Van de hoed en de rand.
Of: Hoe Boerenveen geofferd werd
Gepubliceerd in Ultimatum, voorjaar 1994
Een luitenant van Bouterse wordt door Amerikaanse undercover- agenten in de val gelokt en veroordeeld voor het aanbieden van faciliteiten voor drugssmokkel. De hele aktie heeft veel weg van een DEA-operatie opgezet om de Surinaamse legerleiding te associeren met cocaïne-handel. Het initiatief hiervoor was afkomstig uit Nederland, via de infiltrant Dirk Stotijn die werkt voor de CRI en de DEA. Officeel heeft de CRI de man van de zaak afgehaald meteen toen bleek dat de Surinaamse legerleiding in het spel was. De informant liep op eigen initiatief over naar de DEA, die de operatie doorzette.
De afgelopen week is gebleken dat de CRI in ieder geval altijd van de voortgang op de hoogte is gehouden door op de Amerikaanse Ambassade gestationeerde DEA-ers. De betrokken ministers werden nooit ingelicht.
Buro Jansen & Janssen dook in de archieven om de rol van Dirk Stotijn tijdens het Boerenveen-proces te analyseren. De vraag dringt zich op of de CRI met het officieel terugtrekken van de informant, niet juist de weg vrijmaakte voor een DEA- operatie tegen Bouterse.
1.
“Het is een te heikele zaak in verband met de mogelijke betrokkenheid van de Surinaamse legerleiding.” De CRI weigert verder kommentaar te leveren op de arrestatie van luitenant Etienne Boereveen, de rechterhand van Bouterse.
In maart 1986 werd Boerenveen door agenten van de Amerikaanse Drugs Enforcement Agency (DEA) gearresteerd op verdenking handel in cocaïne. Hij had samen met C. Heymans en zijn zoon met undercover-agenten gesprekken gevoerd over faciliteiten voor drugssmokkelaars in Suriname. Hoofdrol in deze undercover-aktie speelde de Nederlandse informant Dick Stotijn.
De houding van de CRI is niet zo vreemd. Nog maar kort daarvoor deelden de ministers Schoo en Van den Broek de Kamer mee dat het er op leek dat het allemaal wat beter ging in Suriname onder leiding van de militairen. Mocht blijken dat Boerenveen inderdaad schuldig is kan dat gevolgen hebben voor de dialoog die na de grote verzoening in Suriname aarzelend op gang kwam. De hervatting van de ontwikkelingshulp staat op het spel.
De openbaar aanklager in Miami, officier van justitie Norris denkt dat hij genoeg bewijzen heeft tegen Boerenveen, op drie strafbare feiten: internationaal reizen met het oogmerk om illegale aktiviteiten te verrichten, samenzwering om dat te doen en samenzwering om cocaïne in te voeren in de Verenigde Staten.
De toon wordt gezet.
“Een straf van dertig jaar is mogelijk,” zegt een woordvoerder van de rechtbank in Miami “Zeker nu de Amrikaanse overheid de oorlog heeft verklaard aan iedereen die ook maar iets van doen heeft met drugshandel, hangt het drietal een aanzienlijke straf boven het hoofd.”
Al bij voorbaat wordt een grote rol toegedicht aan de rol van de mysterieuze Nederlandse informant, Dirk Jan Stotijn. In de weken voor het proces lijkt hij onvindbaar.
Ondergedoken, omdat door een fout van de Amerikaanse justitie zijn identiteit bekend is geworden. Zijn huis in Bathem wordt in augustus leeggehaald, de inboedel weggevoerd in afgeplakte vrachtauto’s. Intussen stellen de advokaten van Boerenveen alles in het werk hem te vinden. Het gerucht gaat dat hij in 1984 bijna 80.000 dollar van twee in Nederland opererende agenten van de Federal Drugs Administration ontvangen heeft om Boerenveen en zijn medewerkers te verleiden tot de opbouw van een drugslijn tussen Suriname en de VS. De Amerikaanse autoriteiten op hun beurt dachten dat hij door de Nederlandse Justitie werd vastgehouden, maar dat bleek niet het geval.
Als het proces op 18 september 1986 begint, blijkt dat Stotijn al sinds enkele weken in Miami is en in opdracht van officier van Justitie Norris van de buitenwereld wordt afgeschermd. De advokaten van Boerenveen hebben alleen bij aankomst van Stotijn de kans gehad kort met hem te spreken.
De verwachtingen zijn hooggespannen. Na de eerste procesdag schrijft de NRC op 11 september: “Norris maakte duidelijk dat de hele affaire in gang is gezet door toedoen van de Nederlander Stotijn, “een informant van de Nederlandse narcoticabrigade” en de in Den Haag gestationeerde Amerikaanse politieman Dale Laverty.” Het is met name deze Dick Stotijn die tijdens het proces voor de rekonstruktie van de gebeurtenissen in maart en de onderhandelingen voorafgaand aan de aanhouding van het drietal moet zorgen.
In de loop van de week wordt het echter steeds onwaarschijnlijker dat de Nederlander als ‘kroongetuige’ zal verschijnen.
De advokaten beweren dat een eventueel optreden van Stotijn afhankelijk is van toestemming van het Amerikaanse OM. Wat door Norris krachtig wordt ontkend: “Ze zouden hem best kunnen oproepen, maar zijn kennelijk tot de konklusie gekomen dat dat niet erg verstandig is.”
Daarna ziet ook de Officier van Justitie er plotseling van af Stotijn te horen, ondanks alle moeite die het gekost heeft de man naar Miami te krijgen.
Uiteindelijk dienen slechts de video-banden van de ontmoetingen tussen Boerenveen en de DEA-agenten als bewijs. Het hele proces gaat uit als nachtkaars. Boereveen krijgt 12 jaar, Heymans acht en diens zoon komt eraf met de minimumstraf van 1 jaar en 1 dag.
Pas vijf jaar na het proces duikt de zaak in de zomer van 1991 ineens weer op.
Na een reeks van uit Amerikaanse bronnen afkomstige onthullingen over mogelijke drugshandel van Bouterse opent het NRC-Handelsblad op 31 augustus met het nieuws dat de CRI zich destijds genoodzaakt voelde de Boerenveen-operatie vroegtijdig af te breken omdat ze ‘politiek te gevoelig’ werd geacht.
CRI-rapporten hierover zouden destijds in zeer kleine kring zijn verspreid, maar zijn wel degelijk direkt doorgestuurd naar Justitie. Als ze daar niet zijn aangekomen betekent dat er op het departement èn bij de CRI stukken zijn kwijtgeraakt. Justitie is dus al in 1985 ingelicht over betrokkenheid van het Surinaamse leger bij cocaïne-handel.
Korthals Altes verklaart desgevraagd destijds nooits iets over een dergelijke operatie vernomen te hebben.
De NRC zoekt bij deze gelegenheid de toenmalige Officier van Justitie Norris nog eens op. Om hem schaterend te laten vertellen hoeveel moeite het had gekost de verklaringen van Boerenveen op de band te krijgen. De man fluisterde steeds, bij de tweede opname bleek de microfoon alleen de overheersende rap-muziek uit de radio te hebben geregistreerd, de derde keer is Boerenveen op een boot zo geposteerd dat hij wel rechtstreeks in de verborgen microfoon mòest spreken. Deze ontboezeming maakt het bewijsmateriaal waarop Boerenveen destijds veroordeeld is er niet betrouwbaarder op.
Los daarvan is Norris niet te spreken over de manier waarop de Nederlande justitie omgesprongen is met de informant die had geholpen de hele zaak op touw te zetten. Stotijn is in de steek gelaten, hij heeft volgens Norris absoluut niet de bescherming gekregen die in dit geval noodzakelijk was geweest. Stotijn verblijft sinds het Boerenveen-proces op verschillende onderduikadressen. Zijn kapitale verbouwde huis in Bathmen werd door de bank geveild, omdat hij vanwege zijn afwezigheid zijn zakelijke financiële verplichtingen niet na kon komen.
Deze beschuldigingen aan het adres van de Nederlandse justitie suggereren op z’n minst meer betrokkenheid van Nederland dan tot nu toch wordt toegegeven.
Saillant detail is dat Nederland er nog altijd vanuit gaat dat het een fout van de Amerikaanse justitie die er toe leidde dat de identiteit van de informant bekend werd. Stotijn hoorde jaren niets van de CRI, pas na de NRC-artikelen over cocaïne- handel en Suriname nam de dienst kontakt op. De informant is nu -volgens diezelfde krant- naar eigen zeggen “hemel op aarde beloofd” als hij zijn mond maar houdt.
Minister Hirsch Ballin, die zich vorige week naar aanleiding van deze onthulling moest verantwoorden over de betrokkenheid van de CRI, probeert krampachtig vol te houden dat er geen verband is tussen het Nederlandse en het Amerikaanse onderdeel van de DEA-operatie.
De CRI zegt dat Stotijn onmiddelijk van de zaak is afgehaald toen het er op leek dat de surinaamse legerleiding met cocane-handel te maken zou kunnen hebben. De teleurgestelde informant liep op eigen initiatief over naar de DEA om de operatie voort te zetten. Vanaf dat had de CRI er niets meer mee te maken. Zegt hij.
Afgelopen zomer bleek dat de toenmalige en ook de huidige minister nooit op de hoogte zijn gebracht. En daarin is nog niet veel veranderd.
Want ondanks het feit dat Hirsch Ballin zijn brief aan de Kamer afsluit met de ferme uitspraak dat heden ten dage informatie over de operatie Boerenveen zeker zouden zijn besproken tussen hem en zijn departement, moet hij al een dag na het Kamerdebat toegeven dat Stotijn nog in 1988, vier jaar nadat de aktie was afgebroken, f 10.000,- heeft ontvangen van de CRI.
2.
Het wordt steeds duidelijker dat de CRI betrokken is geweest bij een DEA-aktie. Naar het zich laat aanzien een typische geheime dienst-operatie met als doel het verdachtmaken van Bouterse.
Twee vliegen in een klap: een waarschuwing aan de smokkelaars die hun oog op Suriname hadden laten vallen en een een boodschap aan Bouterse dat hij zich rustig moet houden.
De DEA benadrukt bij verschillende gelegendheden dat Suriname bij die dienst nooit eerder in een drugszaak betrokken was geweest. Special Agent Yout: Het ging in deze zaak niet om het onschadelijk maken van een bestaande smokkellijn, maar alleen om er achter te komen of zo’n lijn via Suriname zou kunnen lopen. Vanwege verhoogde kontrole op andere routes was de produktie van cocane zich in die tijd zo aan het verplaatsen, dat Suriname een ideale overslagplaats zou kunnen worden. Met een volle tank opstijgen vanuit Paramaribo geeft de mogelijkheid het beter beveiligde Miami voorbij te vliegen, verder het binnenland in.
Wellicht dat via deze operatie een door de geheime dienst gekontroleerde drugslijn is opgezet.
Suriname is een mooi voorbeeld van de stelling van de Amerikaanse kritikus Chomsky dat de Amerikaanse War on Drugs niets anders is dan méér van hetzelfde: het kreeëren van een vijandbeeld als exkuus voor druk op onwelgevallige regimes en overmatige bemoeienis in binnenlandse aangelegenheden.
Aanvankelijk was Bouterse een ‘commie’, een militaire diktator met verdachte sympath1ën voor Lybië en een warme gevoelens voor Cuba. Plannen van CIA-direkteur Casey voor een coup met behulp van huurlingen werden in 1983 tegengehouden door de Amerikaanse Senaat; enkele maanden later werd Grenada binnengevallen. Bouterse begreep de boodschap en zette onmiddelijk al zijn Cuba-adviseurs het land uit en verbrak alle banden (Kommentaar van Cuba: Van alle mogelijke reakties op de inval in Grenada is dit wel de origineelste).
Nauwelijks een half jaar daarna begonnen de Amerikanen, samen met de Nederlanders met het drugs-scenario: medio 1984 legt Stotijn zijn eerste kontakten.
In dit licht is het niet meer dan logisch dat de ‘kroongetuige’ niet is gehoord tijdens het proces in Miami. Boerenveen’s advokaten hadden gedacht met Stotijn’s verklaring de DEA in diskrediet te brengen. Toen bleek dat hij geen onthullingen over uitlokking wou doen, maar met zijn verhaal alleen de lezing van het Openbaar Ministerie zou bevestigen, verloor de verdediging interesse in hem.
Zo werd het voor de Officier van Justitie wel erg makkelijk. De opsporingsinstanties, het OM incluis hebben er natuurlijk helemaal geen belang bij als een onkontroleerbare informant een boekje open gaat doen over de werkwijze van de verschillende diesnten. Met het besluit Stotijn toch niet op te roepen, werd vooralsnog voorkomen dat het geheim van de Nederlandse samenwerking met Amerikaanse inlichtingendiensten onthuld werd.
De CRI begreep maar al te goed dat betrokkenheid van Nederland bij zo’n aktie beter niet bekend kon worden. Voor het eerst sinds de Decembermoorden in 1982 werden weer voorzichtig kontakten gelegd na de grote verzoening in 1985.
Daarnaast was de diskussie over uitlokking en pseudo-koop in Nederland op dat moment nog niet zover gevorderd, dat dit soort akties toelaatbaar werden geacht. Laat staan dat Nederlandse agenten of hun informanten zich met zo’n opdracht op buitenlands grondgebied zouden mogen begeven. Sinds wegens de Decembermoorden het rechtshulpverdrag met Suriname opgeschort is, mag er officieel niet eens informatie uitgewisseld worden.
3.
Zo bezien is het eigenlijk al vreemd dat de CRI überhaupt bereid is het risiko te nemen de vingers aan Suriname te branden.
Laten we er voor het gemak vanuit gaan dat Hirsch Ballin de Kamer naar eer en geweten heeft voorgelicht. Het loont de moeite eens heel precies na te lezen wat de minister over deze aktie te melden heeft.
“Op 20 juli 1984 deelt de bron mee dat hem uit Colombiaanse kring is bericht dat men van plan is om in België Duitsland en Nederland voorraden cocane op te bouwen. De bron was verzocht daartoe naar Aruba te reizen teneinde één en ander met de Colombiaanse organisatie te bespreken.” Met dàt doel, kontakt leggen met Colombianen, vertrekt ‘de bron’, Dirk Stotijn op 11 november naar Aruba.
De CRI heeft niemand ter beschikking om hem te begeleiden en schakelt vlak vantevoren, op 7 november de op Curaçao gestationeerde CRI-liason in. Na twee weken vanuit het hetzelfde hotel op Aruba geopereerd te hebben, zendt deze liaison vanaf Curaçaoop 25 november twee berichten aan de CRI in Den Haag. De minister:
“Naast allerlei zaken met betrekking tot cocaïne-handel door diverse personen, komt uit het bericht naar voren dat de criminele organisatie de bron probeert te bewegen mee te gaan naar Suriname teneinde hem in contact te brengen met, een tot dan -politieel- onbekende, Boerenveen. Deze zou namens Bouterse contacten onderhouden in verband met het opzetten van een coca ne-lijn, waarbij er sprake van is dat de geldstromen via Miami moeten lopen. Boerenveen heeft éénmaal telefonisch contact met de bron opgenomen.”
Boerenveen blijkt ook op de Ambassade in Paramaribo onbekend, het bericht met zijn persoonsbeschrijving en zijn relatie tot bevelhebber Bouterse moeten van Buitenlandse Zaken in Nederland komen.
In het tweede bericht meldt de liaison dat er op Aruba agenten van de DEA en het BKA zijn, die druk op Stotijn uitoefenen om de contacten met de Nederlandse overheid te verbreken en voor hen te gaan werken.
Deze berichten zijn bij de CRI aanleiding tot onmiddelijk overleg op het allerhoogste nivo. Nog dezelfde dag wordt beslotende operatie direct te staken.
De minister geeft daarvoor in zijn brief een aantal redenen op, waarvan de meest voordehandliggende inmiddels bekend zijn: omdat het van zo’n afstand niet mogelijk zou zijn de operatie goed te sturen; vanwege aantoonbare fysieke tekorten en gebrek aan ervaring op dit gebied in dit delicate veld en vanwege de uitdrukkelijke ongewenstheid om de bron (Stotijn) naar Suriname te laten gaan.
Een andere vakergenoemd argument is tot nu toe misschien verkeerd geïnterpreteerd:
“het ontstaan van twijfel bij de rol van de bron nu bleek dat deze met diverse instanties tegelijkertijd contacten onderhield en het ‘zwaartepunt’ zich meer naar de Verenigde Staten leek te verschuiven.”
De schrik zit hem hier niet in het feit dat Stotijn innige kontakten onderhield met andere diensten. Hirsch Ballin legt immers een paar bladzijdes eerder zelf uit hoe de informant op initiatief van de CRI, mèt toestemming van het OM, rechtstreeks in kontakt wordt gebracht met het Duitse Bundes Kriminalambt. De operaties die daarop volgen worden in de brief omschreven als buitengewoon suksesvol, ze leiden tot diverse aanhoudingen en de inbeslagname van totaal enkele honderden kilo’s cocaïne. Wat de Minister hier feitelijk schrijft is dat de CRI zich op dat moment realiseert dat ze via haar infiltrant meespeelt in een DEA-operatie. Waarvan -volgende punt in de brief- de politieke implikaties inderdaad niet te overzien zijn, helemaal als het om het blootleggen van drugslijnen vanuit Suriname gaat.
4.
De implicaties van het punt dat de Minister tot slot aanvoert in zijn brief zijn nog nauwelijks ter sprake gekomen, alhoewel er genoeg aanleiding is voor spekulaties: Stotijn dringt er bij de CRI-liaison op aan dat deze meegaat naar afspraken met Colombianen en Surinamers. “De liaison oordeelt dit als ongewenst, daar dit politiële infiltratie inhoudt.”
Als het inderdaad zo is, dat de CRI er pas in een zo laat stadium achterkwam dat de infiltrant het aanlegde met de rechterhand van Bouterse, dan zal er gezien de onoverzichtelijkheid van deze nieuwe situatie zeker rekening gehouden zijn met de mogelijkheid dat de legerleider de agenten een poets wou bakken. Met het ontmaskeren van een Nederlandse geheime operatie op Surinaams grondgebied had Bouterse flink punten kunnen skoren. Dat kan een deel van de paniek op de burelen aan de Raamweg verklaren.
Deze optie is niet zo onwaarschijnlijk, als we een van de andere hoofdrolspelers wat nader onder de loupe nemen. “De manier waarop alles begon; dat Dick Stotijn me vroeg of ik goede kontakten had met de mensen van de regering, weet je dat nog?” Aan het woord is Heymans sr. in een op de video vastgelegd gesprek met Kenneth Peterson, naar later bleek een agent van de DEA.
Sylvion Heymans wordt omschreven als een louche surinaamse zakenman, die niet voor niks in Colombia is gaan wonen. Hj is degene die in 1984 in eerste instantie Stotijn benaderd met het verzoek kontakten te leggen in de drugswereld in Europa en de Verenigde Staten. De Colombianen willen voorraden aanleggen in o.a. Nederland en Duitsland. In een later stadium belt Stotijn hem op met de vraag of hij goede kontakten heeft in de Surinaamse regering, wanneer dit precies gebeurt is niet bekend. Vaststaat dat de CRI zich te pletter schrikt als blijkt dat Heymans niet alleen kontakten heeft met de Colombiaanse drugsmafia, maar ook met de Surinaamse top.
Stotijn wordt door de Nederlandse drugsbestrijders van de zaak afgehaald, maar samen met de DEA wordt de zaak doorgezet. Op het proces werd een band afgedraaid van een telefoongesprek dat een jaar later werd gevoerd -niet zonder gevoel voor pathetiek op 25 februari- tussen de Amerikaanse agent Peterson in de rol van potentiële klant en Heymans in de rol van drugshandelaar. Heymans antwoordt dat hij geen cocaïne meer kan leveren, maar hij biedt wel het gebruik van Surinaamse lucht- en zeehavens aan voor smokkeldoeleinden. Al in dit stadium legt Heymans er veel nadruk op dat dit gebeurt met medeweten van de hoogste kringen, “van de top, van de leider van het land, de leider van de revolutie.” Uit de video-banden die van latere ontmoetingen gemaakt zijn blijkt dat het vooral Heymans is die de onderhandelingen voert en dat hij voortdurend herhaalt dat de Surinaamse leiding overal vanaf weet en dat het geld van de drugsdeal bedoelt is voor het in ernstige moeilijkhedenverkerende land. Terugkerend thema is: Boerenveen en Bouterse zijn twee handen op een buik.
Heymans had zelfs zijn zoon meegenomen naar Miami, administratief direkteur bij de SLM, die al die kontakten geregeld zou hebben.
In beschouwingen rond het proces is verbazing te horen over de naïviteit waarmee de drie nieuwbakken Surinaamse coke-dealers in de DEA-val gelopen zijn. De vraag dringt zich op of hier dubbelspel wordt gespeeld.
Er is vantevoren zoveel telefonisch onderhandeld over details en miljoenen dat de eerste de beste Miami Vice-kijker op zijn vingers na kon tellen dat het mis zou gaan. Of werden deze gesprekken alleen maar gevoerd om er opnames van te kunnen maken, die later als bewijsmateriaal kunnen dienen? Zelfs de definitieve afspraak om met Boerenveen naar Miami te komen staat op de band.
Tijdens dat laatste telefoontje legt Heymans aan Peterson uit dat hij eerst met hem alleen wil spreken zodat ze later de indruk kunnen wekken oude vrienden te zijn. Hij heeft namelijk de Surinaamse legerleiding wijs gemaakt dat hij Peterson al jaren kent en in kan staan voor zijn betrouwbaarheid. Het NRC- Handelblad registreerde destijds: “Tijdens het horen van de passage waarin de zakenman dit uiteenzet, verscheen gisteren zelfs op het doorgaans effen gelaat van Etienne Boerenveen even een gekwelde uitdrukking.”
Bang om de vingers te branden trok de CRI trok op het juiste moment officieel haar handen van deze operatie af. Daarmee pleit de CRI zich niet vrij, want juist op die manier werd de weg vrij gemaakt voor de CIA/DEA-operatie die Bouterse moest afschilderen als grote drugshandelaar. Wellicht heeft het hem op een idee gebracht.
De CRI wist van de hoed en de rand. Werd al die tijd op de hoogte gehouden door diezelfde special agent Dale Laverty van de Amerikaanse Ambassade, die samen met Stotijn de zaak aan het rollen bracht.
En de minister heeft het niet geweten, toen niet en nu niet. Die kijkt wel uit.