handelspartners op de markt waarop men actief is.

Het openlijk vertonen van geweld moge dan uit den boze zijn, in alle bestudeerde fraudezaken zijn sporen aangetroffen van een intern sanctiestelsel. Dit is een artefact van de in het onderhavige onderzoek operationele definitie van georganiseerde criminaliteit. Het sanctiestelstel op het gebied van georganiseerde fraude wordt vooral gekenmerkt door intimidatie van verbale of fysieke aard. Een zich iets te nadrukkelijk in de directe omgeving ophoudende krachtpatser, het kopen van loyaliteit of het dreigen met represailles in de familiesfeer bij te grote loslippigheid zijn enkele van de aangetroffen verschijningsvormen. Uit het feit dat ruim een kwart van de hoofdverdachten over justitile antecedenten beschikt inzake geweldpleging en/of verboden wapenbezit, kan worden afgeleid dat de bereidheid tot het gebruik van geweld bij menigeen aanwezig is en de onderlinge verhoudingen indirect benvloedt. Het belangrijkste bindmiddel waarmee het merendeel van de fraudeurs de directe omgeving aan zich weet te verplichten, is, zo blijkt uit de casustiek, terug te voeren op karakterologische eigenschappen als brutaliteit, bluf en overtuigingskracht. Het opleidingsniveau van de meeste fraudeurs is weliswaar niet bijzonder hoog, maar doordat zij bovengenoemde eigenschappen doorgaans weten te koppelen aan een vlotte presentatie straalt van hun optreden geboren leiderschap en gezag af. Hiermee hebben zij hun directe omgeving tot op zekere hoogte aan een touwtje. Het ontzag voor de persoonlijkheid van fraudeurs reikt soms zelfs tot in de rechtszaal: van de hoofdverdachten in twee fraudezaken is bekend dat rechters en ovj's aanzienlijk onder de indruk waren van de door deze verdachten ter terechtzitting gevoerde verdediging.

In de persoonlijkheid van de succesvolle fraudeur schuilt niet alleen zijn kracht, maar paradoxaal genoeg, vaak ook zijn zwakte: zijn zelfverzekerdheid neemt namelijk niet zelden dusdanige vormen aan dat megalomanie zijn deel wordt en hij zich onaantastbaar begint te wanen. Onder invloed van een dergelijke gemoedstoestand worden vaak onnodige risico's genomen, hetgeen de opsporingsinstanties mogelijkheden biedt meer inzicht in zijn activiteiten te verkrijgen. De ontwikkeling van een van de hoofdverdachten uit casus 1 is in dit opzicht hoogst illustratief.

CASUS 1
A beschikt over 25 justitile antecedenten en is sedert een jaar of acht op fraudegebied actief. Opsporingsambtenaren karakteriseren hem als een arrogante jongen die aanzien verwerft door zijn brutaliteit en voortdurend op zoek is naar nieuwe, lucratieve marktgebieden. A heeft zich door zijn grote mond aardig weten op te werken, maar is door zijn arrogantie ook kwetsbaar. Volgens opsporingsambtenaren is hij bezig zijn hand te overspelen en trekt hij nodeloos veel politile en justitile aandacht. Zo organiseert hij momenteel een gezelschapsspel voor het bedrijfsleven, heeft met het oog daarop een kantoor ingericht met een onnozele directeur aan het hoofd en poogt door middel van advertenties bedrijven te interesseren voor deelname aan dit spel. Een aantal bedrijven heeft zich al ingeschreven en inleggeld betaald, maar of het gezelschapsspel er ooit komt... Noot

Afgezien van intimidatie, overrompeling en een strikte sociale controle, moet in het kader van een intern sanctiesysteem ook gekeken worden naar de positieve sancties jegens de medewerkers. Loyaliteit kan gemakkelijker verworven worden door positieve prikkels, zoals het promoveren en materieel belonen van trouwe medewerkers. Naarmate de doelstellingen van de criminele groep - het behalen van zo veel mogelijk voordeel - en de doelstellingen van de individuele leden - er zelf zo veel mogelijk wijzer van worden - dichter bij elkaar komen, zal de trouw van de medewerkers jegens de groep en haar leiders alleen maar toenemen. Zo blijkt uit verschillende fraudezaken dat medewerkers minder geneigd zijn te praten ten overstaan van de opsporingsinstanties indien zij de overtuiging hebben dat er goed voor henzelf en hun aanverwanten gezorgd is (en wordt). Een kwetsbaar punt voor leidinggevenden is derhalve een te grote mate van hebzucht en egosme.

4.4.3. Contacten met andere criminele organisaties

Vanwege de netwerkvorming die zich in het merendeel van de fraudezaken manifesteert, hebben de hoofdverdachten van de verschillende dadergroepen uiteraard veel externe contacten in binnen- en buitenland. Zo duiken in de BTW-carrousels die door de Europese Unie draaien, steevast de namen op van een aantal Nederlandse en Belgische kopstukken op dit gebied. Typerend in dit verband is het gegeven dat in de bestudeerde BTW-fraudes een aantal verdachten meermaals in beeld komt. Een ander voorbeeld van sterke verwevenheid tussen verschillende criminele groepen is te vinden in de grensoverschrijdende koppelbazerij: blijkens informatie van opsporingsambtenaren kennen Nederlandse en Duitse koppelbazen elkaar meer dan goed en is het niet ongebruikelijk dat zij op ad hoc basis met elkaar samenwerken. Het is dan ook geen toeval dat de uitvalbases van koppelbazen in beide landen vooral te vinden zijn in de grensstreek. Van Duyne (1995) spreekt in dit verband van een misdaad-Eurogewest. Het onderzoek heeft diverse voorbeelden opgeleverd van het belang van de aanwezigheid van dienstverleners: personen die faciliteiten kunnen bieden waarover de meeste criminele ondernemers zelf niet de beschikking hebben. Deze figuren bekleden een sleutelpositie in het criminele milieu; zij zijn de spin in menig web, in de zin dat via hen lijnen lopen naar verscheidene criminele netwerken. Zie bijvoorbeeld de gang van zaken in casus 7. CASUS 7

Het opsporingsonderzoek in kwestie heeft zich op het aandeel van de Nederlandse betrokkenen bij de verschillende fraudesoorten gericht, de groep Z. Deze aanduiding is enigszins misleidend, want in feite hebben Z en de zijnen slechts faciliterend gewerkt voor enkele grote jongens achter de schermen. Z vormde voor verschillende fraudeurs een belangrijke tussenschakel, omdat hij beschikte over contacten met douanebeambten en over douanestempels.

Ten aanzien van de hoofdverdachten in de acht onderzochte fraudezaken moet allereerst gewezen worden op A. Deze heeft zich na tal van fraudepraktijken in de Nederlandse oliehandel thans in Belgi teruggetrokken, waar hij doorgaat voor een octopus in olieland. Een nieuwe ontwikkeling vormde de komst van de Amerikaan B, die onder een schuilnaam de oliemarkt penetreerde. Noot Nader onderzoek heeft uitgewezen dat deze Amerikaan nauwe banden onderhield met de Cosa Nostra. A's netwerk is uiteindelijk geheel onder controle komen te staan van voornoemde Amerikaan.

Ook C heeft een naam opgebouwd in het BTW-circuit, in het bijzonder op de elektronicamarkt. Op de vleesmarkt komen we eveneens een oude bekende tegen in de persoon van D. Hij draait ook al jaren mee in de BTW-carrousels tussen Nederland, Belgi en Luxemburg. In deel II van dit rapport zal afzonderlijk aandacht worden besteed aan de bemiddelaars die binnenlandse en/of buitenlandse rechtspersonen aan dadergroepen ter beschikking stellen. In deel III komt de cruciale rol van de dienstverleners in het bijzonder naar voren bij het verwerken c.q. besteden van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Een aspect dat nader aandacht verdient, betreft de innesteling op de fraudemarkt van criminele topondernemers. Volgens Van Duyne (1995) is de kans niet denkbeeldig dat een brede winstgevende misdaadmarkt met duurzaam opererende middelgrote groepen op den duur grotere en gevaarlijkere vissen aantrekt. Hij baseert deze stelling mede op de in de bovenstaande casus (7) beschreven penetratie van de Belgische oliemarkt door de, aan de Cosa Nostra gelieerde, Amerikaan B. In dit verband mag niet onvermeld blijven dat ook de Amerikaanse hoofdverdachte in casus 16 in nauw contact stond met een beruchte Amerikaanse misdaadfamilie. Van de betrokkenheid van vertegenwoordigers van de Italiaanse mafia is in de bestudeerde fraudezaken daarentegen niets gebleken.

Ook vertegenwoordigers van de bijzondere opsporingsdiensten spreken in relatie tot de ontwikkelingen op EU-fraudegebied van een zorgwekkende tendens. In hun optiek worden de randfiguren en sjoemelaars, die voorheen het EU-fraudebeeld bepaalden, langzaam maar zeker verdrongen door verdachten van een aanzienlijk zwaarder kaliber. De laatsten zouden nauwelijks enige affiniteit of bekendheid hebben met de branches waarin zij opereren, maar zouden een voet tussen de deur weten te krijgen door gebruik te maken van de kennis en ervaring van de eerder genoemde randfiguren.

De casustiek uit het onderhavige onderzoek biedt geen eenduidig antwoord op de vraag of de door de BOD's geuite bezorgdheid op dit moment prematuur is of dat er reeds daadwerkelijk sprake is van grootschalige penetratie van hoogcriminele netwerken. Enerzijds lijkt de bevinding uit paragraaf 4.3 dat de meeste daders gepokt en gemazeld zijn in het handels- en fraudeverkeer, de angst van de opsporingsinstanties te ontzenuwen. Anderzijds is in een aantal fraudezaken geconstateerd dat de Nederlandse handelstak slechts een kleine schakel in een groter geheel was. Gegeven de toegenomen internationalisering van het handelsverkeer is die bevinding nauwelijks verrassend te noemen. Zo wordt aan het verre oosten (in het bijzonder Hong Kong en Singapore) een belangrijke regiefunctie toegeschreven op het gebied van merken- en textielfraude. Het voormalige oostblok (in het bijzonder Polen, Litouwen en Rusland) lijkt een dominante positie in te nemen ten aanzien van de illegale handel in vlees-, zuivel- en landbouwprodukten. De voorzichtige wijze van formuleren in de laatste zin wijst erop dat niet altijd met zekerheid kan worden vastgesteld hoe de gezagsverhoudingen precies liggen tussen de Nederlandse en buitenlandse groeperingen. Neem de reeds eerder in dit hoofdstuk aangehaalde casus 11.

CASUS 11
In deze zaak, betreffende het ontduiken van EU-heffingen voor de invoer van melkpoeder uit het voormalige oostblok, is onduidelijk gebleven welke personen of groepen de scepter zwaaiden. Indicaties dat de regisseurs van het geheel vooral in de voormalige Sovjet-Unie moesten worden gezocht, vloeiden voort uit het gegeven dat de betrokkenen uit Oost-Europa het heft meer in handen namen nadat zij door een van de Nederlandse handelspartners bedrogen waren. Hoewel zij de gang van zaken in Nederland sindsdien beduidend beter controleerden, behelsde de bijdrage van de Nederlandse betrokkenen duidelijk meer dan uitsluitend uitvoerende werkzaamheden. De Oosteuropeanen hadden vooral veel vertrouwen in de zakelijke kwaliteiten van een van de Nederlanders, de verdachte O.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken