III.4. Turken in Nederland

Per 1 januari 1994 woonden (legaal) 202.604 Turken en Koerden in Nederland. Daarvan is nog maar een klein deel wat wij in Nederland tweede generatie noemen, 66% procent is van de eerste of de anderhalve (dat wil zeggen wel in Turkije geboren, maar als kind naar Nederland gekomen) generatie. Hun vestigingspatroon correspondeert met de werving van Turkse gastarbeiders in de jaren zestig. Er wonen relatief veel Turken in provincies met destijds oude en aflopende industrietakken (textiel, metaal): Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant en in de drie grootste steden, respectievelijk Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. Zo'n tien jaar nadat de stroom van gastarbeiders op gang was gekomen, stelden Duitse onderzoekers vast dat de Turken in Duitsland bepaald een gunstige sociaal-economische selectie vormden van de bevolking (zie voor een recente samenvatting: Centre for Turkish Studies, 1993) en in hun voetspoor volgden ook Nederlandse auteurs zoals Penninx en Van Renselaar (1978) die meenden dat Nederland als later wervingsland Turkse gastarbeiders van een iets lager peil had ontvangen dan Duitsland, maar dat het aantal mensen afkomstig uit het moderne Westen van Turkije, het aantal geschoolden en het aantal mensen met een behoorlijke arbeidservaring tamelijk hoog was. Akgndz (1993) heeft deze stelling onlangs nog eens herhaald. Het wonderlijke is dat de etnografie van Turkse gemeenschappen in Nederland een heel ander beeld te zien geeft. Risvanolu-Bilgin en anderen (1986) troffen ook heel eenvoudige en traditionele gezinnen aan. De Vries (1987) stuitte op een verstikkende sociale controle die eerder past bij een dorpsgemeenschap dan bij een modern cultuurpatroon, Feddema (1992) vond naast Westerse ingestelde ook heel traditionele en conservatieve Turkse jongeren. Hoe is deze discrepantie te verklaren? Yesilgz (1995) heeft de hypothese van de positieve selectie aan een grondig onderzoek onderworpen en komt tot de conclusie dat die grotendeels berust op schijn. De laatste kortdurende vestigingsplaats vr emigratie naar Nederland lag wel vaak in het Westen van Turkije, maar de meeste gastarbeiders waren afkomstig uit Anatoli. De emigranten hadden wel opgegeven onderwijs te hebben genoten, maar dat had niet erg veel voorgesteld; het volgen van een kleine cursus was in een bepaalde fase van het migratieproces voorwaarde geweest om berhaupt te mogen vertrekken. Het hield bijvoorbeeld helemaal niet in dat de abiturinten konden lezen en schrijven. Pas gedetailleerde reconstructies van het proces van kettingmigratie, zoals ondernomen door Den Exter (1993) en Den Exter en Kutlu (1993) laten zien wat er precies is gebeurd. Aanvankelijk waren er ondernemende eenlingen die hun geluk beproefden door als turist naar Europa te gaan. Daar vonden ze werk en ze keerden met de opbrengst daarvan terug. Familieleden en andere dorpsbewoners volgden hun welvarende voorbeeld en na het sluiten van een wervingsaccoord tussen Turkije en Nederland in 1964 volgde massa-emigratie. In 1974, na de economische teruggang (oliecrisis), stopte de werving. De migratiestroom was heel plaatselijk bepaald, inwoners van de stad Eskisehir gingen bijvoorbeeld naar Belgi, die van het Zuidoostelijk gelegen Gaziantep naar Nederland. De Turken van Hoorn zijn voor 80% afkomstig uit Gaziantep, die van Medemblik voor 50% en die van Olst eveneens voor 50%. In feite is het dus misleidend om te spreken van de Turkse gemeenschap. Zij vormt eerder een staalkaart van gemeenschappen uit dorpen, districten en provincies in Turkije. Het is een reproduktie van gemeenschappen uit de provincies Konya, Kayseri in het Westen en het midden van Anatoli en van de oostelijke streek langs de Zwarte Zee en het overwegend door Koerden bevolkte Oosten en Zuidoosten van het land. De Turken in Nederland leven overwegend in regionaal verband. Zij huwen met partners uit dezelfde streek, zij komen in de koffiehuizen met streekgenoten samen (vaak aan de naam, bijvoorbeeld Zwarte Zee, Kara Deniz, te herkennen) en zij ondernemen gezamenlijk bepaalde projecten voor het dorp van herkomst zoals het schenken van een ambulance of het zenden van hulp bij een aardbeving. De plaatselijke burgemeesters komen bij de emigranten uit hun dorp in Nederland op bezoek om hen aan hun afkomst te herinneren. Over en weer is tussen verschillende Turkse gemeenschappen vaak heel weinig contact, oude negatieve stereotypen overheersen. De immigratie is intussen grotendeels voltooid. Na het stoppen van de officile werving ging een aantal gastarbeiders terug, maar hun gemeenschappen in Nederland groeiden toch als gevolg van gezinshereniging en gezinsvorming (mensen met een verblijfstitel huwen iemand direct uit Turkije). Verder zijn er toeristen, illegale arbeiders en (tegenwoordig) weinig kansrijke asielzoekers (Bcker, 1992).

De gastarbeiders waren aanvankelijk gedreven door armoede en de wens hun lot te verbeteren. Maar vanaf het moment dat zij met hun volledige gezin eenmaal in West-Europa waren gevestigd, raakten de Turken verstrikt in een harde onderlinge concurrentie om aanzien, status en rijkdom. Alkan en Kabdan (1994) laten zien dat
Turken zich niet in Nederland positioneren door hun aspiratieniveau af te stemmen op het gangbare Nederlandse niveau, maar dat andere Turken hun referentiekader vormen. Wie van de Turkse dorpsgenoten of buurtbewoners heeft het eerst een televisietoestel, een auto, een hoog inkomen? Wie ziet kans z'n kinderen naar een goede school te zenden? De verdiensten in West-Europa worden voor een belangrijk deel ook genvesteerd in het dorp van herkomst, er worden huizen gebouwd, er wordt grond aangekocht, er worden winkels geopend. De strijd om status wordt op twee fronten gestreden: in het emigratieland en in het dorp van herkomst. Er zijn in Turkse dorpen bezittingen aangetroffen die op het eerste gezicht niet bruikbaar lijken: te grote huizen, onhandig grote landbouwmachines, elektrische apparatuur in een dorp zonder aansluiting op het elektriciteitsnet, maar als status-uitgaven is deze aanschaf wel degelijk functioneel. Aanvankelijk ging het hun economisch goed. Tot in het begin van de jaren zeventig kenden Mediterrane allochtonen geen werkloosheid (Veenman, 1994: 67 e.v.) en zij merkten zelfs niets van de lichte recessie in 1967-1968. Autochtone werknemers vertrokken uit de ongeschoolde arbeid terwijl daar ruime vraag naar bestond. De recessie van het begin van de jaren zeventig en vooral de herstructurering van de Nederlandse economie in de jaren tachtig veroorzaakten echter werkloosheid in het algemeen, de weinig geschoolde gastarbeiders werden daar onevenredig door getroffen. Naar welke maatstaf hij ook meet, Veenman (1994) stelt thans in zijn survey onder allochtonen geweldige achterstanden vast op de arbeidsmarkt en daardoor ook in inkomen. De arbeidsparticipatiegraad van Turken bedraagt 55% tegen 63% voor autochtone Nederlanders; hun werkloosheidsgraad bedraagt 31% tegen 7% voor autochtonen; de werkloosheidsduur is relatief lang. De volgende (anderhalve) generatie heeft weliswaar veel meer onderwijs genoten, maar hun arbeidsmarktpositie is niet beter dan die van hun ouders. De weinig florissante maatschappelijke positie op andere terreinen hangt hier nauw mee samen. Veenman (1994) laat zien dat de kwaliteit van hun huisvesting laag is, dat ze in de slechtste delen van de stad wonen en dat het door hun kinderen gerealiseerde opleidingsniveau gemiddeld laag is. Het Inspraakorgaan Turken signaleert het ontstaan van een groep Turkse randgroepjongeren (Tas et al., 1991).


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken