De vraag van de Enqutecommissie naar de aard en omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland
is in wezen dezelfde vraag als die naar de ernst van de georganiseerde criminaliteit in dit land. Dat aard en
omvang en ernst hier aan elkaar gelijkgesteld kunnen worden blijkt duidelijk uit het rapport Opsporing
gezocht van de werkgroep-Van Traa en ook uit de parlementaire discussie die over dit rapport heeft
plaatsgevonden met het oog op de instelling van de Enqutecommissie. De herformulering van de vraag naar
de aard en omvang in de vraag naar de ernst is desalniettemin niet zonder betekenis. Z geformuleerd
brengt deze vraag ons namelijk dichter bij de parallelle vraag die in dit verband aan de orde is, nl. de vraag
naar wat er kan en misschien moet worden gedaan om de georganiseerde criminaliteit effectiever en als het
kan, efficinter aan te pakken. Hoe ernstiger dit probleem immers is, des te ingrijpender middelen, ook in de
sfeer van de opsporingsmethoden, zijn geboden om het te beheersen (Fijnaut en Marx, 1995).
Ook volgens Amerikaans onderzoek moet de ernst van het probleem van georganiseerde criminaliteit niet
alleen worden uitgedrukt in de aard en in de omvang van die criminaliteit maar ook in de schade die zij
aanricht (Maltz, 1990). Idealiter zou ter bepaling van de ernst van een probleem van georganiseerde
criminaliteit, in een land of in een stad, dus zowel de aard en de omvang als de schade van deze criminaliteit
moeten worden vastgesteld. Welnu, dit ideaal is nog nooit ergens ter wereld op een verantwoorde manier
bereikt, niet in kwalitatieve termen, laat staan in kwantitatieve termen. Zelfs voor die vorm van georganiseerde
criminaliteit die ook beleidsmatig zo prominent de aandacht trekt, de internationale drugshandel, is wereldwijd
of nationaal geen adequate ernstmeting voorhanden.
Het onderhavige onderzoek beantwoordt ook niet aan het genoemde ideaal. Gegeven de betrekkelijke waarde van de meest relevante gegevensbronnen en de beperkte reikwijdte van de beschikbare n gehanteerde methoden is het niet mogelijk om de omvang van de georganiseerde criminaliteit in Nederland enigermate nauwkeurig te bepalen en ook de schade die deze criminaliteit hier aanricht. Wel heeft het grootschalige onderzoek dat is verricht, een beeld van de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland opgeleverd dat op een aantal punten niet alleen accurater en concreter is dan bestaande beelden, maar ook een einde maakt aan aantal brandende kwesties gaande van de vraag of de Italiaanse mafia wel op Nederlandse bodem actief is tot de vraag of er nu werkelijk sprake is van vervlechting van legale economische sectoren met georganiseerde criminaliteit.
De situatie in Nederland ...
Wat is dan de ernst van het probleem voorzover het de aard van de georganiseerde criminaliteit betreft? In het
licht van onze definitie van deze criminaliteit en tegen de achtergrond van de toegepaste (complementaire)
onderzoeksstrategie kan nu op deze vraag in het algemeen worden geantwoord dat de georganiseerde
criminaliteit zich nog hoofdzakelijk afspeelt in de traditionele sfeer van de illegale levering van goederen en
diensten - de drugshandel voorop, gevolgd door onder meer wapenhandel en vrouwenhandel - en die van de
financile en economische fraude. Verder is duidelijk vastgesteld dat er momenteel geen sprake van is dat
criminele groepen, op nationaal niveau of op lokaal niveau, bepaalde legale sectoren van de economie onder
controle hebben gebracht, hetzij via het bezit van voor de werking van bepaalde sectoren cruciale
ondernemingen hetzij via de macht in de betrokken vakbonden (labor racketeering). Dit kan zowel worden
geconcludeerd uit de studies die vanuit het perspectief van de criminele groepen zijn opgezet als uit de studies
die vanuit het perspectief van de branches zijn verricht. Wel doen zich in twee sectoren - met name de horeca
(annex onroerend goed) en het wegtransport - ontwikkelingen voor die erop wijzen dat criminele groepen hierin
op enige schaal aan het doordringen zijn; in het bijzonder de eigendomsverhoudingen in het Amsterdamse
Wallen-gebied moeten in dit opzicht zorgen baren. Daarenboven ligt in de afvalverwerkingsbranche
organisatiecriminaliteit somtijds zo dicht aan tegen georganiseerde criminaliteit dat van een zorgelijke situatie
kan worden gesproken. Wat in deze branche nog niet echt wordt gezien is het gebruik van offensieve
tegenmaatregelen om de eigen illegale activiteiten af te schermen tegen overheidsoptreden. Dit doet zich nog
hoofdzakelijk voor in de kringen van belangrijke (autochtone) drugshandelsgroepen. Vooral zij schrikken
inderdaad niet terug voor de toepassing van corruptie, intimidatie, inschakeling van de media, enzovoort. Er is
echter geen sprake van dat in dit verband - het verband van de traditionele georganiseerde criminaliteit -
criminele groepen delen van de (centrale, provinciale of lokale) overheden in hun macht zouden hebben. Zij
stellen zich offensief in het bijzonder teweer tegen politie en justitie. En dit is niet verwonderlijk. Deze organen
liggen in de vuurlinie tussen democratische rechtsstaat en criminele heerschappij.
Maar met deze conclusie zijn wij er nog niet. Want zij roept op haar beurt ook weer de vraag op: hoe erg is het
nou? of, beter wellicht: hoe erg is dat nou? Maar ook deze vraag valt niet ten gronde te beantwoorden. Niet in
absolute zin - bij gebrek aan geijkte maatstaven - maar ook niet in relatieve zin. Waarom niet?
In theorie zou deze vraag, in de eerste plaats, kunnen worden beantwoord door de huidige georganiseerde
criminaliteit qua aard te vergelijken met de georganiseerde criminaliteit in Nederland op enig eerder tijdstip.
Een dergelijke vergelijking in de tijd zou op zichzelf immers de mogelijkheid bieden om vast te stellen of de
situatie op dit moment erger, minder erg of even erg is dan/als de situatie op dat vroegere tijdstip. Maar in
werkelijkheid kan zulk een vergelijking niet worden uitgevoerd omdat er in Nederland nooit eerder zo'n
grootschalig onderzoek als het onderhavige heeft plaatsgevonden. Met andere woorden: er is, in de tijd gezien,
geen vergelijkingspunt voorhanden. Dat kan natuurlijk wel worden geschapen, maar alleen als er flink zou
worden genvesteerd in een historisch-criminologisch onderzoek. Op dit moment kunnen - zoals in enkele
deelrapporten ook is geprobeerd, bijvoorbeeld in het rapport over de situatie te Amsterdam en in dat over de
rol van autochtone criminele groepen - aan de hand van de schaarse gegevens die over de geschiedenis van
de georganiseerde criminaliteit voorhanden zijn, slechts algemeenheden worden gedebiteerd over het
toegenomen belang van de drugshandel, de verdere internationalisering van de georganiseerde criminaliteit,
enzovoort.
... in vergelijking met die in andere landen
De andere theoretische mogelijkheid om de (relatieve) ernst van de huidige situatie vast te stellen bestaat erin om een vergelijking in de ruimte door te voeren, dit wil zeggen een vergelijking tussen de Nederlandse situatie en de situatie in de omringende landen. Zulk een vergelijking zou de mogelijkheid bieden om aan te geven dat de situatie hier qua aard van de georganiseerde criminaliteit (het weze nog maar eens herhaald!) even erg, minder erg, of erger is dan/als in een of meer van de omringende landen. Maar ook deze vergelijking kan in werkelijkheid niet of nauwelijks worden doorgevoerd, en eigenlijk om dezelfde reden als hiervoor werd genoemd ter verklaring van het feit dat een serieuze vergelijking in de tijd op dit moment ook niet tot de mogelijkheden behoort: in de meeste betrokken landen heeft niet het onderzoek plaatsgevonden dat voor het maken van zulk een vergelijking noodzakelijk is (Martens en Pulley, 1984; Martin en Romano, 1992). In Belgi is tot op heden zeer weinig onderzoek met betrekking tot georganiseerde criminaliteit verricht. Meer recent hebben alleen de werkzaamheden van de Parlementaire Enqutecommissie Mensenhandel geleid tot enkele studies over de aard en omvang van de vrouwenhandel en de bijbehorende politiecorruptie (Fijnaut, 1993). Ook in Frankrijk is de georganiseerde criminaliteit tot op dit moment geen voorwerp van enig omvattend wetenschappelijk onderzoek geweest. Enkele jaren geleden heeft een Parlementaire Enqutecommissie wel enig onderzoek verricht naar de activiteiten van de Italiaanse mafia in Frankrijk en omstreken, maar dit onderzoek heeft geen vervolg gekregen in de vorm van een diepgaand en veelomvattend onderzoek (Assemble Nationale, 1993). Met het Verenigd Koninkrijk is het tot nu toe niet veel beter gesteld dan met Belgi en Frankrijk. Er ligt een enkel flinterdun rapportje van de National Criminal Intelligence Service over de toestand in het land (National Criminal Intelligence Service, 1993) en het Home Affairs Committee heeft in een recent rapport over georganiseerde criminaliteit enkele algemene uitlatingen gedaan over de aard en de omvang van de georganiseerde criminaliteit in het land, maar that is it: volstrekt onvoldoende voor welke zinvolle vergelijking ook (Anderson, 1993; Levi, 1993; Hobbs, 1994). Iets verder weg, in Zwitserland, is er in opdracht van het Ministerie van Justitie enkele jaren geleden wel een begin gemaakt met systematisch onderzoek naar de aard en omvang van de georganiseerde criminaliteit in het land, maar dit onderzoek heeft empirisch gesproken nog onvoldoende vruchten afgeworpen die een passende vergelijking met de Nederlandse situatie mogelijk maken (Pieth en Freiburghaus, 1993).
De enige twee landen waarmee - binnen zekere (conceptuele en methodische) grenzen - wel een vergelijking
kan worden gemaakt, zijn Itali en Duitsland. Niet alleen omdat in beide landen al enige jaren wel enig
wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt, maar ook omdat in deze landen belangrijke jaarlijkse algemene
analyses van de situatie worden vervaardigd. Het zou het kader van dit hoofdstuk ver te buiten gaan om deze
vergelijking ook daadwerkelijk te maken, maar een paar vergelijkende opmerkingen zijn toch op zijn plaats.
In het deelrapport over etnische groepen en buitenlandse criminele organisaties is ruime aandacht besteed
aan de geschiedenis en de maatschappelijke context van de Italiaanse mafia, in Itali zelf. Daar moet hier aan
voorbij worden gegaan. Wanneer men dan alleen het rapport van het Ministero Dell'Interno over de situatie in
1993 (in het Engels gepubliceerd in 1994) in ogenschouw neemt, dan springen de enorme verschillen met de
situatie in Nederland onmiddellijk in het oog. Daar bestaat de top van de georganiseerde criminaliteit uit zo'n
500 groepen (families), verdeeld over de cosa nostra, de camorra, de 'ndrangheta en de sacra corona unita, die
de laatste jaren - ondanks alle onderlinge conflicten - nauwer zijn gaan samenwerken en ook in organisatorisch
opzicht naar elkaar toegroeien. Al deze groepen zijn van oudsher zeer betrokken bij alle vormen van
traditionele georganiseerde criminaliteit. In de voorbije decennia hebben zij echter ook - de ene meer dan de
andere - sterke machtsposities opgebouwd in ettelijke legale sectoren van de economie: agro-industrie,
tourisme, transport, bouwnijverheid, enzovoort. Deze groepen hadden hiervoor het geld (vooral uit de
drugshandel), en wat niet goedschiks kon worden gekocht werd kwaadschiks, via (dreiging met) geweld, in bezit
genomen. En deze economische machtsovername is op tal van plaatsen, tot in Rome toe, gepaard gegaan
met een overname van de politieke macht. Sedert 1991 bijvoorbeeld werden in Reggio Calabria - het
territorium van de 'ndrangheta - meer dan 400 ambtenaren in staat van beschuldiging gesteld wegens
bindingen met deze tak van de mafia (Paoli, 1994). Welnu, de Nederlandse situatie wijkt van deze situatie in
Itali op alle wezenlijke punten helemaal of grotendeels af. Er is in Nederland geen octopus-achtige
georganiseerde criminaliteit, de legale economische sectoren zijn hier niet overgenomen door criminele
groepen, het gebruik van geweld ligt ontzaglijk veel lager, en van een overname van het bestuur is geen
sprake. Kortom: de situatie in Nederland is veel en veel minder ernstig dan die in Itali. Er heersen hier geen
Italiaanse toestanden, ook al drukt de Italiaanse mafia ook in ons land haar sporen.
Opeenvolgende onderzoeken van en voor het Bundeskriminalamt (BKA) hebben behoorlijk wat licht geworpen
op de aard van de georganiseerde criminaliteit in Duitsland. Een vergelijking met de situatie in Nederland is
echter niet alleen bezwaarlijk omdat er met een zeer brede definitie van georganiseerde criminaliteit wordt
gewerkt, maar ook omdat het jaarlijks Lagebild Organisierte Kriminalitt slechts berust op een inventarisatie van
de lopende opsporingsonderzoeken (zie de hoofdstukken II en III). Hoe dan ook! In 1988 stelden onderzoekers
van het BKA vast dat de georganiseerde criminaliteit in Duitsland hoofdzakelijk bestaat uit losse netwerken van
personen en zelfstandige groepen die een zekere vaste personele samenstelling kennen; alleen bepaalde
buitenlandse groepen kennen een meer hirarchische structuur; van echte peetvaders is in het geheel geen
sprake (Rebscher en Vahlenkamp, 1988). Deze groepen zijn in hoofdzaak actief in de klassieke sectoren van
de georganiseerde criminaliteit, maar meer en meer beleggen zij hun illegale winsten in onroerende goederen
en bedrijven, die door stromannen worden gerund; hierbij wordt minder geweld toegepast dan men zoal denkt;
corrumpering van de overheid is niet aan de orde. Twee jaar later werd op grond van een nieuw onderzoek
gewezen op de toenemende professionalisering en internationalisering van de georganiseerde criminaliteit,
maar de meningen waren verdeeld over de vraag of er sprake was van enig risico dat op korte termijn
mafia-achtige structuren tot ontwikkeling zouden komen in bepaalde gebieden van Duitsland respectievelijk in
bepaalde segmenten van de georganiseerde criminaliteit, met alle gevolgen vandien: corrumpering van de
overheid, meer invloed op het economisch leven, etcetera (Drmann et al., 1990). Drie jaar later werd het
onderzoek gepubliceerd van U. Sieber en M. Bgel (1993) over de logistiek van bepaalde vormen van
georganiseerde criminaliteit (illegale autohandel, mensenhandel en exploitatie van prostitutie, en illegaal
gokken) in Duitsland. Zij kwamen onder meer tot de slotsom dat in al deze domeinen een grote
verscheidenheid aan criminele groepen actief is: Das Spektrum der Strafttergruppen reicht von nur lose bei
vereinzelten Taten verbundenen Ttern bis zu streng hierarchisch durchstrukturierten Gruppen mit Angehrigen
einer bestimmten Nationalitt (p. 373-374). Een aantal van deze groepen gaat zeer bedrijfsmatig te werk en
heeft een aanzienlijke (financile en economische) machtspositie verworven. Van monopolies is in deze
illegale markten evenwel geen sprake, maar wel van oligopolies. Wat wil dit meer concreet zeggen? Dat in het
illegale gokwezen zo'n 400 groepen actief zijn, in de illegale autohandel waarschijnlijk minder, en in de
prostitutie vermoedelijk veel meer. Kortom, de term oligopolies moet hier zeer ruim worden genterpreteerd.
Veel van deze groepen nemen allerhande tegenmaatregelen om hun illegale activiteiten af te schermen
tegen de overheid, defensieve zowel als offensieve, bijvoorbeeld intimidatie van (potentile) belastende
getuigen en omkoping van politiemensen en leden van het openbaar ministerie. Investering van illegale
winsten in legale ondernemingen die niets van doen hebben met de ontplooiing van de gaande illegale
activiteiten, gebeurt vooral door groepen die betrokken zijn bij de illegale autohandel. Van controle over
bepaalde legale economische sectoren is echter geen sprake. En evenmin van controle over het openbaar
bestuur.
Dit beeld van de situatie (in Duitsland) heeft vanzelfsprekend al veel meer gemeen met het beeld dat hiervoor is geschetst van de Nederlandse situatie dan met het beeld van de situatie in Itali. En deze gemeenzaamheid spreekt ook uit het (vertrouwelijke) Lagebild Organisierte Kriminalitt 1994. In 1994 liepen er 789 opsporingsonderzoeken in verband met georganiseerde criminaliteit. Verreweg het grootste deel hiervan had betrekking op drugshandel, eigendomsdelicten, geweldscriminaliteit, economische delicten, prostitutie en gokken. Meer dan de helft van alle verdachten waren buitenlanders, met name Turken, Joegoslaven, Italianen, Polen, Vitnamezen. In 13 onderzoeken werden relaties met de Siciliaanse mafia vastgesteld, in 12 met de camorra, in 9 met de Russische mafia, in 8 met het Kali-kartel en in 10 met de PKK. Meer dan tweederde van de onderzoeken had betrekking op groepen die internationaal opereren. In 327 onderzoeken werden geweld en andere middelen (brandstichtingen bijvoorbeeld) toegepast om mensen te intimideren. Ambtelijke corruptie werd vastgesteld in 28 onderzoeken; in 55 onderzoeken te nauwe relaties tussen misdadigers en personeel in het gevangeniswezen. Dat criminele groepen gewone firma's en dekmantelfirma's gebruiken om hun eigenlijke illegale activiteiten beter te kunnen afwikkelen, komt veelvuldig voor. Dat hierdoor sprake zou zijn van heuse vervlechting tussen legale economische sectoren en georganiseerde criminaliteit wordt in deze analyse niet met zoveel worden geponeerd.
Worden deze beelden van de situatie in Duitsland nu gelegd naast het beeld van de situatie in Nederland dat
in de vorige hoofdstukken is geschetst, dan kan - alle verschillen in definitie en methode, en ook die in grootte
tussen beide landen, ten spijt - worden gezegd dat de situatie hier in een aantal opzichten in het algemeen
veel gelijkenis vertoont met de situatie in dit buurland, bijvoorbeeld waar het gaat om de afwezigheid van
criminele controle over legale economische sectoren en de toepassing van defensieve en offensieve
afschermingsstrategien. Een belangrijk verschil lijkt te zijn dat in Duitsland criminele groepen actief zijn die in
Nederland niet (Vitnamese, Poolse) of in veel mindere mate (Joegoslavische, Italiaanse) voorkomen.
Tenslotte moet volledigheidshalve worden opgemerkt dat zowel Europol als de Europese Raad niet zo lang
geleden een eerste poging hebben gedaan om een kenschets van de georganiseerde criminaliteit in de
Europese Unie te geven. Hoe verdienstelijk deze pogingen op zichzelve ook reeds zijn, hun resultaten zijn nog
te algemeen om te kunnen dienen als een geldige en bruikbare Europese maatstaf voor de bepaling van de
ernst van de (aard van de) georganiseerde criminaliteit in Nederland.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken