• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • GSM als peilzender

    Tweede Kamer der Staten-Generaal

    Vergaderjaar 1999-2000

    Aanhangsel van de Handelingen

    1068

    Vragen van het lid De Wit (SP) aan de minister van Justitie over mobiele telefoons als peilzender (ingezonden 14 maart 2000)
    Antwoord van minister Korthals (Justitie), mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. (Ontvangen 7 april 2000)

    1 Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over mobiele telefoons die gebruikt worden als peilzender?

    Antwoord:  Ja

    2 Wat was de wettelijke basis voor het gebruik van verplaatsingsgegevens in de opsporing van de strafzaken die in het artikel worden genoemd? Wat is uw reactie op constatering dat dit gebruik in het huidige strafrecht niet wordt toegelaten?

    Antwoord: Over de wettelijke basis voor het gebruik van verplaatsingsgegevens merk ik het volgende op. Ik ga ervan uit dat met verplaatsingsgegevens de locatiegegevens in een GSM-netwerk worden bedoeld. Artikel 126n en artikel 126u van het Wetboek van Strafvordering (tot 1 februari 2000 artikel 12Sf Sv) vormen een wettelijke basis op grond waarvan bij de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst gegevens gevorderd kunnen worden betreffende het telecommunicatieverkeer. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat locatiegegevens gegevens zijn betreffende het telecommunicatieverkeer. Locatiegegevens geven namelijk informatie over de vraag via welk GSM-basisstation het telecommunicatieverkeer heeft plaatsgevonden. De constatering dat het gebruik van de locatiegegevens in het huidige strafrecht niet wordt toegelaten is in zijn algemeenheid daarom niet juist. Wel bestaan er op dit punt vragen. Om die reden is er -zoals in het antwoord op vraag 4 aan de orde komt ~ een wetsvoorstel in voorbereiding dat beoogt meer helderheid te verschaffen over de reikwijdte van de artikelen 126n en 126u Wetboek van Strafvordering.

    3 Acht u massale registratie van verplaatsingsgegevens in strijd met de privacywetgeving? Zo neen, is het dan niet wenselijk wettelijk vast te leggen wie, waar, wanneer en met welk doel verplaatsingsgegevens mag gebruiken? Wat is uw visie hierop?

    Antwoord: Artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 december 1997 (PbEG 1998, L24) bepaalt dat in beginsel verkeersgegevens bij beëindiging van de oproep moeten worden gewist of anoniem gemaakt. De volgende leden maken daar een uitzondering op. Artikel 6, tweede lid, van richtlijn 97/66 staat toe dat aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten gegevens mogen verwerken ten behoeve van het opstellen van een rekening voor een abonnee of van interconnectiebetalingen. Die verwerking is slechts toegestaan tot aan het einde van de wettelijke termijn waarbinnen de rekening kan worden betwist of de betaling gerechtelijk kan worden afgedwongen. In verband met de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek betekent dit, dat de betrokken gegevens niet langer dan vijf jaar mogen worden bewaard, tenzij daarover een rechtszaak is aangespannen. Artikel 6 van de richtlijn 97/66 is geïmplementeerd in artikel 11.5 van de Telecommunicatiewet, met dien verstande dat de genoemde termijn nog in een algemene maatregel van bestuur zal worden vastgelegd. Op dit moment bestaat er voor de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten nog geen wettelijke verplichting om bepaalde gegevens ten behoeve van de opsporing op te staan, die zij mogelijk ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering niet zouden opslaan. Artikel 13.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet bevat echter wel een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur gegevens aan te wijzen die de aanbieders voor een termijn van drie maanden moeten opslaan. Het gaat hierbij om gegevens die nodig zijn, om in combinatie met observatie-activiteiten door opsporingsambtenaren, nummergegevens te kunnen achterhalen van personen die op basis van vooruitbetaling gebruik maken van telecommunicatie. Het gaat hier om het bellen met een zogenaamde pre paid card. In geval van pre paid card-gebruik zijn geen nummergegevens van de gebruiker bij de aanbieder van telecommunicatie bekend. De nummergegevens zijn echter nodig wanneer een persoon onderwerp is van een opsporingsonderzoek en de officier van justitie in dat kader de telecommunicatie wil opnemen of de verkeersgegevens wil vorderen op basis van de artikelen 126m, 126n, 126t of 126u Wetboek van Strafvordering. Teneinde deze bevoegdheden ook in geval van pre paid card-gebruik toe te kunnen passen is voorzien in de regeling van artikel 13.4, tweede lid. De bedoelde algemene maatregel van bestuur is op dit moment in consultatie gegeven aan de politie, het openbaar ministerie, de Registratiekamer en het Overlegorgaan Posten Telecommunicatie (OPT), waarin het bedrijfsleven is vertegenwoordigd.

    4 Worden er onderhandelingen gevoerd tussen justitie, politie, het OM en telecombedrijven over de doorgifte van de verplaatsingsgegevens van mobiele telefoons aan opsporingsdiensten? Wat zijn de doelstellingen van dit overleg? Hoe ver zijn de onderhandelingen gevorderd?

    Anywoord: Een regulier overleg tussen politie, openbaar ministerie, de ministeries van Justitie en Verkeer en Waterstaat en de telecommunicatieaanbieders vindt plaats binnen het Overlegorgaan Post en Telecommunicatie (OPT). In het OPT wordt gesproken over de uitvoering van de wetgeving, daaronder ook de regelgeving terzake van het verstrekken van telecommunicatie verkeersgegevens. Ook worden voorstellen voor nieuwe wetgeving aan het OPT ter consultatie voorgelegd. Op dit moment is een wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 126n en 126u van het Wetboek van Strafvordering in voorbereiding. Een belangrijke reden om deze wijziging voor te stellen is de wens om te komen tot een nauwkeuriger afbakening van de gegevens die op grond van deze artikelen kunnen worden gevorderd. In dat kader worden gesprekken gevoerd met onder andere de telecommunicatieaanbieders. Het behoort tot het normale wetgevingsproces dat met de instanties of betrokkenen die te maken zullen krijgen met de nieuwe wetgeving gesproken wordt. Dit wetsvoorstel zal onder andere in consultatie worden gebracht bij het OPT en de Registratiekamer. Naar verwachting kan dit in dit voorjaar plaatsvinden.

    5 Waarom is de Registratiekamer niet bij deze onderhandelingen betrokken? Acht u dat niet ongepast gezien de rol die de Registratiekamer inzake privacyvraagstukken inneemt? Acht u het niet raadzaam deze instelling hierin te betrekken?

    Antwoord: Aan de Registratiekamer zal advies gevraagd worden over het onder 4 genoemde wetsvoorstel. De Registratiekamer is overigens volledig op de hoogte van het feit dat een wetsvoorstel in voorbereiding is. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Bijzondere opsporingsbevoegdheden werd dit wetsvoorstel reeds aangekondigd (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 64). De Registratiekamer heeft met betrekking tot de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens haar standpunt bepaald in haar advies van 13 maart 1997 over het concept wetsvoorstel Bijzondere opsporingsbevoegdheden. Daarin geeft de Registratiekamer aan locatiegegevens tot de verkeersgegevens in de zin van artikel 126n van het wetboek van Strafvordering te willen rekenen.

    6 Zijn alleen GSM-telefoons op abonnement met deze peilmethode herleidbaar tot een natuurlijke persoon? Is het Pre-Pald telefoongebruik te herleiden tot een natuurlijke persoon of blijft die anoniem?

    Antwoord:In het GSM-netwerk is door middel van de locatiegegevens te bepalen in welke cel van het netwerk een GSM-randapparaat is gebruikt. Dit is een betrekkelijke grove aanduiding van de plaatsbepaling van het randapparaat. Een locatiegegeven geeft alleen informatie, wanneer het gecombineerd wordt met de nummergegevens van het randapparaat. Wanneer dan bovendien nadere gegevens beschikbaar zijn, zoals een abonneeregistratie of een nummergegeven van de gebruiker van een pre paid card, is de identiteit van de gebruiker van het randapparaat te herleiden. Zijn er dergelijke aanvullende gegevens dan kan een locatiegegeven zowel tot een abonneehouder als tot een pre paid card-gebruiker te herleiden zijn.

    Zie ook de aanvullen vragen en antwoorden van Groenlinks over dit onderwerp