IV.3. De handel in vrouwen

IV.3.1. De landelijke situatie

De handel in vrouwen wordt ook in deze tijd nog beschouwd als de meest karakteristieke vorm van mensenhandel (Adviescommissie etc.,1992). Algemeen wordt aangenomen dat het er bij dit soort handel om gaat dat vrouwen onder dwang tot prostitutie worden gebracht. In Nederland wordt sedert het begin van de jaren tachtig beleidsmatig veel aandacht besteed aan de (bestrijding van) vrouwenhandel, maar dit wil niet zeggen dat er sindsdien een beter beeld van de aard en omvang van deze vorm van criminaliteit is ontstaan (Fijnaut, 1993; Van Mens, 1992). De voornaamste reden hiervan is dat er nog nooit een systematisch onderzoek naar het dark number van dit delict is ingesteld. De landelijke cijfers die omtrent vrouwenhandel beschikbaar zijn, weerspiegelen slechts de gevallen die bij de ene of de andere instantie bekend zijn geworden. De
werkelijke omvang van de vrouwenhandel in Nederland is dus onbekend. En het viel buiten de perken van het onderhavige onderzoek om meer licht te brengen in zijn dark number. In de periode 1988 - 1994 kreeg de Stichting tegen Vrouwenhandel een toenemend aantal meldingen van vrouwenhandel. Dit aantal schommelde in de eerste jaren van deze periode rond de 70, in de latere jaren (1993 en 1994) liep het spectaculair op, tot 88 respectievelijk 168. Sedert het begin van de jaren negentig heeft een toenemend aantal van deze meldingen betrekking op gevallen van vrouwenhandel waarbij daders en slachtoffers afkomstig zijn uit Midden- en Oost-Europa, met name uit Rusland, Oekrane, Hongarije, Tsjechi en Polen (International Organization for Migration, 1995). Het aantal meldingen dat resulteerde in een aangifte hield volgens de gegevens van de genoemde Stichting geen gelijke tred met de stijging van het aantal meldingen als zodanig. Zo werden in 1992 36 aangiften gedaan, in 1993 54 en in 1994 67 (Stichting tegen Vrouwenhandel, 1994). Dat lang niet alle aangiften (al dan niet gedaan met de hulp van de Stichting) uitmonden in heuse strafzaken, is overigens gebleken uit het onderzoek van De Boer (1994). Zij registreerde in 1988 12 van zulke zaken, in 1989 8, in 1990 2, in 1991 3 en in 1992 10.

Vrouwenhandel wordt gemakkelijk gelijkgesteld aan georganiseerde criminaliteit. Wanneer echter wordt nagegaan hoe deze handel in concreto wordt bedreven, dan moet worden vastgesteld dat zij in veel gevallen helemaal niet beantwoordt aan de kenmerken die aan zulke criminaliteit worden toegeschreven (Fijnaut, 1994). Ook de gevallen die in het kader van dit onderzoek nader zijn bekeken, kunnen niet allemaal zonder meer als uitingen van georganiseerde criminaliteit worden gekwalificeerd. Waar het gaat om de mensen, de groepen die vrouwenhandel bedrijven, moet vr alles worden opgemerkt dat ons geen onderzoeken bekend zijn geworden waarin autochtone criminele groepen duidelijk een hoofdrol spelen. Dit wil niet zeggen dat autochtone Nederlanders, met name Nederlandse seksclubeigenaren, in deze handel geen rol spelen. Dat doen zij namelijk wel. Maar hun rol blijft meestal beperkt tot die van afnemer van vrouwen die door buitenlanders, respectievelijk buitenlandse criminelen of criminele groepen hierheen worden gebracht. Slechts in enkele gevallen is er sprake van nauwe samenwerking tussen Nederlandse seksclubeigenaren en buitenlanders bij de organisatie zelf van de handel. Dat heel wat seksclubeigenaren zich wl schuldig maken aan de mede-exploitatie van buitenlandse vrouwen die zij in hun clubs hebben opgenomen, staat buiten kijf. Voor zover wij hebben kunnen nagaan, gaat het bij de buitenlanders niet om personen of groepen van Surinaamse, Turkse, Chinese, Italiaanse of Colombiaanse origine. Verder is ons n geval van vrouwenhandel uit Marokko gemeld. De beschikbare informatie heeft met andere woorden hoofdzakelijk betrekking op personen en groepen uit Rusland, Polen, Oekrane, Tsjechi en voormalig Joegoslavi. Deze bevinding strookt dus helemaal met het algemene beeld dat terzake bij de Stichting tegen Vrouwenhandel van de situatie bestaat.

Bestudering van de dossiers waarin deze buitenlandse vrouwenhandelaren figureren, leert dat zij lang niet altijd opereren in de vorm van min of meer hechte criminele groepen. Grosso modo kan hun organisatie in vier categorien worden onderverdeeld. Ten eerste blijkt er in sommige gevallen helemaal geen sprake te zijn van zoiets als een criminele groep die over langere tijd gericht vrouwenhandel pleegt, maar slechts van een allegaartje van personen uit heel Oost-Europa die langs allerlei wegen in contact komt met seksclubeigenaren hier in Nederland. Dit was enkele jaren geleden bijvoorbeeld het geval in Leeuwarden. In een zaak die enige tijd geleden in Eindhoven speelde, lag het weer helemaal anders. Hier kwam de politie tot de ontdekking dat n enkele Rus figureerde als makelaar tussen vrouwenronselaars in St. Petersburg en een hele reeks seksclubeigenaren in het Zuiden van Nederland. Van een Russische criminele groep hier te lande was geen sprake. En of de betrokken man de vertegenwoordiger was van een criminele groep in St. Petersburg, kon niet worden uitgemaakt. De gevallen waarin groepen een rol spelen die nog het dichtst in de buurt komen van de groepen die worden bedoeld in de door ons gehanteerde definitie van georganiseerde criminaliteit, zijn de gevallen van Joegoslavische vrouwenhandel. Enerzijds kan hierbij worden gedacht aan het geval - zoals dat recentelijk in Rotterdam werd ontdekt - waarin een wat ongeregelde bende Joegoslaven, met de hulp van handlangers in de betrokken landen, vrouwen uit Midden-Europa naar Nederland haalde en ze hier onderbracht in eigen en andermans seksclubs. Anderzijds moet worden gerefereerd aan een geval dat in de voorbije jaren in Groningen heeft gespeeld. In dit geval wilden ettelijke Joegoslavische cliques kennelijk meer dan een deel van de vrouwenhandel in de richting van deze stad in handen krijgen. Zij probeerden duidelijk ook een belangrijk stuk van het plaatselijke prostitutiewezen onder controle te brengen. Uiteindelijk is dit laatste hen niet gelukt.

De manier waarop de vrouwenhandel werd bedreven, komt in de onderzochte gevallen gewoonlijk min of meer overeen met de beschrijving die hiervan in de recente Handleiding van de collegevergadering van procureurs-generaals is gegeven. Bij herhaling was er immers sprake van bedrog, uitbuiting en dwang ten aanzien van de betrokken vrouwen. Zij hadden onder valse voorwendsels ingestemd met de reis naar Nederland. Zij werden verplicht om exorbitant hoge reis- en verblijfkosten te betalen, terwijl de inkomsten grotendeels of volledig werden afgenomen. Zij werden met dwang, geweld en/of chantage geprest om zich te prostitueren. Zij moesten werken in abominabele arbeidsomstandigheden. En daarenboven werd somtijds
bewust gepoogd om optreden van de overheid te voorkomen door de vrouwen af te houden van het doen van aangifte. Ook hierbij werden de bekende middelen gebruikt, zoals dreigen met geweld en suggereren dat de politie corrupt is.

Ook in die spaarzame gevallen waarin de politie heeft willen nagaan, welke de verdiensten van de betrokken vrouwenhandelaren waren geweest, waar deze inkomsten waren gebleven of hoe zij waren besteed, is zij daarin eigenlijk nooit ten volle geslaagd. Het is vrijwel steeds gebleven bij de opsporing, en eventueel de vervolging, van de personen in kwestie.

IV.3.2. De plaatselijke situatie

Bij vergelijking van de situatie in Amsterdam met die in Arnhem, Nijmegen en Enschede, springt onmiddellijk in het oog dat die in diverse opzichten heel verschillend is.
Het grootste verschil oogt kwantitatief: waar in Amsterdam in de voorbije vijf jaren ettelijke grote vrouwenhandelzaken zijn opgepakt, daar heeft in de voorbije periode alln in Nijmegen n zo'n zaak gespeeld (Poolse vrouwenhandel), terwijl in Enschede kennelijk slechts werd nagegaan of een plaatselijke seksclubeigenaar zich mogelijk schuldig maakte aan de handel in, vooral Braziliaanse, vrouwen. Nog opmerkelijker is evenwel het verschil tussen Amsterdam en Arnhem op dit punt. Ofschoon de laatstgenoemde stad het op n na (Spijkerkwartier) grootste prostitutiecentrum in Nederland herbergt, heeft zich hier - in tegenstelling tot Amsterdam - blijkbaar gn enkele vrouwenhandelzaak voorgedaan. De politie heeft er in elk geval geen melding van gemaakt. En in de jaaroverzichten van de Stichting tegen Vrouwenhandel komt Arnhem als plaats van melding/aangifte ook niet of nauwelijks voor. Dit frappante verschil vraagt natuurlijk om een verklaring. Mogelijk moet die - tegen de achtergrond van het verschil in omvang tussen het prostitutiewezen in Amsterdam en dat in Arnhem - worden gezocht in het feit dat in Arnhem de markt wordt beheerst door een vrij klein aantal personen dat nauw samenwerkt met de politie ter plaatse, terwijl in Amsterdam vrij veel personen de markt delen en de politie aldaar jaren geen stringente controle heeft uitgeoefend op de exploitatie van prostitutie.

In het verlengde van vorenstaande opmerking kan er nog op worden gewezen dat de vrouwenhandel in Amsterdam zo ongeveer alle varianten kent die zich in de voorbije jaren heel verspreid door het land hebben voorgedaan, gaande van eerder kleinschalige vormen van losse handel tot betrekkelijk grootschalige handel door vaste cliques die zonder twijfel vele kenmerken van georganiseerde criminaliteit vertoont. Verder valt ook hier op hoe gewelddadig met name Joegoslavische bendes in dit verband opereren, zowel ten opzichte van hun vrouwen, als ten aanzien van elkaar en van mogelijke niet-Joegoslavische tegenstanders. Herbij moet worden aangetekend dat al tijden lang het verhaal gaat dat een of meer van deze bendes zich op De Wallen ook schuldig maakt/maken aan afpersing van (andere) seks-exploitanten. Als dit verhaal waar is, dan is het - naast wat er in Groningen is voorgevallen - een aanwijzing temeer dat in elk geval sommige Joegoslavische bendes erop uit zijn op een gegeven territorium een monopolie in een bepaalde sector te verwerven. Dit is heel zeker een ontwikkeling die eigen is aan georganiseerde criminaliteit.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken