• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • De Militaire Inlichtingendienst, Neerlands minst gecontroleerde dienst

    De Militaire Inlichtingendienst (MID) is in vergelijking met de BVD de laatste vijf jaar niet zo veel in het nieuws ge weest. Dat kan twee dingen betekenen. Ofwel ze zijn er in geslaagd hun geheime activiteiten bijzonder goed te verbergen. Ofwel ze zijn echt `braaf’ geworden en beperken zich tot het controleren van sloten, het schuiven met stapels papier en het nagaan van antecedenten van militair personeel. De MID volgt met zijn P.R.-beleid de BVD op een flinke af stand. Zo is een interview met het hoofd van de dienst geen unicum meer en besteedt ook de militaire pers wat meer aan dacht aan berichten in de media. De dienst geeft echter geen jaarverslag uit. Zelfs in de besloten Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten komt de MID slechts bij uitzondering, en dan nog zeer terloops, ter sprake. De voor de MID verantwoordelijke minister van Defensie vertoont zich zelden of nooit in deze commissie. Vorig jaar leidde dat bij het debat over het verslag van de commissie tot vragen van de kamerleden Stoffelen (PvdA) en Scheltema-De Nie (D66). Commis sie-voorzitter Brinkman onthulde daarop dat er in 1993 twee `contacten’ waren geweest met de militaire inlichtingendien sten. Het ene was “een eerste contact over de organisatie en reorganisatie”. Rijkelijk laat gezien het feit dat het reorga nisatieproces al in 1986 was gestart! Het andere contact “had betrekking op operationele activiteiten waarvoor de minister verantwoordelijkheid droeg en die ook betrekking hadden op relaties met een ander land, door sommigen wel eens aangeduid als een voormalige kolonie”.
    In het inmiddels verschenen verslag van de commissie over haar werkzaamheden in 1993 komt ook de MID aan de orde. Het laatste contact met de Militaire Inlichtingendienst wordt hier iets normaler geformuleerd. De commissie kwam op 13 mei van dat jaar bijeen om zich door de minister in te laten lichten “over de situatie in de Republiek Suriname in het algemeen en over de gespannen verhouding tussen de overheid en het leger in het bijzonder”. Bij het eerste contact, op 24 maart 1993, had de commissie mondeling overleg met de minister van Defensie over het functioneren van de MID en de stand van de reorganisatie. Bij de schoning van het archief blijkt men de bij de BVD gehanteerde criteria te gebruiken. “De vernietiging zal in belangrijke mate personeelsdossiers betreffen waarvan 99% bestaat uit dossiers van militair personeel.” Verder zijn de omvang en intensiteit van de werkzaamheden van de MID aange past aan de gewijzigde omstandigheden in centraal en Oost- Europa. De situatie is daar echter nog allerminst stabiel te noemen en het verslag verwijst naar problemen uit het verle den, zowel op het militaire vlak als op het gebied van beheer en onderhoud van diverse kerncentrales.
    Dat is alles wat er over de MID gemeld wordt. Al met al kun je rustig stellen dat de Militaire Inlichtingendienst de afgelo pen jaren nauwelijks aan parlementaire controle is blootge steld. Zelfs de meest minimale gegevens over het reorganisa tieproces kunnen alleen her en der uit publicaties bijeenge sprokkeld worden. In die zin beantwoordt de MID meer aan het klassieke beeld van de geheime dienst dan de BVD die, althans uiterlijk, de metamorfose naar de cultuur van het bedrijfsle ven lijkt te hebben voltooid.

    De MID na de reorganisatie

    In zijn huidige vorm heeft de Militaire Inlichtingendienst een betrekkelijk korte geschiedenis. De organisatie dateert uit het midden van de jaren tachtig. Toen werden de drie inlich tingendiensten van landmacht, luchtmacht en marine, (respec tievelijk: LAMID, LUID en MARID) met de afdeling Inlichtingen en Veiligheid van de Defensiestaf samengevoegd in één dienst. Op papier werd daarmee een jarenlange strijd om de macht beslecht. Al vanaf begin jaren zeventig werden er pogingen ondernomen, met name vanuit de luchtmacht, tot integratie. De luchtmacht staat bekend als het krijgsmachtonderdeel waar gemakkelijker moderne opvattingen kunnen heersen. Dit stuitte echter op verzet van de landmacht die als grootste dienst weinig meeropbrengst verwachtte van samenwerking en van de marine die traditioneel zijn autonomie nauwlettend bewaakte. De marine maakte daarbij gebruik van haar sterke internationa le positie op het gebied van afluisteractiviteiten. De angst bestond dat de uitwisseling van die gegevens met buitenlandse zusterdiensten gevaar zou lopen als de resultaten gedeeld moesten worden met een binnenlandse concurrent. Omdat de politiek weinig druk uitoefende om tot samenwerking te komen, bleef alles bij het oude.(1)
    In het begin van de jaren tachtig veranderde de situatie. Tot dan toe hadden de militaire inlichtingendiensten altijd in de betrekkelijke luwte kunnen werken. Het allereerste regerings voorstel om de positie van de Nederlandse inlichtingendiensten wettelijk te regelen (1982), wilde de drie aparte diensten nog gescheiden in stand houden. Maar eind 1985 besloot minister van Defensie De Ruiter (CDA) over te stappen op het integra tiemodel. De commotie die verschillende operaties in de jaren tachtig veroorzaakten, heeft hierbij een grote rol gespeeld.

    DE MID-SCHANDALEN

    Het begon in 1981 met een mislukte poging van de MARID om een veteranenorganisatie te infiltreren die mobiliseerde voor de grote demonstratie tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland. In 1982 liep een vermoedelijk vanuit de basis van de LAMID beraamd plan om een landelijk bestuurder van de VVDM geheime documenten in handen te spelen, uit op een justitieel debâcle. In 1984 concludeerde de regering dat het hoofd van de militaire missie Suriname, die tevens militair attaché was en als zodanig onder de LAMID viel, betrokken was geweest bij de staatsgreep van 1982. Bovendien had de LAMID verzuimd relevan te informatie over deze operatie aan hogere autoriteiten door te geven. En in 1985 publiceerde de actiegroep Onkruit docu menten van het contra-inlichtingen detachement van de LAMID uit Utrecht. Een grootschalig infiltratieproject in de solda tenbeweging (project Fatima) en systematische observatie van antimilitaristische burgers kwamen daarmee in de openbaarheid. In hetzelfde jaar onthulde de Volkskrant documenten van de LUID waaruit bleek dat deze dienst zich bezig hield met de vredesbeweging in haar volle breedte.

    De reeks van schandalen schetste een geheel van offensieve operaties waarbij de grens naar de burgermaatschappij even gemakkelijk werd gepasseerd als die tussen het verzamelen van inlichtingen en provocatie, of zelfs putschisme. Ook bleken tamelijk lage functionarissen over een grote mate van autono mie te beschikken. Het toenmalige hoofd van de geïntegreerde MID, de uit de luchtmacht afkomstige Commodore P.J. Duijn, zei in 1992 over deze episode: “Eigen structuren en culturen werden ontwikkeld met onderling afwijkende doelstellingen, waarop geen effectieve ministeriële controle meer mogelijk was. In vele gevallen leidde dit tot een onderlinge concurren tiepositie welke contraproductief genoemd mocht worden. Niet temin kon deze situatie voortduren zolang zij niet leidde tot politieke storm, openlijke schandalen of opvallende tekortko mingen.” Refererend aan een aantal van de in het kader be schreven gebeurtenissen concludeerde Duin: “Deze voorvallen, maar vooral hun politieke uitstraling, leidden ertoe dat de minister van Defensie reeds in de eerste helft van 1985 een werkverband had ingesteld dat diende te onderzoeken of betere coördinatie en samenwerking tussen de drie diensten mogelijk was. Vooral ook met het oogmerk om meer greep te krijgen op het reilen en zeilen daarvan. (…) `Kamerbreed’ was men van mening dat het handhaven van drie militaire diensten, elk met een gelijke taakstelling, niet efficiënt kon zijn en politiek nauwelijks te controleren was. Deze mening van het Parlement, gevoegd bij een ongetwijfeld toch aanwezige geprikkeldheid van de minister van Defensie, leidde tot diens aankondiging dat hij zijn initiatief om te komen tot betere afstemming, zou omzetten in een integratie.”(2)

    Wat doen militaire inlichtingendiensten?

    Militaire inlichtingendiensten zijn meestal organisaties met een lange traditie. Hun oorsprong is vaak te herleiden tot de rivaliteit tussen de grote mogendheden in de negentiende eeuw. In een aantal landen, waaronder Nederland, zijn de `civiele’ inlichtingendiensten ontstaan vanuit de militaire.
    De oorspronkelijke en nog steeds belangrijkste taak van een militaire inlichtingendienst is het adviseren van het opperbe vel van een leger met betrekking tot vijandelijke of poten tieel vijandelijke strijdkrachten. Daartoe moet de dienst informatie verzamelen, deze analyseren en interpreteren. Het resultaat van dit proces wordt aangeduid met de term inlich tingen, te onderscheiden van de ruwe informatie die daarvoor de grondstof vormt. Te onderscheiden zijn militaire informatie op strategisch niveau – over de bedoelingen en militaire capaciteit van alle mogelijke vijanden in het algemeen en op lange termijn – en informatie op tactisch niveau. Deze ge vechtsinlichtingen gaan over de concrete vijand op het slag veld en over de geografische, meteorologische en terreinom standigheden waaronder het gevecht gaat plaatsvinden.

    WAT ZOEKT DE MILITAIRE INLICHTINGENDIENST?

    Een militaire inlichtingendienst richt zich met name op de vijandelijke strijdkrachten. De voor hen interessante informa tie omvat:
    – de slagorde (waar bevinden zich de vijandelijke onderdelen, wat is hun sterkte, zowel in vredes- als in oorlogstijd);
    – organisatorische details;
    – uiterlijke kenmerken waaraan de onderdelen te herkennen zijn;
    – persoonsgegevens, vooral over officieren;
    – opleidingsgegevens en paraatheid;
    – kenmerken van wapens en uitrusting;
    – mobilisatieplannen;
    – bijzonderheden over verdedigingswerken, vliegvelden, havens, verbindingen, geografie, klimaat, voorkomende ziektes enz.

    Van oudsher is de centrale afdeling van een militaire inlich tingendienst veelal georganiseerd in landensecties. Die verza melen informatie over legers in een bepaalde regio verwerkt tot handboeken die voortdurend up to date moeten zijn. Daar naast zijn er meestal periodieke bulletins die ook wel intel ligence summaries heten. Dergelijke publiaties kunnen overi gens ook over de interne vijand worden gemaakt. Zo kende de LAMID in 1969 een Handboek vredesbewegingen.
    Naast regio-specialisten heeft een militaire inlichtingen dienst ook technische specialisten, die alles afweten van allerlei soorten wapens, en wetenschappelijke specialisten, die nauwe contacten onderhouden met bepaalde universiteiten en het bedrijfsleven.

    De bronnen van de militaire inlichtingendienst

    Mensen vormen een belangrijke bron van informatie. Dat hoeven niet in de eerste plaats geheime agenten te zijn die zijn uitgestuurd naar vijandelijk gebied. Een traditioneel sterke bron in oorlogstijd is de ondervraging van krijgsgevangenen, overlopers en uit krijgsgevangenschap teruggekeerd eigen personeel. In vredestijd kunnen reizigers of vluchtelingen onder handen genomen worden over hun ervaringen door gespecia liseerde eenheden van ondervragers. Ten slotte moeten nog de militaire attachés genoemd worden die aan de ambassades in het buitenland verbonden zijn. Zij zijn een soort legale spionnen die behalve diplomatieke taken ook een functie hebben bij het verzamelen van militaire informatie en in die hoedanigheid onder de militaire inlichtingendienst vallen.
    Daarnaast leveren ook de openbare bronnen, zoals militaire handboeken en tijdschriften, maar ook buitenlandse kranten, wetenschappelijke literatuur en radio en TV uiteraard veel informatie op. Met de toegenomen mogelijkheden van de techniek treedt er een verschuiving op naar de inzet van geavanceerde apparatuur. Daarbij gaat het niet alleen om het afluisteren of opvangen van al dan niet gecodeerd vijandelijk berichtenver keer. Foto’s, genomen vanuit vliegtuigen of satellieten, spelen een steeds grotere rol, net als met behulp van bijvoor beeld radar en warmtebeeldapparatuur opgevangen signalen. Voor het verzamelen en verwerken van deze informatie, net als voor informatie over de weers- en terreingesteldheid, beschikken legers meestal over speciale ploegen die nauw gerelateerd zijn aan de inlichtingendiensten.

    Militaire veiligheid

    De tweede hoofdtaak van een militaire inlichtingendienst is de veiligheidstaak, te onderscheiden in offensieve en defensieve aspecten. Offensief betekent het actief verwerven van kennis over vijandelijke inlichtingendiensten en over subversieve organisaties en zo nodig de inzet van dergelijke kennis voor operationele doeleinden. Dit laatste aspect van het verzamelen van zogenoemde contra-inlichtingen wordt in officiële defini ties nogal eens `vergeten’.
    Het defensieve aspect van de militaire veiligheidstaak behelst het nemen van of toezien op maatregelen ter bescherming van de `militaire veiligheid’. Het omvat maatregelen omtrent personen (o.m. antecedentenonderzoek), verbindingen, informatie, opera ties en terreinen, gebouwen en installaties.
    Ook voor deze veiligheidstaak beschikken militaire inlichtin gendiensten over gespecialiseerde organen die nogal eens een dubbele structuur hebben. Naast de territoriale structuur, met eenheden die een bepaald geografisch gebied bestrijken en moeten reageren op dreigingen die zich bijvoorbeeld op een kazerne voordoen, is er een functionele indeling. Deze eenhe den zijn verbonden aan grotere legeronderdelen die vooral actief worden in het inzetgebied en meegaan tijdens operaties en oefeningen.(3)

    De militaire inlichtingendienst in hoeken en gaten

    Het zal langzamerhand duidelijk zijn dat de militaire inlich tingendienst, vooral bij de grotere legers een tamelijk gecom pliceerde structuur heeft. Dat komt niet alleen door de orga nisatorisch niet strikt noodzakelijke combinatie van inlich tingen- en veiligheidstaken die historisch zo gegroeid is. Een andere reden is dat de inlichtingenorganisatie zowel op cen traal niveau, als in de lagere regionen aanwezig is, met territoriale detachementen en functioneel gespecialiseerde eenheden. Daarnaast bestaan er ook nog verzamelorganen, die niet altijd rechtstreeks onder de dienst vallen.
    Bovendien is de militaire inlichtingen- en veiligheidstaak ook nog eens op alle niveaus vertegenwoordigd met stafafdelingen die meestal benamingen als G-2 of S-2 dragen. Oorspronkelijk verwijzen deze afkortingen naar respectievelijk `generale stafsectie’ en `stafsectie’,, maar in praktijk staan de termen op zichzelf. Al deze stafafdelingen voeren de oorspronkelijke militaire inlichtingendienst functie én de veiligheidsfunctie uit voor de commandant op hun niveau. Zo bleek dat de S(ec tie)-2 van de Luchtmobiele Brigade in 1992 moest nagaan in hoeverre die brigade voor actiegroepen een `lonend doel’ kon vormen.(4)
    In sommige landen spelen op hogere niveaus een aantal G-2 functionarissen een dubbelrol, zowel binnen de stafafdeling van het betreffende krijgsmachtonderdeel (landmacht, lucht macht of marine), als binnen de eigenlijke militaire inlich tingendienst. Zelfs op het allerlaagste niveau – bijvoorbeeld de compagnie bij de landmacht – heeft de sergeant-majoor nog een veiligheidsfunctie in deeltijd en hebben verkenningsploe gen min of meer de rol van verzamelorgaan. En ten slotte is er nog de verbindingsinlichtingen-discipline die meestal organi satorisch gescheiden, maar functioneel op het hoogste niveau geïntegreerd is met de rest van de inlichtingendienst.
    Het stelsel van dubbele en driedubbele petten waartoe dit leidt, gepaard met de spreekwoordelijke geheimzinnigheid, maakt de organisatie voor de buitenstaander, maar zonder twijfel ook voor de controlerende instantie, bijzonder onover zichtelijk.

    De Nederlandse MID

    Terug naar het reorganisatieproces bij de Nederlandse MID. De samenvoeging van de drie diensten van landmacht, luchtmacht en marine en de bij de overkoepelende Defensiestaf aanwezige afdelingen begon in 1986 en moest in 1988 afgerond zijn tot een volledig geïntegreerde MID. In de praktijk volgde sinds dien de ene reorganisatie op de andere. De traagheid waarmee de integratie verliep wordt geïllustreerd door het feit dat de overheveling van de verschillende MID-krijgsmachtonderdelen naar de begrotingspost `beleidsterrein-algemeen’ pas op 1 januari 1993 zijn beslag kreeg.
    Wel was er vrij snel een directieberaad MID dat bestaat uit het hoofd van de MID, drie plaatsvervangende hoofden die tevens chef zijn van de afdelingen MID bij landmacht, lucht macht en marine en de twee hoofden van de stafafdelingen (zie het organisatieschema).
    De MID is na enige tijd rechtstreeks onder het gezag van de secretaris-generaal van het ministerie van Defensie geplaatst; daarvóór viel de MID als een Bijzondere Organisatie eenheid onder de Defensiestaf. Dit kan worden gezien als een verkor ting van de lijn van inlichtingendienst naar de politiek verantwoordelijken. De nu onstane situatie op lager niveau is verder vrij onduidelijk. Over het centraal niveau en de land macht is het meest bekend.

    Er is een centrale MID-organisatie gevormd die, net als voor heen bij de Defensiestaf, bestaat uit de twee stafafdelingen Inlichtingen en Veiligheid. Deze centrale organisatie bestond in 1989 uit 60 mensen, grotendeels afkomstig van LAMID, LUID en MARID. De afdelingen zijn belast met centrale taken voor landmacht, luchtmacht en marine samen. Die taken bestaan uit beleidsvoorbereiding en coördinatie op gebied van:
    – militair-politieke inlichtingen;
    – militair-economische inlichtingen;
    – strategische inlichtingen;
    – contra-inlichtingen;
    – industrieveiligheid (bescherming van geheimen en projecten bij de wapenindustrie);
    – administratieve veiligheidsonderzoeken (73.000 per jaar in de krijgsmacht zelf en daarnaast nog strategische functies in het bedrijfsleven) (Twintig, p.5);
    – registratie van persoonsgegevens met behulp van een centrale computer.
    De omvangrijkste uitvoerende taak die met deze reorganisatie naar het centraal niveau is getild, is het veiligheidsonder zoek naar functionarissen bij Defensie. Sinds de integratie worden bij dit onderzoek verzamelde gegevens opgeslagen in een centraal computersysteem. Dit automatiseringsproject was in 1991 afgerond. In deze computer zijn niet alleen gegevens uit het bevolkingsregister en uit justitiële registers opgeslagen. Ook informatie over lidmaatschap of steunverlening aan subver sieve organisaties en over persoonlijke gedragingen (zoals reisgedrag) en omstandigheden (zoals schulden) worden bijge houden.

    Verzamelorganen

    * I&V en MID hebben voor het produceren van inlichtingen de beschikking over een groot aantal landmachtonderdelen die aangeduid worden als verzamelorganen. Ze verzamelen de ruwe informatie en doen soms ook de eerste verwerkingsstappen. Het verzamelen van gegevens is niet altijd de hoofdtaak van een eenheid. De belangrijkste verzamelorganen binnen de landmacht zijn:
    – de verkenningseenheden van de gewone legeronderdelen: omdat zij voor het front uit opereren komen bij hen allerlei gege vens over de vijand en terreingesteldheid binnen;
    – helikoptereenheden: verzamelen gegevens uit het achterland van de tegenstander. Dat ze ook tegen de `interne vijand’ worden ingezet, bleek tijdens de Golfoorlog. Helikopters uit Deelen vlogen in 1991 ‘s avonds en ‘s nachts voor de treinen met Amerikaanse munitietransporten uit om tijdig te kunnen waarschuwen voor actievoerders en saboteurs(5);
    – de marechaussee: houdt vijandelijke activiteiten in het eigen achterland bij, zoals sabotage-acties;
    – de 102 EOV-compagnie van de landmacht in Eibergen: is zowel een inlichtingeneenheid als een bestrijdingseenheid voor electronische oorlogsvoering (EOV). Houdt zich bezig met het uitluisteren en peilen van vijandelijke signalen in het elek tromagnetische spectrum met mobiele peilstations en radarsen soren. Midden 1994 was deze eenheid nog volledig ingesteld op het Russische berichtenverkeer; de plannen om Spaans of Ara bisch te leren waren vaag. Een reorganisatie moest het moge lijk maken om met kleinere zelfstandige eenheden (pelotons) in het kader van crisisinterventie een rol te vervullen(6);
    – de 104 Waarnemings- en Verkenningscompagnie (tegenwoordig aangevuld met de meer offensieve commando’s van de 108 Comman do Troepencompagnie) in Roosendaal: een belangrijke eenheid die zelf tot ver in vijandelijk gebied gegevens verzamelt over troepenbewegingen. Zo treden zij bijvoorbeeld op als `stay- behind-eenheid’ in gebied dat door de tegenstander veroverd wordt. Nederlandse commando’s zijn voor dit soort opdrachten ingezet in Irak en in voormalig Joegoslavië;
    – de 101 MID-compagnie in Ede: runt enerzijds een centrale post die buitgemaakte documenten en materieel onderzoekt en krijgsgevangenen en overlopers ondervraagt en stuurt ander zijds gespecialiseerd inlichtingenpersoneel uit naar andere eenheden. Deze compagnie heeft mobiele ondervragersploegen, ploegen terreinanalisten, een mobiele vertaalploeg en techni sche inlichtingenploegen;
    – verbindingsinlichtingeneenheden: bij de landmacht is de belangrijkste luisterpost 898 Verbindingsbataljon in Eibergen waar ook decodering en analyse plaatsvindt.(7)

    Landmacht

    Op het niveau van de landmacht is de afdeling MID/KL gevormd die functioneert als een geïntegreerd deel van de MID. Deze afdeling valt volgens het hiervoor beschreven dubbele-petten- principe voor een deel samen met de Afdeling Inlichtingen & Veiligheid (I&V) van de landmachtstaf. In de praktijk betekent dit, dat van de ruim 100 mensen die bij I&V werken, er 30 ook voor de MID werken. De taken voor de MID richten zich vooral op het verwerven en verwerken van operationele, tactische en technische inlichtingen uit openbare en niet-openbare bronnen.
    De uit de contra-inlichtingendetachementen (CI-detachementen) bestaande veldorganisatie, die in de jaren tachtig in opspraak raakte, valt nu deels onder I&V en deels onder de MID. Het gaat hier om 85 medewerkers waarvan er 54 alleen voor de MID werken, 27 voor I&V en vier voor beide organisaties. De MID- medewerkers verrichten onder meer de veldonderzoeken naar veiligheidsfunctionarissen. Veldonderzoek is onderzoek naar gegevens die niet uit dossiers te halen zijn, die van buiten de deur moeten komen. Verder is de organisatie van de vier CI- detachementen, die vroeger 12 operationele groepen onder zich hadden, `platter’ geworden. De oude, meer hiërarchische struc tuur met langere gezagslijnen bood kennelijk in de praktijk teveel ruimte voor autonome operaties vanuit de basis.
    Toch was deze nieuwe structuur blijkbaar nog niet toereikend om greep te krijgen op de veldorganisatie. Vorig jaar werd bekend dat de MID de MID-taken helemaal weg wilde halen bij de CI-detachementen en een eigen veldorganisatie wilde oprichten. Voor de CI-detachementen zou dan hoofdzakelijk de militaire veiligheidstaak overblijven. Vermoedelijk gaat het hier om het hiervoor beschreven defensieve aspect, waarbij je moet denken aan controleren van sloten, rapport opmaken van subversieve uitingen van benevelde (onder)officieren, verdwenen documen ten, gevallen van verdachte belangstelling, kortom allerlei onderzoekjes naar aanleiding van veiligheidsincidenten. De eerder beschreven offensieve aspecten – het eigenlijke contra- inlichtingenwerk – zoals het zicht krijgen op militaire spio nagenetwerken, op tegen het leger gericht terrorisme en op de binnenlandse vijand, moesten voortaan door de MID zelf via de eigen veldorganisatie strak in de hand worden gehouden. Overi gens bevond deze nieuwe reorganisatie zich vorig jaar nog in een studiefase. Of het allemaal werkelijk tot meer controle op het militaire spionage-apparaat zal leiden blijft de vraag. Een confidentieel evaluatierapport dat het VVDM-blad Twintigin 1992 mocht inzien, concludeerde: “De `afdelingen’ hebben grotendeels de werkzaamheden van de `oude diensten’ voortge zet, zonder dat vanaf het centrale niveau voldoende inzicht bestaat en een instrumentarium ter beschikking staat t.b.v. sturing en controle”.
    De opbouw van de afdeling I&V van de landmachtstaf is verder niet zo veel veranderd. Er bestaan vier secties:
    – Sectie A inlichtingen: hier zitten bijna alleen mensen die geheel of deels voor de centrale MID werken;
    – Sectie B veiligheid: runt de CI-detachementen (in de toe komst MV-detachementen), heeft drie nieuwe bureaus opgericht: MV-regelgeving, risico-analyses en strategische plannen.
    De taak computerbeveiliging van deze sectie is overgegaan naar de Afdeling Commando-voering en Informatievoorziening;
    – Sectie C buitenlandse betrekkingen: onderhoudt contacten met de Nederlandse attachés in het buitenland en de hier verblij vende buitenlandse militaire attachés. Daarnaast houdt de Sectie C zich bezig met het debriefen van reizigers naar het Caribisch gebied, landen waar Nederland VN-taken verricht en het voormalige Oostblok. Na de opheffing van de buitenlandse inlichtingendienst IDB is dit reizigersprogramma een snel uitdijende taak;
    – Sectie D militaire geografie: voorziet in informatie over weer en terrein. Er zijn nieuwe bureaus opgericht voor Analoge en Digitale Geografische Informatie, respectievelijk AGI en DGI. AGI produceert en verstrekt staf- en thematische kaarten en terreinbeschrijvingen, nu niet meer alleen van de Noord duitse laagvlakte maar ook van landen als Cambodja en Irak. DGI doet hetzelfde maar dan met snel up to date te brengen digitale bestanden. Bureau Meteo verdwijnt naar de luchtmacht, de sectie houdt wel de beleidstaken op dit gebied.(8)

    Marine

    Van de MID/KM (marine) is veel minder bekend dan van de MID/KL. De organisatie is kleiner maar opereert nog een stuk geheimzinniger dan de dienst van de landmacht. De afdeling Inlichtingen en Veiligheid valt onder de tak `Operatiën’ van de marinestaf. Op diverse marine-kazernes bevonden zich con tra-inlichtingengroepen, te vergelijken met de CI-detachemen ten van de landmacht en de luchtmacht. Het enige dat duidelijk is over de reorganisatie bij de inlichtingendienst van de marine, is dat een aantal inlichtingentaken gecentraliseerd is onder een Team Havens bij de marinestaf.
    Het belangrijkste `verzamelorgaan’ van de marine is het Tech nisch Informatieverwerkingscentrum (TIVC) op de marinekazerne Kattenburg in Amsterdam. Dit is de grootste afluistercentrale, voor onder meer satellietverkeer, van het Nederlandse leger en hier wordt ook elders ontvangen materiaal verwerkt en geanaly seerd. De feitelijke ontvangst vindt plaats via luisterposten onder andere in Eemnes en op Terschelling. In Amsterdam en Eemnes is de laatste jaren nog flink geïnvesteerd.(9)
    Verder is er op de vliegbasis Valkenburg van de marine het Akoestisch Analyse Centrum waar door boeien en Orion-vliegtui gen opgevangen signalen van onderzeeërs worden geanalyseerd. Maar hiertoe hoeft het niet beperkt te blijven want in theorie kunnen natuurlijk alle schepen en vliegtuigen van de marine ingeschakeld worden als afluisterplatforms. In 1993 lekte uit dat Nederlandse Walrus-onderzeeërs, die tegenwoordig regelma tig Italiaanse havens aandoen, de verbindingen van Servische strijdkrachten afluisterden.

    In de lucht

    De MID/Klu (luchtmacht) is eveneens kleiner dan de landmacht afdeling. De stafgroep Inlichtingen en Veiligheid heeft vier secties: Inlichtingen, Veiligheid, Plannen en Procedures en Buitenlandse Betrekkingen voor contact met de luchtmachtat tachés. Ook hier vertakt zich de inlichtingenorganisatie tot op het niveau van de vliegbases met bureaus voor Inlichtingen en Veiligheid. De afluisterorganisatie van de luchtmacht, de Eerste Luchtmacht Verbindingsgroep (1 LVG), is gevestigd in Alphen en Riel in Noord-Brabant. Er vindt ook verwerking van het opgevangen berichtenverkeer plaats. Ze valt operationeel onder de MID.

    Geheime operaties

    De hardnekkige geruchten over actief ingrijpen van Nederlandse inlichtingendiensten in Suriname werden in 1994 nieuw leven ingeblazen door de voormalige secretaris van het Jungle-Com mando, Frits Hirschland. Hirschland schreef in de Weekkrant Suriname dat de toenmalige LAMID al in de jaren tachtig in lichtingen verzamelde over drugshandel in Suriname en op de Nederlandse Antillen. Hij wees daarbij op de vele reizen van kapitein Werner van den Berg naar Jamaica, Oost-Suriname, Frans Guyana, Miami, de Dominicaanse Republiek, Brazilië en Paramaribo. Volgens Hirschland rapporteerde Van den Berg aan de MID over al zijn reizen en zijn gesprekken met onder meer kolonel b.d. Bas van Tussenbroek (LAMID en MID/KL, een tijd lang woonachtig in Cayenne), de Franse inlichtingendienst en Frank Castro van de CIA. Tot oktober 1987 zou hij gerappor teerd hebben aan kolonel De Vries, daarna aan kolonel Kraak en in 1994 zou kolonel Bosch de leiding hebben gehad over deze inlichtingenoperaties. Het kan bijna geen toeval zijn dat deze drie heren de opeenvolgende chefs waren van de Landmacht- inlichtingendienst, respectievelijk MID/KL. Volgens Van den Berg zelf waren zijn Surinaamse contacten tijdens vakanties bij toeval onstaan en vond de rapportage plaats op initiatief van de MID. Hoe de reisjes gefinancieerd werden, bleef ondui delijk. Het is goed mogelijk dat het reizigersprogramma door de MID gebruikt is als cover voor offensieve inlichtingenope raties in het Surinaamse.
    Volgens Hirschland is Van Tussenbroek een centrale figuur in de operaties van Amerikaanse, Nederlandse en Franse inlichtin gendiensten in Suriname. Hij had daartoe zeggenschap over gelden die door het Nederlandse ministerie van Ontwikkelings hulp ter beschikking waren gesteld aan het Zeister Zendingsge nootschap. Daarbij ging het – tussen 1986 en 1991 – om een bedrag van meer dan 32 miljoen Nederlandse guldens.(10)
    Het is opvallend dat deze verhalen in Nederland nooit grondig zijn uitgeplozen. Eén van de weinige artikelen over dit onder werp verscheen een paar jaar geleden in het Algemeen Dagblad. De krant wist te melden dat de MID verzuimd had het bestaan van zes nieuwe vliegveldjes in Suriname, die zouden worden gebruikt voor smokkel van cocaïne vanuit Colombia en Bolivia, door te geven. Het was het toenmalige VVD-kamerlid Dijkstal (de huidige minister van Binnenlandse Zaken) die de zaak destijds aankaartte. De informatie zou afkomstig zijn van de op de Nederlandse Antillen wonende voormalige Surinaamse officier R. Bottse.(11)
    Het is interessant deze details te vergelijken met het verhaal van Hirschland zoals dat in 1993 in grote lijnen verscheen in zijn boek Dossier Moengo. Hirschland is ervan overtuigd dat Nederland de guerrilla van het Jungle-Commando van Brunswijk steunde via kolonel Van Tussenbroek en het Zeister Zendingsge nootschap. Omdat men van Brunswijk geen stabiel bewind ver wachtte, kreeg hij echter nooit voldoende steun om het van Bouterse en het Nationale Leger te kunnen winnen. Op het moment dat Bouterse een overeenkomst met het Surinaamse esta blishment leek te gaan sluiten, lieten de Nederlanders Bruns wijk vallen door de geldkraan via Van Tussenbroek dicht te draaien. Brunswijk was toen gedwongen onderhandelingen met Bouterse te openen.
    De CIA was het hier helemaal niet mee eens. De Amerikaanse geheime dienst was al jaren bezig het regime van Bouterse te destabiliseren omdat de Amerikaanse president geen toestemming gaf om een echte coup te plegen. De `oplossing’ van de CIA was: drugs. Er moest een incident geënsceneerd worden om de onderhandelingen tussen Brunswijk en Bouterse te verzieken. En dat lukte wonderwel. De CIA liet een vliegtuigje met 1000 kilo cocaïne landen in Moengo, het gebied dat werd beheerst door Brunswijk. Het vliegtuigje was zogenaamd onderweg naar een bestemming die onder de controle van Bouterse viel en zou door slecht weer zijn uitgeweken. Dit incident leidde rechtstreeks tot de moord op twee lijfwachten van Brunswijk door het Natio nale Leger. In de visie van Hirschland is het Jungle-Commando dus fijngewreven tussen de molenstenen van de Amerikaanse en Nederlandse inlichtingendiensten.(12)
    De reisbewegingen van Kapitein Van den Berg ondersteunen deze theorie.

    Liaison

    Om te voorkomen dat de MID en BVD elkaar teveel voor de voeten lopen, vindt er eenmaal per maand een vergadering plaats van het Comité Verenigde Inlichtingendiensten Nederland (CVIN).
    Aan tafel zitten dan: het hoofd van de BVD, een vertegenwoor diger van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het hoofd van de MID. Deze vergadering staat onder voorzitterschap van de coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, momenteel de secretaris-generaal van het ministerie van Alge mene Zaken. Het CVIN bespreekt de coördinatie en taakverdeling tussen de diensten en stuurt samenvattende inlichtingenrappor tages naar de regering.
    Bij overlappende terreinen zoals de beveiliging van defen sie-opdrachten, verstrekt aan de industrie, zijn vaste werkaf spraken gemaakt. De BVD houdt de personele kant van de zaak in de gaten terwijl de MID de beveiligingsprocedures bewaakt en inspecties uitvoert bij de betrokken bedrijven.
    Een ander onderwerp van gesprek in de CVIN is de buitenlandse militaire spionage in Nederland. In 1992 is een gezamenlijk overleg tussen BVD en MID opgestart over proliferatie-aangele genheden.

    Snel veranderde omgeving

    In een interview met het Reformatorisch Dagblad maakte het hoofd van de MID/Klu, kolonel A.J. van Hulst, duidelijk dat de MID behoorlijk onder druk komt door de nieuwe interventietaken van het Nederlandse leger. “Eerst zaten we met z’n allen op een rij, zeventien landen naast elkaar en we keken allemaal in een bepaalde richting. Het Warschaupact was een rechtstreekse bedreiging. (…) In feite hebben we maar een paar jaar geno ten van de val van de Muur. Daarna werden we in de ellende van Operatie Desert Storm gestort. Joegoslavië is natuurlijk weer het summum. We hebben nooit de tijd gehad om alles op een rijtje te zetten en nieuwe plannen te smeden. De harde werke lijkheid voor ons was: we gaan nu naar het Midden-Oosten, ga maar even kijken.” Van Hulst signaleert een moeizamere samen werking met de inlichtingendiensten van de bondgenoten. “Veel meer dan vroeger moeten wij zelfstandig voorzien in de behoef te aan inlichtingen.” De vroegere openheid van de NAVO-part ners staat onder druk van politieke en economische belangen. NAVO-landen exporteren grote hoeveelheden wapens naar landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Maar daarover worden geen gegevens opgenomen in de inlichtingenrapporten. “De spontaniteit van vroeger is niet meer. Het is logisch dat deze informatie door de eigen nationale dienst moet worden verwor ven.”(13)
    Er is bovendien gebrek aan specialisten om de situaties in allerlei verre gebieden te analyseren. Zo was vorig jaar voor de strategische analyse van de situatie in ex-Joegoslavië maar één man beschikbaar. “Die begint de dag met het geven van briefings en eindigt hem tegen middernacht als hij ook nog even naar NOVA en de BBC heeft gekeken.”(14) De grote werkdruk door deelname van het Nederlandse leger aan interventies heeft alweer tot een nieuwe reorganisatie geleid waarbij personeel van de veiligheidstak wordt overgeplaatst naar de inlichtin gentak. Het is echter maar de vraag of alle inspanningen van de MID op dit gebied werkelijk tot dieper inzicht leiden als dit inzicht ook al via grondige bestudering van open bronnen en inschakeling van universitaire experts kan worden verkre gen.

    eindnoten:

    (1) Kluiters, p. 251-253
    (2) NISA p. 2-3
    (3) Gudgin p. 71-108
    (4) VeeDee/AMOK 1993/2 p. 32
    (5) VeeDee/AMOK 1993/3 p. 33
    (6) Flex 1994/7 p. 10-11
    (7) Voorschrift Gevechtsinlichtingen par. 4.3 t/m 4.10
    (8) Reflex 1994/3 p. 6-7, Flex 1992/9 p. 4-5
    (9) Marinejaarboek 1992, p. 179
    (10) Weekkrant Suriname 2 maart 1994 en 16 juni 1994
    (11) AD 9 december 1991
    (12) Hirschland, p. 80-81
    (13) RD 12 maart 1994
    (14) NRC Handelsblad 5 februari 1994

    Geraadpleegde literatuur:

    * BVD, Een boekje open over de BVD, Den Haag 1993.
    * P. Gudgin, Military Intelligence – The British Story, Londen 1989.
    * F. Hirschland, Dossier Moengo `290 uur’, Den Haag 1993.
    * F.A.C. Kluiters, De Nederlandse inlichtingen- en veilig heidsdiensten, Den Haag 1993.
    * R. Niessen, “Ik kan liegen dat het gedrukt staat” (interview met hoofd MID) Twintig mei 1992.
    * NISA Nieuwsbrief juni 1992, De ontwikkelingen in de Militai re Inlichtingendienst (MID). Lezing gehouden door Commodore P.J.Duijn op 8 mei 1992.
    * Jaarboek van de Koninklijke Marine, diverse edities
    * Jaarverslagen BVD, 1992 en 1993.
    * K. Kalkman, MID, de kleine broer van de BVD, AMOK, december
    1991.
    * Ministerie van Binnenlandse Zaken, Ontwikkelingen op het gebied van de binnenlandse veiligheid, Den Haag 1992.
    * Onkruit, Dossier 001 – 004, 1985.
    * Rijksbegroting, Hoofdstuk Defensie, diverse edities.
    * Tweede kamer, verslagen van de Vaste Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
    * VeeDee/AMOK, rubriek Korte Berichten, diverse edities.
    * Voorschrift Gevechtsinlichtingen, VS 30-5, 1989.
    * Diverse edities van de militaire bladen Alle Hens, Defensie krant, Flex, Haagse Flex, Legerkoerier, Militaire Spectator, De onderofficier, Reflex, Vliegende Hollander.