6.2. Aard en omvang van de schade

Het bepalen van de omvang van de schade die individuele benadeelden, ondernemingen, bedrijfstakken of, op het hoogste niveau, nationale en supranationale overheden ondervinden van fraudezaken is, om diverse redenen een heikel karwei. Zo is in fraudezaken waarin een symbiose bestaat met de wettige marktomgeving, vaak sprake van een driedeling: behalve meeprofiterende marktpartijen is er sprake van direct aanwijsbare gedupeerden en indirecte slachtoffers. De laatste groep bestaat uit wettige deelnemers wier marktpositie als gevolg van de fraude onder grote druk komt te staan. Een sprekend voorbeeld hiervan vormde het opkopen van eigen produkten door een multinational die als gevolg van een BTW-carrousel aanzienlijk in prijs waren gedaald. Deze produkten werden uiteindelijk met aanzienlijke korting via de eigen distributiekanalen op de markt gebracht. Het is een moeilijke, zo niet onmogelijke opgave om deze vorm van schade in geldbedragen uit te drukken.

Een tweede probleem schuilt in het gegeven dat een groot aantal georganiseerde fraudes grensoverschrijdend van aard is. Dit brengt met zich mee dat de fraudes hun weerslag hebben op de concurrentieverhoudingen in verschillende landen. Sommige in Nederland opgezette fraudezaken brengen zelfs in andere landen aanzienlijk meer schade teweeg dan in eigen land. Te denken valt in dit verband bijvoorbeeld aan de koppelbazerij, zoals omschreven in hoofdstuk 3, en (meer in detail) in het deelrapport Georganiseerde criminaliteit in de bouwnijverheid. De activiteiten van Nederlandse koppelbazen in de Duitse bouw treffen namelijk vooral de Duitse economische verhoudingen. Dit voorbeeld toont aan dat elke poging om op basis van de in Nederland aangetroffen dadergroepen te komen tot een schatting van de schade die de Nederlandse economie ondervindt van georganiseerde fraude, als een zinloze exercitie kan worden opgevat. Een macro-economische beschouwing op het niveau van de Europese Unie lijkt op het eerste gezicht meer soelaas te bieden. Echter, ook op de fraudegegevens die door de Europese Commissie worden verstrekt, valt het nodige aan te merken. Noot Zo kan ervan uit worden gegaan dat de door de individuele lidstaten aan Brussel ter beschikking gestelde schadecijfers een aanzienlijke onderschatting vormen van het daadwerkelijk teweeggebrachte nadeel. Enerzijds heeft dit te maken met het gebrek aan prioriteit dat de fraudebestrijding in de meeste lidstaten geniet, anderzijds met de terughoudendheid die in menige lidstaat in acht wordt genomen om de daadwerkelijke omvang van de door fraude teweeggebrachte schade aan de Europese Commissie te melden. In een aantal lidstaten wordt bijvoorbeeld stelselmatig ontkend dat zich op het eigen grondgebied ernstige gevallen van intracommunautaire BTW-fraude voordoen (Aronowitz e.a., 1995). Tegen het licht van de bevindingen aangaande dit fenomeen in de Benelux en het feit dat door het wegvallen van de controle aan de binnengrenzen van de EU de mogelijkheden tot het plegen van dit fraudetype er bepaald niet minder op zijn geworden, lijkt deze stelling moeilijk houdbaar. Bovengenoemde struisvogelpolitiek voorkomt in ieder geval wel dat de lidstaten in kwestie door de Europese Commissie voor de teweeggebrachte schade kunnen worden aangeslagen. Gezien de talrijke tekortkomingen in het op fraudegebied aanwezige cijfermateriaal, beperken we ons tot het weergeven van de omvangschattingen van de direct aanwijsbare schade in de bestudeerde fraudezaken. In twaalf fraudezaken waren indicaties daaromtrent voorhanden. De totale schade in deze zaken bedroeg 330 miljoen gulden. In geen enkele zaak was het geschatte schadebedrag lager dan 1,5 miljoen gulden. In zes fraudegevallen liep het schadebedrag zelfs in de tientallen miljoenen guldens, met als uitschieter een BTW-fraude in de oliebranche, die in totaal voor ruim 100 miljoen gulden aan schade berokkende. In alle gevallen was sprake van een verscheidenheid van slachtoffers. De belastingdienst behoorde steevast tot de schuldeisers. Eveneens bleken uitkeringsinstanties in vrijwel alle zaken benadeeld te zijn, doordat n of meer betrokkenen ten onrechte stond ingeschreven als uitkeringsgerechtigd. In een beperkt aantal zaken kon tevens verhaal worden gehaald op wettige bedrijven die hadden meegelift met de fraudeconstructie. Zo werd een aantal vleesgroothandelbedrijven, slagerijen en supermarkten uit casus 14 achteraf aangeslagen voor het niet-volledig verantwoorden van de omzet. Bij de levering van vlees door de rechtspersonen behorende tot de criminele organisatie, aan genoemde derden bleek in hoge mate met facturen geknoeid te zijn, zodat de afnemers een deel van hun omzet buiten de boeken konden houden.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken