2.3 Beroepsvervoer en eigen vervoer

Het grootste deel van het goederenvervoer over de weg wordt door het beroepsvervoer gedaan; dit zijn ondernemingen die hun brood verdienen alleen met transport. Daarnaast rijdt ook het eigen vervoer: dit zijn bedrijven die iets produceren of verhandelen. Voor hen is transport een bijzaak. Het beroepsvervoer neemt zowel nationaal als internationaal het leeuwedeel van het transport voor haar rekening. Op de binnenlandse markt is het aandeel van het beroepsvervoer zeventig procent. In 1980 was het aandeel van het eigen vervoer op de binnenlandse markt nog ruim veertig procent, maar sindsdien loopt dit percentage terug naar 37 in 1990 tot slechts dertig procent in 1993. Er zijn ruim 54.000 bedrijven actief in het eigen vervoer; tegen 9700 in het beroepsvervoersbedrijven. Het eigen vervoer rijdt veelal met kleine (bestel)wagens met een zeer beperkt laadvermogen. Van de 158.000 wagens die het eigen vervoer heeft rijden, hebben er 100.000 een laadvermogen van meer dan n ton. Slechts 4000 wagens in het eigen vervoer kunnen meer dan vijf ton laden. Op een paar grote bedrijven na (de PTT bijvoorbeeld), moet bij het eigen vervoer vooral gedacht worden aan de bakker en de bloemist met hun bestelautootjes. De helft van de eigen vervoerders zit in de bedrijfstak handel en horeca en 35 procent in de bouwnijverheid en de industrie. Bij het grensoverschrijdende vervoer heeft het eigen vervoer nooit een grote rol gespeeld. Al in 1970 werd maar achttien procent van het internationale transport door het eigen vervoer gereden. Twintig jaar later is het aandeel gezakt tot 11 procent en in 1993 blijft er nog negen procent voor het eigen vervoer over. Vorig jaar bedroeg dit percentage nog slechts 8 procent. Als het eigen vervoer de landsgrenzen overschrijdt, rijdt 51 procent van de wagens naar Duitsland, 38 procent naar de Benelux-landen en slechts 11 procent naar overige landen (CBS, 1994).


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken