• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Operators

    Hoofdstuk 6 uit ZOOM Dossier Cameratoezicht

    Augustus 2000

    Er is weinig onderzoek gedaan naar de mensen die letterlijk achter de schermen toezicht houden. Terwijl deze personen het eigenlijke cameratoezicht doen en dus erg veel invloed hebben op gebruik en effect van het toezicht. In een onderzoek van de wetenschappers Armstrong en Norris, “The Maximum Surveillance Society”, wordt een beeld geschetst van de praktijk van het cameratoezicht: waarom kiest een operator ervoor op een bepaald moment een bepaald persoon te volgen. Dit hoofdstuk is op de bevindingen van Armstrong en Norris gebaseerd.

    De meeste gedragscodes die in de onderzochte steden van toepassing zijn op cameratoezicht zeggen weinig of niets over welke personen gevolgd zouden moeten worden. Daarom komen veel operators met hun eigen modus operandi. Wat, wie en waarom bekeken wordt is erg afhankelijk van de eigenaardigheden en persoonlijkheid van de operator zelf. De onderzoekers hebben daarom getracht de aard der operators nog eens nader te beschouwen.

    Een baan als operator is voor de meesten absoluut geen roeping: het wordt slecht betaald en er worden veel uren gemaakt. De meeste werknemers zijn gedeeltelijk arbeidsongeschikt en zijn gedwongen na langdurige werkeloosheid wegens afvloeiingen een baantje als operator te accepteren. Nergens werden de camera’s bediend door politieagenten zelf. De mate waarin de operators contact hadden met de politie verschilde per stad. Wel konden de operators op verzoek van de politie het cameratoezicht overdragen aan de politie zelf.

    De operators hebben verschillende sociale achtergronden en het verschil in opvattingen over het werk dat ze doen is dan ook zeer groot. Dit heeft effect op hun manier van kijken en werken.
    Wie wordt bekeken en waarom?
    Het eerste dat opviel aan het onderzoek waren leeftijd en geslacht van de bekeken mensen. Hoewel alle drie de gebieden waarin onderzoek is gedaan drukke commerciële centra waren, waar zowel vrouwen en mannen boven dertig genoeg voorkwamen, werden voornamelijk jonge mannen via de monitor gevolgd. Verder werden in één van de drie steden mensen met een donkere huidskleur tweeënhalf keer vaker gevolgd dan mensen met een blanke huidskleur en in een andere stad gebeurde dit meer dan anderhalf keer vaker. Van de mensen die gericht gevolgd werden, werd 36 procent ‘for no obvious reasons’ uitgekozen. Dertig procent werd om redenen die met criminaliteit te maken hebben uitgekozen en 22 procent om aan openbare orde gerelateerde problematiek.
    Een belangrijke vraag is nu of, aangezien bepaalde groepen meer worden bekeken dan andere, de redenen waarom dit gebeurt ook een sociale achtergrond hebben. De bekeken mensen zijn in “The Maximum Surveillance Society” onderverdeeld in zeven types:
    – Categoriaal: verdacht vanwege persoonlijke kenmerken als kleding, ras of lid van een subculturele groep. Deze groep scoorde het hoogst: 34 procent.

    – Op verzoek van de politie, winkeldetectives of iemand uit het publiek scoorde 31procent.

    – Verdenking op basis van gedrag scoorde 24 procent

    – Verdenking op basis van locatie scoorde 4 procent.

    – Verdenking op basis van persoon, bijvoorbeeld een bekende winkeldief, scoorde 3 procent.

    – Verdenking op basis van bescherming van een persoon scoorde 2 procent.

    – Verdenking op basis van voyeuristische redenen scoorde 1 procent.
    Hieruit blijkt wel dat de meeste mensen niet gevolgd worden om wat ze doen, maar om wie ze zijn. Het uiterlijk van mensen wordt vrij gemakkelijk gerelateerd aan bepaald crimineel of probleemmakend gedrag. Volgens Norris en Armstrong is één procent vrouwen die om voyeuristische redenen wordt gevolgd een onderschatting. Voor de betrouwbaarheid van het onderzoek kon men slechts één reden invullen per volgactie. De meeste vrouwen werden echter gevolgd nadat eerst een man om een andere reden gevolgd was en de camera bleef hangen bij de vrouw.
    Ondanks dat er grote verschillen bestaan in opvattingen van de operators bleek er toch sprake te zijn van een zevental gewoonteregels waar alle operators hun keuzes op baseerden. Deze regels gebruiken de operators als aangrijppunt om te bepalen wie wel en wie niet bekeken moet worden. Omdat er permanent grote hoeveelheden potentiële kandidaten zijn die met de camera gevolgd kunnen worden, moeten operators keuzes maken. Hierbij maken zij met name gebruik van al bestaande en vaak niet door feiten ondersteunde ideeën over bij wie de meeste kans bestaat dat deze persoon een misdaad of overlast zal veroorzaken.

    Overigens gebeurde het regelmatig dat operators vanwege de lange uren waarin niets gebeurde niet uit konden leggen waarom ze een bepaalde camera gebruikten: “The operators were, in a sense, overwhelmed by the sheer volume of normality.”
    De zeven geconstateerde gewoonteregels zijn:
    1- selectie op “crimineel” uiterlijk (leeftijd, kleding, houding, ras, geslacht)

    Jongeren zijn al snel verdacht, vooral in een groep. Ze worden door de operators dan  vaak aangeduid met negatieve benamingen als ‘toerags’, ‘scumbags’, ‘yobs’, ‘scrotes’, and ‘crapheads’. Omdat veel jongeren zich in groepen in de stad bewegen, is het aantal potentiële verdachten steeds erg groot. Daarom zijn er nog twee andere kenmerken die operators gebruiken om verdachten aan te merken: kleding en houding. Verdachte kledingstukken zijn onder andere trainingsbroeken en sportschoenen, basketbalpetjes, voetbalshirts en andere supporterskleding en ruimzittende jassen. Personen die jassen aan hebben met warm weer worden ook als verdacht beschouwd. Hoofddeksels zijn sowieso een indicatie voor affiniteit met een subcultuur. Bepaalde soorten haardracht leiden ook onherroepelijk tot een gerichte observatie: erg kort of erg lang haar zijn verdacht. Gemiddelde lengte met haargel wordt echter ook niet over het hoofd gezien. Mannen met het haar in een paardestaart kunnen van de aandacht van de operator verzekerd zijn.

    Ook iemands houding is voor veel operators een duidelijke indicatie. Een omschrijving van selectiecriteria door de operators:
    Scrote walk: too confident for their own good

    Head up, back straight, upper body moving too much

    Chin down, head down, shuffling along

    Y’knowswaggering, looking hard
    Taalgebruik om iemand met een donkere huidskleur aan te duiden is, hoewel door een minderheid gebruikt, niet ongewoon. Termen als ‘pakis’, ‘jungle bunnies’ en ‘scooties’ veroorzaken geen golf van protest bij collega’s. Bij sommigen bestaat het vooroordeel dat crimineel gedrag inherent is aan een bepaalde bevolkingsgroep. Dit is ook een kleine minderheid. In het algemeen bestaat er wel een beeld van ‘werkschuw’, ‘te lui om een baan te krijgen’ en ‘in general trouble’.

    Ook onder zwarte operators bestaan vooroordelen. Bijvoorbeeld tegen rastafari’s:

    2.00: Drie zwarte mannen, waarvan één een rastafari staan voor de avondwinkel. Een operator zegt tegen zijn collega: ‘waarom zijn ze nog steeds buiten ‘s nachts terwijl ze niets kopen?’ Het antwoord: Ze werken niet, ze slapen alleen de hele dag.’ Met gezamenlijke afkeer kijken de twee zwarte operators naar de zwarte mannen die nog voor de avondwinkel staan te praten en even later wegrijden in een auto.’

    Witte operators:

    10.04: Het zien van twee jonge zwarte mannen zorgt voor de eerste surveillance van die dag. Twee zestienjarigen in vrijetijdskleding zijn opgemerkt terwijl ze staan te praten voor een kledingwinkel. De operator zoomt in en bemerkt hun subculturele kleding, een paar grote merksportschoenen inbegrepen. De operator merkt, tegen niemand in het bijzonder, op: ‘Ik vraag me af waar hij die schoenen vandaan heeft gejat’. De verdachten gaan de winkel niet binnen, maar hervatten hun wandeling. De operator kijkt verder.

    Jonge vrouwen worden alleen geobserveerd ten gevolge van associatie. Dat wil zeggen, gezien met een verdacht uitziende man. Verder worden vrouwen over het hoofd gezien tenzij ze erg knap zijn.
    2- er wordt niet gekeken naar crimineel gedrag maar naar indicaties van crimineel gedrag.
    21.07: Drie zwarte jongeren in vrijetijdskleding en van een leeftijd tussen de 16 en 18 jaar worden opgemerkt door de operators terwijl ze buiten staan voor Santana’s. Ze praten en lachen. De operator zoomt in en vertelt dat ‘ze zich gedragenze zijn gewoon aan het praten’. De operator laat de camera rusten op de drie jongens, maar toont verder weinig interesse voor deze groep totdat de drie wegrennen in verschillende richtingen. Ze ontmoeten elkaar weer een minuut later bij een telefooncel. Enige momenten later rennen ze over de straat. Eén van de drie wordt gestompt. Dan neemt ‘het slachtoffer’ wraak door zijn broekriem te pakken en uit te halen naar zijn twee ‘belagers’. Het geravot gaat door en de operator besluit ze alleen te laten. Wat hij echter niet toegeeft is dat de drie een spelletje met hem speelden nadat ze er bewust van werden dat de camera’s op hun gericht stonden.
    Sommige gedragingen worden gezien als een indicatie voor potentiële criminaliteit. Rennen en rondhangen zorgen bijna altijd voor interesse van de operators.

    10.42: Op een man wordt ingezoomd omdat hij rent. Hij is achter in de twintig en heeft vrijetijdskleding aan. Deze blanke man wordt direct gevolgd met de camera terwijl de operator mompelt: ‘Weet hij iets wat wij niet weten?’ Hij stopt met rennen en stapt in een auto naast de bestuurdersstoel. De auto rijdt weg op een normale snelheid. De operator zoomt in op de auto en noteert het nummerbord. De auto stopt bij een verkeerslicht en hier blijkt, kijkend in de auto, waar het rennen om begonnen was: twee hamburgers van een fastfood-restaurant.
    10.44: De operator ziet twee mannen voor een juwelier staan terwijl ze naar de sieraden in de etalage kijken. Beiden zijn blank en achter in de twintig, met stijlvolle vrijetijdskleding aan. Een heeft een schoudertas, ideaal voor winkeldiefstal, volgens de operators. Na een intensief onderzoek van de sieraden in de etalage, stoeien de twee een beetje, werpen nog een blik in de etalage en gaan dan de winkel in. Op het moment dat de twee de winkel in gaan, neemt de operator de beelden op en wacht. De mannen komen na drie minuten weer naar buiten en lopen door de stad. Terwijl ze wandelen blijft de operator ze volgen in de hoop op bewijs en wachtend op de eventuele sieraden die uit hun zakken kunnen verschijnen, maar niets verdachts blijkt. Na vijf minuten keren de heren echter om en lopen terug naar de juwelier. De operators zijn nu extra waakzaam. Deze keer komen de twee jongens binnen een minuut naar buiten. Het blijkt dat een van de twee het pakje van het eerste bezoek had laten liggen. Ze lopen nu lachend verder. De operator ziet dat het niet loont deze mensen verder te volgen.
    3- bekenden worden gevolgd.

    Sommige mensen zijn het meteen waard te volgen omdat ze bekend zijn bij operators door crimineel of ordeverstorend gedrag in het verleden. Vaak blijken operators echter identificatiefouten te maken.
    4- er wordt op bepaalde tijden op bepaalde plaatsen gekeken, omdat operators daar crimineel gedrag verwachten. ‘s Ochtends bij bushaltes op zoek naar zakkenrollers en ‘s avonds bij kroegen om amokmakers op het spoor te komen. Operators zoeken naar afwijkend gedrag dat in hun ogen een indicatie kan zijn voor mogelijke criminaliteit of ordeverstoring. Om te oordelen wat abnormaal gedrag is, moeten de operators eerst weten wat voor de tijd en plaats normaal gedrag is, zodat men variatie in gedrag kan onderscheiden. Wat operators als normaal gedrag bestempelen, wordt echter mede bepaald door hun eigen beoordeling over wat normaal is.
    5- er wordt normatief gekeken naar niet gewenste personen in een omgeving. Mensen die volgens de operators niet in een bepaalde buurt horen, worden beoordeeld als “anders” en ook als zodanig behandeld. Daarbij gaan ze voorbij aan de vraag of deze mensen aantoonbaar problemen of overlast veroorzaken. Er is voornamelijk sprake van beoordeling op basis van vooroordelen. De operator relateert het afwijkende gedrag of uiterlijk aan de vraag in hoeverre het gebruik van de openbare ruimte door deze persoon gewenst is of niet.
    Een paar operators waren bijzonder gebrand op het surveilleren van daklozen. In Pauls geval werd het zien van een dakloze op de monitor vaak begeleid met een kanonnade van verwensingen. Hij maakte duidelijk dat hij niet veel tijd had voor ‘Big Issue scum’ (Big Issue is de Engelse versie van de daklozenkrant), ‘Homeless low-life’ en ‘drug-dealing scotes’. Hij ging op zoek door de stad naar deze ongewensten en wanneer hij ze gevonden had, was hij vol walging en maakte zich druk over deze mensen.

    Een andere operator was Martin. Hij beschouwde de meeste verkopers van ‘The Big Issue’ als drugdealers die hun ware motieven met hun zogenaamde armoede vermomden. In het boek waar de gebeurtenissen van de dienst werden opgeschreven, had hij de volgende diensten gewaarschuwd dat zij een verkoper moesten volgen die hij als een drugsverkoper beschouwde: ‘check all weekend and report on Monday’. Onder deze instructie schreef een operator van een andere dienst dat de verdachte was nagegaan door de politie en dat hij ‘clean’ was. De manager voegde hier later nog eens aan toe dat verdere surveillance niet nodig was.
    Het beeld van wat afwijkend gedrag is, is nauw verbonden met het idee dat bestaat over het gewenste gebruik van de openbare ruimte. De reden om deze personen te volgen was dan ook niet zozeer dat er crimineel gedrag of overlast van hen werd verwacht, maar meer dat ze eenvoudigweg niet in het stadscentrum thuis horen. In een van de drie steden werd een groep alcoholverslaafden continu gefilmd, niet omdat zij problemen veroorzaakten, maar omdat hun activiteiten niet pasten in het beeld van het juiste gebruik van het stadscentrum.
    Het volgen van daklozen, zwervers en alcoholisten heeft dus weinig te maken met potentieel crimineel gedrag. Het heeft meer tot doel om negatieve elementen uit het stadscentrum weg te poetsen. Het surveilleren op deze manier heeft meer te maken met het commerciële imago dan met de veiligheid van de stad. Dat blijkt eens te meer uit het door de Engelse supermartketen Marks & Spencer geïntroduceerde Town Centre Management (TCM). Beslissingen over het stadsdeel worden genomen door afgevaardigden van zowel de gemeente, als de politie en de detailhandel. Door de bundeling van activiteiten van de publieke en private sector is het mogelijk om een goede concurrentiepositie te bieden ten opzichte van andere steden. Vooral uit het oogpunt van de detailhandel is dit een voordelige manier van samenwerking met de lokale overheden.

    Consumenten zien tegenwoordig het stadscentrum niet meer als de primaire plek om hun geld te spenderen en winkelen ook elders. De concurrentie van winkelcentra buiten het stadscentrum is sterk omdat ze een aantrekkelijker omgeving bieden. Winkelketens als McDonald’s en M&S vinden het zonder veranderingen niet meer winstgevend verdere investeringen in het centrum te doen. Bovendien zien zij in een voor consumenten minder aantrekkelijke omgeving de waarde van hun onroerend goed verminderen. Hierdoor wordt de druk om als centrumstadsdeel de binnenstad aantrekkelijker te maken groter. Deze commerciële belangen zorgen ervoor dat het Town Centre Management steeds meer een strategie volgt waarbij het stadscentrum als een commerciële omgeving voor consumenten wordt beschouwd.
    Volgens Armstrong en Norris is dit een belangrijke drijfveer geweest achter het plaatsen van CCTV-systemen door de publieke en private sector. Uit studies bleek dat men mensen en bepaalde activiteiten probeerde te weren uit het stadscentrum: politieke bijeenkomsten, rondhangende jongeren en bedelende mensen bleken niet gewenst. In één van de drie steden die Armstrong en Norris bezochten werd het CCTV-systeem gebruikt om mensen te arresteren die posters aan het plakken waren of aan straathandel deden. Onder het oog van de camera was er na zes maanden niet één straathandelaar meer te vinden.
    6- operators gaan ervan uit dat mensen die in “hun” gebied rondlopen net zo bekend zijn met het gebied als zijzelf. Mensen die de weg niet kennen, zoekend of twijfelend rondlopen zijn dus in de ogen van de operator al snel verdacht.
    16.35 Een groep van 5 zwarte tieners is opgemerkt terwijl ze lopen in de regen op de High Street. De operator zoomt direct in op de drie mannen en twee vrouwen, allemaal gekleed in vrijetijdskleding, drie van hen dragen een baseball cap. Terwijl ze lopen kijken ze in etalageruiten en gaan een winkel in die gespecialiseerd is in platen en stereo’s. De operator roept hierop uit: ‘Get out of there, you little devils!’ Minuten later komen ze uit de winkel en kuieren verder in de regen. Na 4 minuten draaien ze zich echter om en lopen weer terug. Dit leidt tot de volgende analyse van de operator, die zegt: ‘Op deze wijze maken ze zichzelf verdachtwanneer ze zomaar omdraaien zonder enige redenze zijn in een paar winkels geweest en nu gaan ze terug’.

    Ze waren maar in één winkel geweest. Ze gaan naar een supermarkt waar één naar binnen gaat om een blikje drinken te kopen terwijl de rest buiten wacht. Nog steeds worden ze echter gevolgd terwijl ze wandelen langs winkels in de regen en de operator laat ze pas na 25 minuten alleen.
    7- Mensen die reageren op de aanwezigheid van camera’s blijken ook de moeite waard om te volgen. Operators werken met het idee dat zij het recht hebben iedereen op straat te volgen. Iemand die dit in gebaren of gedrag betwist, plaatst zichzelf onherroepelijk in de categorie van verdachte. Zwaaien of gebarentaal richting een camera kunnen dus voldoende zijn voor observatie.
    De selectiecriteria en regels die CCTV-operators hanteren staan hierboven beschreven. Voor zover deze criteria al overeenkomen met officiële statistieken, werkt een dergelijke vooringenomen houding deze zelfde statistieken in de hand. Door op basis van deze criteria te surveilleren zullen degenen die bij voorbaat interessant gevonden worden eerder worden opgepakt. Andere groepen, die niet hoog scoren in de criminele statistieken, blijven gevrijwaard van cameratoezicht, worden minder snel gesnapt en zullen dus in de toekomst ook niet in de statistieken verschijnen. Het is dus een “selffulfilling prophecy”.
    Conclusie
    Een vaak gehoord argument van voorstanders van cameratoezicht is: “Als je niks te verbergen hebt, heb je niks te vrezen”. Uit het bovenstaande blijkt dat dit niet altijd opgaat. Camera’s maken de indruk een objectief beeld van de werkelijkheid te geven. Men kan immers alleen de handelingen van mensen op straat filmen. De operators die met de cameraopnames meekijken, moeten de handelingen echter wel juist intepreteren. Maar dat gebeurt niet: operators zijn erop gespitst om verdacht gedrag te signaleren. In combinatie met de bij de operators levende vooroordelen wordt vreemd gedrag daardoor vaak als verdacht geïnterpreteerd.

    Cameratoezicht biedt ook maar in beperkte mate de mogelijkheid om situaties goed in te schatten. De operators zien alleen, maar kunnen niet horen wat er gebeurt. Ze zijn gedwongen een eigen context te geven aan hetgeen ze observeren.

    Bovendien maken operators bij de analyse van een situatie op straat gebruik van hun eigen ideeën over gedrag, uiterlijk, huidskleur en wat normaal is op een bepaalde tijd en plaats. Ideeën die vaak op vooroordelen gebaseerd zijn, worden gebruikt om criminaliteit op te sporen.
    De gevolgen van cameratoezicht zijn dan ook vaak ingrijpender dan de situaties rechtvaardigen. Uit de observaties van Armstong en Norris in hun boek ‘The Maximum Surveillance Society’ blijkt dat mensen worden aangehouden voor niet gemaakte overtredingen. Mensen die aanstichters sussen, worden vaak zelf opgepakt. Afgezien van de onrechtvaardigheid heeft dit nog een groot nadeel. Mensen die één keer onterecht zijn opgepakt, zullen het in het vervolg wel laten om zelf initiatieven te ondernemen om de rust te bewaren.

    Ook uit andere bronnen blijkt dat er fouten worden gemaakt: Kamerlid Scheltema-de Nie (D66) verwijst tijdens een overleg over cameratoezicht met de ministers Peper van Binnenlandse Zaken en minister Korthals van Justitie naar experimenten in Engeland waarbij in dertig procent van de gevallen fouten worden gemaakt bij de herkenning van mensen middels cameratoezicht(1).

    Deze fouten zijn dus het gevolg van enerzijds foute waarneming en anderzijds foute of subjectieve interpretaties van beelden.
    Hiermee is een duidelijk nadeel aan het licht gebracht van CCTV als middel om de orde te handhaven of criminaliteit op te sporen.

    1. 1. Verslag van een algemeen overleg van de vaste kamercommissies van Binnenlandse Zaken en Justitie d.d. 28 september 1999, kamerstuk 25760 nr. 6.