4.4. De bouwnijverheid

Een van de legale economische sectoren die in de literatuur ook steeds weer in verband wordt gebracht met georganiseerde criminaliteit is de bouwnijverheid. De reden hiervan is niet ver te zoeken: zowel de Italiaanse en Italiaans-Amerikaanse mafia als de Japanse yakuza zijn berucht om de machtspositie die zij in de voorbije decennia - in elk geval in Itali, in de Verenigde Staten en Japan - hebben opgebouwd in deze tak van industrie. Waarom dit juist in de bouwnijverheid kan gebeuren, is een vraag waarop eigenlijk alleen een gedifferentieerd antwoord past. Maar in het kader van dit rapport moet worden volstaan met te wijzen op de relatief grote vatbaarheid van de bouwnijverheid voor penetratie door criminele groepen. Dit heeft met name te maken met de hoge kosten van vertraging, de ongewisse continuteit van het werk in de sector, de inzet van naar verhouding veel ongekwalificeerd personeel, de complexiteit en grootschaligheid van meer belangrijke bouwprojecten, en het systeem van contractering van de aannemer met de laagste prijs. En wanneer een criminele organisatie in een bepaalde stad of streek eenmaal greep heeft gekregen op (belangrijke delen van) de bouwnijverheid, dan exploiteert zij haar op alle mogelijke manieren: corrumpering van politici en ambtelijke diensten, geweld tegen opponerende bouwbedrijven en tegenstribbelende werknemers, te hoge inschrijvingen voor bouwprojecten, geen of gebrekkige afdracht van sociale premies, niet-betaling van verschuldigde belastingen, etcetera.

Nu zou het verkeerd zijn om te denken dat racketeering in de bouwnijverheid alleen door de genoemde criminele organisaties en alleen in de betrokken landen voorkomt of kan voorkomen. Immers, niet alleen moet onder ogen worden gezien dat deze organisaties de voorbije jaren steeds meer uitwaaieren naar andere landen en ook hier - rechtstreeks en/of onrechtstreeks - greep proberen te krijgen op de bouwnijverheid, maar ook dat andere criminele groepen, in welk land dan ook, proberen hetzelfde te doen, al dan niet naar het voorbeeld van de mafia of de yakuza. Voor wat de omringende landen betreft is deze ontwikkeling met name
vastgesteld in Belgi, Duitsland en Frankrijk (Fijnaut, 1993). Gegeven dit alles is het niet zo verbazingwekkend dat de Amsterdamse driehoek - burgemeester, hoofdofficier van justitie en hoofdcommissaris - in het kader van haar beleid om ook op een preventieve manier aan de bestrijding van georganiseerde criminaliteit te doen, in februari 1994 heeft beslist om via de centrale recherche een studie te laten verrichten naar onder meer de mogelijkheden om door de georganiseerde criminaliteit beraamde/gepleegde strafbare feiten bij de realisering van de Noord-Zuid-lijn zoveel mogelijk te voorkomen dan wel tijdig op te sporen. Niettemin riep de publieke aankondiging van dit project nogal wat vragen op, vooral ook vragen naar de reden waarom deze voorstudie werd verricht. Was er dan aanleiding om te veronderstellen dat binnenlandse en/of buitenlandse criminele groepen zouden willen proberen om zich op een illegale manier meester te maken van het budget dat voor de aanleg van de Noord-Zuid-verbinding zou worden bestemd?

4.4.1. Georganiseerde criminaliteit in de (Amsterdamse) bouwnijverheid?

Zowel in het persbericht van februari 1994 als in het studierapport van november 1994 wordt geconcludeerd dat er, op n enkele uitzondering (in Zuid-Holland) na, geen concrete aanwijzingen boven water zijn gekomen dat criminele organisaties daadwerkelijk opereren in de bouwnijverheid - noch op landelijk niveau, noch in de Amsterdamse situatie. Maar, zo gaat de redenering verder, er is in de voorbije jaren wel geconstateerd dat er ook in Nederland een voedingsbodem voor een dergelijke ontwikkeling bestaat. Hierbij wordt verwezen naar allerlei vormen van bouwfraude die zich in de voorbije jaren hebben voorgedaan, naar menigvuldige berichten over ambtelijke corruptie in de bouwsector en naar de ontdekking van een aantal gevallen van werkelijk malafide koppelbazerij. En, zo wordt tot slot vastgesteld, men mag in dit verband ook niet uit het oog verliezen dat als gevolg van de Europese wetgeving terzake tegenwoordig ook buitenlandse ondernemingen de gelegenheid moet worden geboden om in te schrijven op aanbestedingen van de overheid in de bouwsector. Want deze ontwikkeling bergt het risico in zich dat met buitenlandse ondernemingen ook buitenlandse misdaadorganisaties naar Nederland worden gehaald.

De reden waarom de aanleg van de Noord-Zuid-metroverbinding als proefproject voor een preventieve bestrijding van georganiseerde criminaliteit is genomen, is niet dat onderzoek zou hebben uitgewezen dat in dit geval n of meer criminele groepen zich aan het opmaken zijn om op hun manier te participeren in dit grote bouwproject. De reden hiervan is wel dat niet moet worden aangenomen dat dit innovatieve project, met een financile omvang van 1,6 miljard gulden, niet vatbaar zou kunnen zijn voor criminele activiteiten en infiltratie door misdaadondernemingen. Daarenboven bevindt het project zich momenteel nog in het beginstadium: Aanbestedingen aan aannemers zullen volgens planning niet eerder plaatsvinden dan in 1996 en het aantal betrokkenen is nog beperkt. Gezien de vereiste technologie is de kans groot dat buitenlandse bedrijven worden ingeschakeld, al dan niet in een consortium met Nederlandse bouwbedrijven. In navolging van wat eerder aan de orde is gesteld, is de kans het grootst dat de georganiseerde criminaliteit een voet aan de grond krijgt door inzet van internationaal opererende onderaannemers en koppelbazen (Wieting, Dun en Lambi, 1994).

Opmerkelijk nu is dat in de stukken waarop het voorgaande is gebaseerd, met geen woord wordt gerept over de structuur en werking van de bouwnijverheid in Amsterdam en over de ervaringen die in het verleden in deze stad zijn opgedaan met criminaliteit in vergelijkbare grote bouwprojecten als het Noord-Zuid-project. Wellicht is dit een gevolg van het feit dat de dreiging van de georganiseerde criminaliteit heel expliciet bovenal in het buitenland wordt geprojecteerd. Maar hier staat dan tegenover dat tezelfdertijd wordt gesteld dat er ook in Nederland zelf een voedingsbodem bestaat voor het optreden van zulke criminaliteit. En dus zou het op zich een zinvolle exercitie zijn geweest om na te gaan hoe concreet, hoe vruchtbaar die voedingsbodem in het Amsterdamse is voor door (buitenlandse dan wel binnenlandse) criminele groepen gecontroleerde bouwondernemingen.

Het onderzoek dat door ons dienaangaande is ingesteld kon niet uitputtend zijn. Maar hoe beperkt ook, het leverde al direct de vaststelling op dat inderdaad alleen grote (inter-)nationale bouwondernemingen van buiten Amsterdam het Noord-Zuid-project kunnen realiseren. In Amsterdam zijn immers wel veel bouwondernemingen (in 1994 in totaal 1.550) maar zij zijn overwegend (vrij) klein van formaat. Verreweg de meeste tellen slechts 2 tot 49 werknemers en de (38) grotere bij elkaar ook maar 4.268 personeelsleden. En met z'n allen voeren deze bedrijven voornamelijk projecten uit in de regio (Amsterdams Buro voor Onderzoek en Statistiek, 1995; Kamer van Koophandel, 1994).

Op de tweede plaats is nagegaan of er in het nabije verleden studies zijn verricht naar de wijze waarop andere grote infrastructurele bouwprojecten in de stad zijn uitgevoerd, met name zulke waarbij grote financile problemen zijn gerezen. De korte speurtocht hiernaar leverde het rapport op dat in 1988 is vervaardigd over de overschrijding van de kredieten bij de bouw van de Stopera (Rapport van de Commissie van Onderzoek, 1989). In dit rapport wordt uitvoerig uit de doeken gedaan hoe door een ontstellend gebrek aan organisatie het krediet van f.306 miljoen dat in 1979 voor de constructie van dit gebouw werd bestemd, in 1986 moest worden
opgehoogd tot f.403 miljoen om de realisering ervan veilig te stellen. Ook laat het zodoende op een voortreffelijke manier zien waarom de bouwnijverheid, en zeker grote bouwprojecten, zo vatbaar zijn voor racketeering. Maar er wordt op geen enkele manier ook nog maar gesuggereerd dat een dergelijke criminele praktijk een rol zou hebben gespeeld bij de extra-financiering van de Stopera. Er wordt zelfs in het geheel niet gesproken over problemen van criminaliteit en/of veiligheid die zich bij de bouw van de Stopera mogelijk hebben voorgedaan. Dit was voor de makers van het onderhavige rapport kennelijk geen issue. Ten derde werd bij het Sociaal Fonds Bouwnijverheid navraag gedaan naar de aard, omvang en ontwikkeling van bouwfraude in Amsterdam. De gegevens die ons door deze instantie werden verstrekt, geven aan dat er in de jaren '90-'94 over 40 (van de 400) aannemers in Amsterdam berichten binnenkwamen dat er mogelijk sprake was van bouwfraude (hoofdzakelijk het niet afdragen van premies en niet betalen van belastingen). Nader onderzoek resulteerde in 13 gevallen in een strafrechtelijk onderzoek, waarbij bleek dat er in de genoemde periode in totaal een loonsom van 10 11 miljoen werd verzwegen. Overigens zegt de desbetreffende opsporingsdienst tot op heden nimmer geconfronteerd te zijn geweest met (andere) verschijnselen die zouden kunnen wijzen op een zekere penetratie van georganiseerde criminelen in de bouw van Amsterdam: machtige koppelbazen, monopolies in bepaalde marktsegmenten die met intimidatie, sabotage of geweld worden verdedigd, enzovoort.

Moet op grond van het vorenstaande nu worden geconcludeerd dat de zienswijze van de Amsterdamse driehoek misschien wel plausibel klinkt maar in de concrete situatie toch te voorbarig is, al te zeer ingegeven misschien door misplaatste vergelijking tussen wat er in Itali en Amerika, en dichter bij huis: Frankrijk, Duitsland en Belgi, is gebeurd, en wat er in Amsterdam werkelijk aan de hand is? Wij geloven van niet. Immers, afgezien nog het argument dat het strategisch zeer belangrijk is om met het oog op een preventieve bestrijding van de georganiseerde criminaliteit proefprojecten op te zetten, juist ook in de sector van de bouwnijverheid, is er het argument dat ook in het Amsterdamse misschien meer aan de hand is dan men misschien denkt of wil geloven. Raadpleging van enige vertrouwelijke informatie heeft namelijk twee berichten opgeleverd die op zijn minst nader politie-onderzoek verdienen.

Het eerste, nog vrij recente, bericht betreft redelijk betrouwbare informatie dat een hoge gemeente-ambtenaar, werkzaam in de bouwsector, corrupt is. Met name zou hij tegen forse bedragen bereid zijn bepaalde vergunningen te verlenen. Het andere, ook nog actuele, bericht slaat op de (wellicht) minder betrouwbare informatie dat enkele Amsterdamse groothandelaren in verdovende middelen grote belangen hebben dan wel zulke belangen aan het opbouwen zijn in een bouwonderneming in het Amsterdamse die voor het grootste deel overheidsopdrachten uitvoert. Berichten als deze manen op zijn minst tot voorzichtigheid bij het leveren van (negatief) commentaar op het onderhavige innovatieve onderzoeksproject van de politie Amsterdam-Amstelland.

4.4.2. De huidige stand van het onderzoek

Tot nu toe is er vooral veel gepraat over de uitvoering van de voorstellen die de betrokken studiecommissie in haar rapport van september 1994 heeft neergelegd. En die zijn ook niet zo gemakkelijk te verwezenlijken. Want alleen de ontwikkeling van het voornaamste instrument om malafide, crimineel gecontroleerde, bouwondernemingen te weren bij de aanbestedingen, namelijk een screeningsdossier dat de kandidaten voor het project zlf volgens bepaalde richtlijnen moeten opstellen, roept duizend-en-n politieke, juridische en praktische problemen op (Struiksma en Michiels, 1994). Maar dit neemt niet weg dat er - ondanks alles - momenteel een concept ligt van een vragenlijst waarmee gegadigden voor de aanleg van de Noord-Zuid-metroverbinding kunnen worden gescreend, en ook een bijbehorende set van gedragsregels voor de aannemers aan wie de uitvoering van dit project mogelijk wordt gegund. Zij moeten bijvoorbeeld niet alleen volop hun medewerking verlenen aan onderzoek naar mogelijk criminele bindingen van de vertegenwoordigers van hun onderaannemers, hun leveranciers en hun adviseurs, maar zich ook onthouden van het aanbieden van voordelen in geld of in natura aan de vertegenwoordigers van de opdrachtgever en haar adviseurs. En aan het personeel van de contractanten zal worden verteld dat, in zoverre men vindt dat het verstrekken van voordelen in natura (etentjes, kerstpakketten, en dergelijke) behoort tot het normale sociale verkeer, men steeds opnieuw dient te beoordelen of hierdoor een afhankelijkheidsrelatie wordt geschapen. De driehoek zal binnen enige tijd beslissen of met dit onderzoeksproject op de ingeslagen weg zal worden voortgegaan, of niet.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken