2. ONTWIKKELINGEN OP HET GEBIED VAN DE FRAUDE

2.1. Het begrip fraude in historisch perspectief

Fraude is een verschijnsel waaraan in de afgelopen decennia velerlei connotaties verbonden zijn geweest. Brants en Brants (1991) hebben de ontwikkeling van het fraudebegrip nauwgezet in kaart gebracht. De auteurs omschrijven het stereotype fraudeur van de jaren zestig als het slimme doch misdadige individu, dat zonder enige scrupules te werk ging. Een decennium later werd het begrip vooral in verband gebracht met steun- en belastingfraude, waarbij de in die jaren welig tierende koppelbazerij de meeste justitile aandacht kreeg. Het geruchtmakende rapport over de omvang van belastingfraude van Van Bijsterveld (1980) zorgde vervolgens opnieuw voor een aanzienlijke verschuiving in de beeldvorming. Dit rapport maakte duidelijk dat niet alleen uitkeringstrekkers en koppelbazen sjoemelden en knoeiden, maar dat ook de gewone burgers en bedrijven zich regelmatig op hun belastingformulier verschreven. Langzaam maar zeker deed het beeld opgeld dat fraude een wijdverbreid maatschappelijk verschijnsel, was dat zich overal, zelfs bij gerespecteerde bedrijven en overheden, manifesteerde. Het begrip breidde zich uit naar machtsmisbruik, vertrouwensschennis en naar het oneigenlijke gebruik van wetten in het grijze circuit. Hele beroepsgroepen en bedrijfstakken raakten in opspraak. Ook kwam een tot op dat moment nauwelijks belicht fenomeen in de schijnwerpers te staan, te weten milieucriminaliteit.

Aan het begin van de jaren tachtig raakte de strafrechtelijke fraudebestrijding al met al in een stroomversnelling. In deze periode genoot fraude een ongekend grote maatschappelijke en politieke belangstelling: justitile acties tegen Slavenburgs Bank, het ABP, Uniser, het schoonmaakbedrijf Booy Clean en enkele andere ondernemingen trokken veel publiciteit en verhoogden zowel binnen als buiten justitie het fraudebewustzijn. Zoals de bovenstaande voorbeelden laten zien, had de intensivering van de fraudebestrijding in deze periode vooral betrekking op gevallen van organisatiecriminaliteit.

Sedertdien is het met de justitile, politieke en publicitaire aandacht voor deze omvangrijke, aan witteboordencriminaliteit geparenteerde fraudezaken Noot bergafwaarts gegaan. Vermoedelijk is dit toe te schrijven aan een complex van factoren, zoals de teleurstellende resultaten van de strafrechtelijke aanpak (zie Nelen e.a., 1994) en de toegenomen zorg bij openbaar bestuur en justitie voor de onveiligheid op straat. Fraudebestrijding levert nu eenmaal geen grotere veiligheid op voor de individuele burger, maar is op het behoud van minder tastbare waarden, zoals onder meer eerlijke concurrentieverhoudingen en rechtvaardige inkomensverdeling gericht. Dit heeft ertoe geleid dat fraudebestrijding niet langer tot de prioriteiten van de politie lijkt te behoren (Nelen e.a., 1994).

Bovendien is de aandacht voor omvangrijke fraudes verdrongen door de opkomst van een nieuw fenomeen: de georganiseerde misdaad. In de berichtgeving van de media is rond 1990 een omslag te bespeuren. Na de talrijke reportages over geruchtmakende fraudezaken aan het begin van de jaren tachtig werd een verzadigingspunt bereikt, waarna de publieke opinie en de pers zich opeens van het item georganiseerde misdaad hebben meester gemaakt. Tot op de dag van vandaag heeft dit onderwerp een hoge nieuwswaarde (zie bv. Middelburg, 1992; Haenen en Buddingh, 1994).

Tot slot de wetenschap. Volgens Brants en Brants (1991) heeft de academische criminologie zich nimmer op grote schaal op het terrein van fraude gemanifesteerd. Niettemin leek ook binnen deze discipline in de jaren tachtig sprake van een toenemende aandacht voor het fenomeen fraude, zij het dat daarbij het accent vooral gelegd werd op analyses van de wijze van aanpak van fraudezaken door het openbaar ministerie (OM) en de opsporingsinstanties (zie bv. De Roos, 1983; Van de Bunt en Van Duyne, 1983; Van de Bunt en Peek, 1987; Brants, 1988;). Empirische studies naar de fraudepatronen en de criminele groepen die zich met deze vorm van criminaliteit bezighielden, werden nauwelijks verricht. De publikatie van het rapport van Van Duyne e.a. (1990) zorgde tot op zekere hoogte voor een kentering, in de zin dat met het exploreren van een tot dan toe braakliggend terrein een voorzichtig begin werd gemaakt. Inmiddels zijn ook van de hand van andere auteurs publikaties over de verschijningsvormen van fraude verschenen (o.a. Landman, 1993; Aronowitz e.a., 1995).

De meest recente ontwikkeling ten aanzien van de beeldvorming rondom fraude betreft de toegenomen aandacht voor het fenomeen witwassen. Ook witwassen is een vorm van fraude. De essentie van witwassen is immers dat een legale herkomst wordt voorgewend van vermogen dat wederrechtelijk is verkregen. Opmerkelijk is dat witwassen aanvankelijk sterk in verband werd gebracht met fiscale fraudes en het wegwerken van zwart geld. Deze connotatie past in de beeldvorming ten aanzien van fraude aan het begin van de jaren tachtig, die, zoals gezegd, gecentreerd was rondom het begrip organisatiecriminaliteit. Met de verschuiving van de aandacht in de richting van georganiseerde criminaliteit is ook het begrip witwassen gevolueerd, in de zin dat het momenteel vooral geassocieerd wordt met

vermogensbestanddelen die verkregen zijn uit criminele activiteiten. In deel 3 wordt uitgebreid op deze vorm van fraude ingegaan.
Behalve de toegenomen aandacht voor witwassen heeft een aantal politieke en maatschappelijke ontwikkelingen in Europa fraude van een nieuwe dimensie voorzien. Zo heeft de voortgaande internationalisering van het economische leven - in dit verband kan onder meer gerefereerd worden aan het wegvallen van de controle aan de binnengrenzen van de Europese Unie en van de Berlijnse Muur - niet alleen de handelsmogelijkheden aanzienlijk vergroot, maar parallel daaraan ook de mogelijkheden tot het plegen van fraude.

Ten aanzien van de bestrijding van EU-fraude heeft de Europese Commissie zich de afgelopen jaren als stuwende kracht ontpopt. In dit verband moet vooral gewezen worden op de rol van de sinds 1988 werkzame Unit de Coordination de la Lutte Anti-Fraude(UCLAF). Deze instantie cordineert de activiteiten tussen de directoraten-generaal (DG's) van de Europese Commissie en de lidstaten. Hoewel de bestrijding van EU-fraude nog steeds het domein is van de lidstaten zelf, wordt door de UCLAf toezicht gehouden op de wijze waarop de communautaire fraudedossiers door de nationale, met rechtspraak belaste, instellingen worden afgehandeld. Op die wijze kan worden vastgesteld in hoeverre de lidstaten zich houden aan de verplichting voortvloeiende uit artikel 5 van het EEG-verdrag, alsmede het inmiddels befaamde arrest van het Hof van Justitie te Luxemburg (68/88), dat lidstaten even veel aandacht moeten schenken aan de opsporing, vervolging en berechting van EU-fraudezaken als aan die zaken, waarbij sprake is van inbreuken op de nationale regelgeving. Voor meer informatie omtrent de prioriteitsstelling van de Europese Commissie inzake de bestrijding van fraude verwijzen we naar het EC-werkprogramma van 1995 (Europese Commissie, 1995).

Resumerend kan worden gesteld dat het begrip fraude na tal van andere connotaties thans in sterke mate gerelateerd wordt aan het begrip georganiseerde criminaliteit. In het volgende hoofdstuk zal worden beschreven welke verschijningsvormen we in het kader van dit onderzoek op fraudegebied zoal hebben aangetroffen.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken