• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Het schrikbeeld van de illegaal

    Uitgestoten door de maatschappij

    Uit: Konfrontatie, nr. 21, mei 1993, buro Jansen & Janssen.

    Eind vorige jaar barstte voor de zoveelste keer een onverkwikkelijke diskussie los rondom de illegale buitenlanders in Nederland. Van veel kanten werd er verontwaardigd gereageerd, maar de sfeer en toon was gezet. Illegaliteit werd nauw verbonden met kriminaliteit en overlast, een krachtdadig verwijderingsbeleid werd geschetst als enige oplossing.
    Ondertussen is de diskussie verstomd en worden de contouren van het nieuwe beleid zichtbaar. Dit beleid concentreert zich op drie elementen: uitsluiting van illegalen van kollektieve voorzieningen, tegengaan van illegale arbeid en verscherping van kontroles en verwijdering. Het volgende artikel gaat in op de maatregelen die getroffen worden ten aanzien van het uitsluiten van illegale buitenlanders van kollektieve voorzieningen. De volgende maanden zullen illegale arbeid en verscherping van de kontroles aan de beurt komen.

    De sfeer wordt gezet

    Rondom het veronderstelde misbruik van kollektieve voorzieningen door migranten zonder verblijfsvergunning doen al jarenlang de meest wilde verhalen de ronde. Politici weten elkaar keer op keer te overtroeven met aantallen en bedragen. De oorsprong van deze verhalen blijft meestal volkomen onduidelijk, de nasmaak is vaak des te bitterder. De hele diskussie over de aanpak van illegalen eind vorig jaar is daar een goed voorbeeld van. Na opzetjes van Kosto en Rottenberg was het hek van de dam en voelde iedereen zich geroepen mee te roeren in de smakeloze prut die debat werd genoemd.
    Zo ook burgemeester Peper uit Rotterdam. Zijn korpschef Hessing had hem verteld over het feit dat er op één adres 1100 Turken stonden geregistreerd. “Dit betekent dat er busladingen vol mensen uitkeringen komen halen en dan weer terugkeren naar Turkije. Het is een geweldig probleem, maar bij de huidige wetgeving over persoonsgegevens kan dit soort wantoestanden ontstaan,” aldus Peper. Om dit soort gevallen te kunnen voorkomen bepleitte hij een koppeling van verschillende bestanden, zoals die van de vreemdelingendienst, de sociale dienst en het bevolkingsregister. Peper stond niet alleen in zijn roep om koppeling, ook CDA’er Kraaijenbrink was het helemaal met hem eens. “Het kan niet langer zo zijn dat de ene dienst zegt ‘je mag hier niet blijven’ en dat een andere dienst tegen eenzelfde persoon zegt ‘hier hebt u en uitkering’. Er moet een goede koppeling tot stand komen, die deels ten koste zal gaan van de privacy. Duidelijk is dat de zaak niet op orde is en het valt te vrezen dat het niet om incidenten gaat.” Al snel bleek het volkomen onduidelijk waar Hessing’s fraudegeval vandaan kwam. “Als dat zo zou zijn zou dat ons allang zijn opgevallen, per district hebben we twee- tot drieduizend cliënten. Dan zou zoiets toch wel erg gaan opvallen,” aldus een woordvoerder van de sociale dienst. Hessing, die achteraf zegt het voorbeeld in de ‘informele vertrouwelijke sfeer’ te hebben genoemd, de borreltafel zeg maar, suggereerde tijdens een zitting van de raadscommissie voor bestuurlijke zaken dat het eigenlijk allemaal nog erger was dan Peper had verteld: “Mijn mannen raken gefrustreerd als ze keer op keer met massaal misbruik van sociale voorzieningen worden gekonfronteerd, zonder dat daar echt iets tegen wordt ondernomen. De meest extreme gevallen wil ik geen eens noemen. De politiek heeft zich totaal afzijdig gehouden van deze problemen”. Hoewel alle frakties de uitlatingen van Peper en Hessing discriminerend vonden liet de Rotterdamse burgemeester geen woord van spijt horen : “Het gaat om de zaak, niet het voorbeeld.”

     

    De werkelijkheid blijkt anders

    Het beeld dat politici de laatste tijd van illegale buitenlanders creëren is dat ze crimineel zijn, overlast bezorgen en hier komen om te profiteren van ons fantastische sociale stelsel. De werkelijkheid is anders: fraude en misbruik van sociale voorzieningen door migranten zonder verblijfsvergunning blijken juist ontzettend weinig voor te komen.
    Drs.M.M.J. Aalberts van het WODC deed in 1989 een onderzoek naar het binnenlands vreemdelingentoezicht. Hieruit bleek dat 0,5% van de onderzochte groep illegale buitenlanders, waarvan de inkomstenbron bekend was, op onduidelijke gronden een uitkering genoot. De werkgroep Uhl, die in opdracht van het kabinet Lubbers 1 het gebruik van bijstandsuitkeringen door illegale buitenlanders onderzocht kwam tot een vergelijkbaar percentage. Bij een steekproef in twee grote steden uit de bestanden van niet-Nederlanders die een ABW- of RWW-uitkering ontvingen bleek er bijzonder weinig misbruik te zijn. In de ene stad zat geen enkele onrechtmatige gebruiker, terwijl het in de andere stad maar om 0,5% ging.
    Nadat in oktober 1992 de CRI concludeerde dat 20 procent van de in Nederland verblijvende buitenlanders in het bezit was van valse of niet geldige papieren besloot de Sociale Dienst Rotterdam een onderzoek in te stellen. De gegevens van buitenlandse cliënten werden eenmalig vergeleken met gegevens van de vreemdelingendienst. Na verwerking van administratieve fouten bleef er twee procent over waarbij inderdaad gebruik werd gemaakt van valse papieren.
    Het onderzoek van de GSD uit Den Haag naar ‘Leven, wonen en werken van de Haagse illegalen” bevestigt het beeld van al deze onderzoeken. Belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat de migranten zonder verblijfsvergunning juist in sterke mate afhankelijk zijn van elkaar of van legale landgenoten. Zowel de eerste opvang, de hulp bij het zoeken van werk en woonruimte als de ondersteuning in geval van periodes zonder werk worden meestal onderling geregeld.

     

    De geschiedenis

    Het vreemdelingenbeleid is er al jaren op gericht het verblijf van illegale buitenlanders tegen te gaan middels het uitsluiten van gebruik van kollektieve voorzieningen. Al vanaf de eerste deelrapporten Vreemdelingenwetgeving in het kader van de Heroverweging uit 1984 wordt het uitsluiten van illegale buitenlanders door de regering als belangrijk element in het ontmoedigingsbeleid gezien. Vooral de bezuinigingsdrift speelde in die jaren een belangrijke rol. De redenering was dat de voorzieningen van de openbare kas alleen bestemd zouden moeten zijn voor diegenen die daarvoor betaalden. Aangezien niet helemaal duidelijk was welke voorzieningen nu eigenlijk beschikbaar waren voor illegale buitenlanders, kreeg de Interdepartementale Commissie Minderhedenbeleid in 1884 de opdracht om die voorzieningen te inventariseren. Het bleken vooral de ziektekosten-, de werknemers- en de volksverzekeringen te zijn die wel ‘gewoon’ gebruikt konden worden. Dat ‘gewoon’ gebruik heeft dan natuurlijk een aantal haken en ogen, want een groot deel van de migranten zonder verblijfsvergunning werkt zwart en draagt dus geen premie af, waarmee automatisch het recht op uitkering vervalt. Diegenen die wel premie afdroegen en dus recht verwierven op een uitkering zouden in feite dubbel gepakt worden, wel betalen en toch geen uitkering. De meningen over het loslaten van het algemene verzekeringsprincipe waren dan ook verdeeld, toch adviseerde de ICM alle kollektieve voorzieningen af te sluiten voor illegale buitenlanders. Totdat in 1986 het ministerie van Justitie aan de Herziening Vreemdelingenwetgeving begon te werken bleven de adviezen in de la liggen. In het kader van het verdrag van Schengen waren verregaande afspraken gemaakt over het openstellen van de grenzen en het verplaatsen van het toezicht op buitenlanders naar het binnenland. Het plan van Justitie kwam er in het kort op neer dat (semi-) overheidsinstanties buitenlanders zouden moeten gaan kontroleren op hun verblijfsstatus. Dit zou tot gevolg hebben dat buitenlanders bij het gebruik van voorzieningen, zoals huisvesting, bevolkingsregister, etc. hun verblijfsstatus zouden moeten aantonen. De kritiek op de voorstellen lag letterlijk voor het oprapen. Wat zouden de gevolgen zijn van zo’n aparte behandeling van buitenlanders, hoe zou er in godsnaam bepaald moeten worden wie een buitenlander is? Het lag er te dik boven op dat deze voorstellen racisme in de hand zouden werken. Vooral de migrantenorganisaties wezen erop dat in de praktijk bijna altijd alleen zwarte mensen als buitenlander behandelt worden en dat in de praktijk dus alleen zij aan deze verplichting zouden moeten voldoen. Een ander groot punt van kritiek was de oneigenlijke arbeid die ambtenaren op hun nek kregen. Ten eerste zou de ingewikkelde vreemdelingenwetgeving hen behoorlijk boven het hoofd stijgen en ten tweede zagen een hoop ambtenaren het niet als hun taak oom een soort ‘verklikker in oorlogstijd’ te moeten spelen. De Vereniging Nederlandse Gemeente liet de staatssecretaris van Justitie, Korte-Van Hemel, dan ook weten dat van ambtenaren niet verwacht kon worden dat ze mee gingen werken aan de opsporing van illegalen.
    De maatschappelijke weerstand was groot en breed georganiseerd. Zo waarschuwden 42 gemeenteraadsleden van buitenlandse afkomst voor de discriminerende gevolgen van deze wet en er werd een Aktiecomite Geen Pasjeswet opgericht. Oa. deze akties, die voor een groot deel door migranten werden gemobiliseerd, zorgden er voor dat deze voorstellen nooit zijn omgezet in een wet. Stilletjes is in een aantal andere wetten wel de bepaling opgenomen waarbij sprake is van controle op nationaliteit en verblijfstitel. Het betreft de nieuwe WW-wet van 1987 en de IOAW (Wet inkomensvoorziening ouderen en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers).

     

    De commissie Zeevalking

    Als in 1990 het kabinet Lubbers-Kok aantreedt is er binnen de coalitie geen éénduidige visie over de aanpak van het toezicht op buitenlanders in Nederland. De in maart 1990 geïnstalleerde Commissie Zeevalking moest advies uitbrengen over het tegengaan van illegale immigratie, het tegengaan van onterecht gebruik van kollektieve voorzieningen door illegalen en het verscherpen van het binnenlands vreemdelingentoezicht. In zijn toespraak bij de installatie van de commissie stelde Kosto al dat er naast een restrictief toelatingsbeleid ook een strikt ontmoedigingsbeleid gevoerd diende te worden: “Dit houdt in ook een actieve opsporing en vervolging van illegale tewerkstelling en betekent verder adequaat toezicht op vreemdelingen en een prompte verwijdering van die vreemdelingen die (niet) meer beschikken over een geldige verblijfstitel.” Het woord verwijderen had toentertijd blijkbaar nog niet die negatieve bijsmaak die het 2 jaar later wel zou hebben.
    De Commissie Zeevalking adviseerde de regering een geïntegreerd vreemdelingentoezicht uit te voeren. Naast verscherping van de straatcontroles, aanpak van illegale arbeid en een doelmatig verwijderingsbeleid, was de commissie van mening dat de kollektieve voorzieningen in het kader van het ontmoedigingsbeleid effektief afgesloten moesten worden van gebruik door illegale buitenlanders. Vooral de effektiviteit was van belang omdat het totaal van maatregelen anders alsnog weinig zinvol zou zijn. Als kanttekening bij deze maatregelen stelde de commissie dat ze geen belangrijke negatieve gevolgen mochten hebben voor leden van minderheidsgroepen.
    De controle op het gebruik van kollektieve voorzieningen werd vooral gezocht in de sfeer van de gegevensuitwisseling. Door het koppelen van verschillende geautomatiseerde overheidsbestanden zouden illegale buitenlanders vrij eenvoudig uit te sluiten zijn van gebruik van deze voorzieningen. De verblijfsstatus van buitenlandse gebruikers van (semi-) overheidsinstellingen zou gecontroleerd moeten worden bij één centrale instantie. Het nieuw op te zetten Gemeentelijk Bevolkings Administratiesysteem zou deze rol moeten krijgen.

     

    Verscherpt toezicht middels GBA en VAS

    Aan het GBA wordt al jarenlang gesleuteld. Het is de bedoeling dat het een uitgebreid bevolkingsregister wordt, waar naast naam en adres ook de naam van de ouders, kinderen, echtgenoot, nationaliteit, curatele en voogdij komen te staan. Bij de diskussie over het GBA is er door alle partijen op aangedrongen dat de verblijfsstatus van buitenlanders in het GBA wordt opgenomen. Technisch gezien is er inmiddels al rekening
    mee gehouden: in totaal kunnen negen verschillende verblijfsstatussen worden opgenomen. De vreemdelingendienst zou middels het VAS, het Vreemdelingen Administratie Systeem, de gegevens van buitenlanders moeten leveren aan het GBA.
    Het VAS is een nieuw netwerk van gestandariseerde persoonsregistratie van buitenlanders in Nederland. Vanuit het ministerie van Justitie wordt al jaren aangedrongen op “een gestandariseerd informatiesysteem over vreemdelingen om de kwaliteit van de administratie te verbeteren, de snelheid van werken te verhogen, het binnenlands toezicht op vreemdelingen efficiënter en effectiever te maken en een consistent overheidsbeleid ten aanzien van vreemdelingen te voeren.”
    Een aardige mond vol voor een systeem dat vooral gericht is op controle van de verblijfstatus van buitenlanders. Het systeem bestaat uit een elektronische kaartenbak met gegevens over buitenlanders, programmatuur die in staat is gegevens op te roep die nodig zijn bij de toelatingsprocedure en een infrastructuur voor snelle en gemakkelijke uitwisseling van gegevens tussen de gebruikers van het systeem.
    Deze koppeling vindt plaats via het Centraal Vreemdelingen Register (CRV) dat zich bij de CRI bevindt. In het CRV zitten kenmerkende persoonsgegevens zoals naam, geboortedatum en eventueel pseudoniem, ten behoeve van identifikatie en gegevens over verblijfsstatus. De eigenlijke dossiers blijven bij de regionale vreemdelingendiensten, maar zijn wel onderling uitwisselbaar. In eerste instantie draaien Den Haag en Eindhoven met het Ministerie van Justitie proef, over een tijd moet het systeem landelijk kunnen funktioneren. De koppeling met het GBA-netwerk is waarschijnlijk deze zomer definitief rond. Ook bij de straatcontroles zal het VAS een belangrijke rol gaan spelen. De databestanden van het Centrale Vreemdelingen Register worden direkt toegankelijk voor alle politiekorpsen, zodat de gegevens die iemand verstrekt direkt gecontroleerd kunnen worden. Buitenlanders zouden dan niet meer in de situatie terecht kunnen komen dat ze onterecht een dag worden vastgezet ter vaststelling van hun verblijfsstatus. Tegenover dit schijnbare voordeel staat het grote gevaar van toenemende controle. Het wordt natuurlijk vrij simpel om bij elke aanhouding van een als buitenlands ogend persoon de verblijfsstatus te controleren in het VAS. Dat hierbij de nodige problemen ontstaan doordat in de praktijk zwarte mensen als buitenlander zullen worden behandeld ligt voor de hand. In de praktijk zullen vooral allochtone Nederlanders hiervan het slachtoffer zijn. Zij zullen degene zijn die aan moeten tonen dat ze Nederlander zijn, een omgekeerde bewijslast.
    Met het centraal registreren van alle buitenlanders in Nederland dreigt de grip van de politie op de samenleving veel te absoluut te worden. Mr Jaco Boek van de Coornhert Liga waarschuwde in het Korpsnieuws van februari 1992 voor de risico’s van een totale informatiestaat. “Als alle technische obstakels weg zijn, berg je dan maar. Dat is de kat op het spek binden. We krijgen dan te maken met fenomenen als beeldschermsurveillance en geautomatiseerde razzia’s. Elke overtreding en fraude wordt dan gepakt. Dat zou een hele slechte zaak zijn en in het verleden heeft de maatschappij aangegeven dat het die kant niet op wil”.

    De totale registratie: het sofi nummer

    Naast gebruik van het VAS en GBA om de kontrole op legaal verblijf van buitenlanders te versterken woedt er al jaren een diskussie over het gebruik van het sofi nummer met hetzelfde doel. De Commissie Zeevalking zag er geen heil in, het was immers ingesteld om belastingplichtige te registreren en in principe waren werkende illegalen belastingplichtig dus hadden ze recht op een sofi nummer. Ook het gebruik van het sofi nummer om gegevens van verschillende diensten te koppelen werd afgewezen, vooral omdat men van mening was dat de verschillende soorten registraties elk hun eigen karakter hadden en zich daardoor niet lenen voor koppeling.
    De regering legde het advies echter naast zich neer; in haar ogen zou het sofi nummer wel degelijk een rol moeten spelen in het uitsluiten van illegale buitenlanders van kollektieve voorzieningen. Tegelijk met de regeringsreactie op het rapport van de Commissie Zeevalking kwam het kabinet met een notitie over het gebruik van het sofi nummer. Hierin werd opgenomen dat buitenlanders een legale verblijfsstatus moeten aantonen willen zij in aanmerking kunnen komen voor een sofi nummer. Om een sluitend geheel te krijgen zal de informatie over de vraag of een buitenlander hier mag verblijven worden opgenomen in het sofi nummerbestand. De uitvoeringsorganen van de sociale zekerheid zullen daarin dan kunnen nagaan of iemand legaal is. De vreemdelingendiensten zullen direkt nadat een sofi nummer is toegekend dit ook in hun administratie opnemen, zodat de uitwisseling met de andere diensten vereenvoudigd wordt. Sinds november 1991 krijgen inderdaad alleen buitenlanders met legale verblijfsstatus nog een sofi nummer. Uit een evaluatierapport van het ministerie van Financiën van 5 februari 1993 blijkt dat de belastingdienst in de eerste helft van 1992 17000 verzoeken ter controle aan de vreemdelingendiensten heeft voorgelegd. 8 procent van de aanvragers van een sofi nummer bleek illegaal in Nederland te verblijven en nog eens acht procent is wel legaal, maar komt op grond van verblijfsstatus niet in aanmerking voor een sofi nummer (bijv. asielzoekers).
    Een nummer is maar een nummer zou je denken, maar één van de grootste gevaren, het direkt koppelen van gegevens aan een bepaalde manier van nummergeving blijkt in overweging te zijn binnen het kabinet. Staatssecretaris Ter Veld: “Aan het sociaal verzekerings nummer van een Amerikaan kun je lezen of het om een man of een vrouw gaat en hoe oud hij of zij ongeveer is. Bij ons is dat niet het geval. Maar er is wel een diskussie over of aan het sofi nummer dat aan een vreemdeling wordt toegekend, te zien moet zijn of hij of zij hier als gedoogde verblijft of een vergunning heeft om te werken.”
    De Registratiekamer, het orgaan dat waakt over de toepassing van gegevensbestanden, maakt zich dan ook ernstige zorgen over het toenemend gebruik van het Sofi-nummer. Volgens M. Hustinx, voorzitter van de Registratiekamer, dient bij een grotere kontrole op het gebruik van allerhande maatschappelijke voorzieningen zeer zorgvuldig te worden overwogen of er geen minder ingrijpend middel is dan koppeling van bestanden. De Registratiekamer werkt momenteel nog aan een advies over het gebruik van het sofi nummer om bestanden te koppelen, maar gezien haar standpunt zal er zeker geen positief advies uitrollen.
    De Sociale Verzekerings Bank, uitvoerend orgaan van een aantal volksverzekeringen, is bij monde van de heer W. Thoen wel een voorstander van een algemene invoering van het sofi nummer, maar staat tegelijkertijd op standpunt “dat de SVB geen opsporingsdienst is”. Bestrijding van illegale buitenlanders is in zijn ogen geen taak voor de SVB :”Wat de bestrijding van illegalen betreft is ons standpunt duidelijk, bij iemand waar premie wordt geïnd via het belastbaar loon zal de voorziening, zoals bv. kinderbijslag of AOW, ook werkelijk moeten worden uitgekeerd”.
    Ook binnen de Ziekenfondsraad zijn de meningen verdeeld over het uitsluiten van illegalen uit het ziekenfonds. De raad staat op het standpunt dat illegaal verblijf in Nederland niet mag worden tegengegaan via de sociale (ziektekosten) verzekeringen. Het ontzeggen van uitkeringen aan premiebetalers is in haar ogen in strijd met het verzekeringsbeginsel. Een deel van de Ziekenfondsraad vindt trouwens wel dat illegalen ook op medisch gebied buiten de wet staan en geen recht op hulp hebben.
    Op grond van ditzelfde verzekeringsprincipe is de Federatie Bedrijfsverenigingen nogal sceptisch over misbruik van uitkeringen. Prof. mr. W.M. Levelt stelt misbruik in twijfel omdat premiebetalers, legaal of illegaal, recht hebben op bepaalde uitkeringen. Zij schetst een schrikbeeld voor de illegaal in de komende jaren, waarin geen enkele voorziening meer toegankelijk is voor niet-geregistreerde burgers. Als voorbeeld noemt ze Denemarken, waar alles draait om een persoonlijk identifikatienummer. Zonder registratienummer kun je daar niet naar de tandarts of bij de bank een rekening openen.
    Alle kritische geluiden negerend heeft het kabinet op 19 maart jl. definitief toch besloten het sofi nummer te gaan gebruiken als ijkpunt voor al dan niet legaal verblijf. De uitwisseling van gegevens tussen de vreemdelingendienst en de sociale dienst is inmiddels al geregeld in de Algemene Bijstandswet.

    Geregistreerd, gekoppeld en uitgesloten

    Deze koppeling van bestanden is het begin van een verregaande kontrole op buitenlanders in Nederland. In het voorstel voor de nieuwe Vreemdelingenwet wordt via artikel 48 de mogelijkheid gecreëerd voor de minister van Justitie om “gegevens betreffende de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling te verstrekken aan andere bestuursorganen, die zij behoeven ter uitvoering van hun taak”.
    De waarborgen tegen inbreuk op de privacy die er in de wetsvoorstellen worden vastgelegd zijn uiterst summier. Zo is vastgelegd dat de gegevensverstrekking niet plaats mag vinden als de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad. In de Memorie van Toelichting wordt uitgelegd dat in zo’n geval de gegevensverstrekking niet plaatsvindt.In een aantal (nog niet nader omschreven) gevallen is er niet onder gegevensverstrekking uit te komen. De minister zal deze verplichte gegevensverstrekking bij algemene maatregel van bestuur vastleggen. Inbreuk op privacy is dan geen argument meer om in beroep te kunnen gaan. In alle andere gevallen zal er een afweging moeten worden gemaakt tussen het persoonlijk belang en het algemeen belang. Het is dus nog maar in de praktijk afwachten hoe deze afweging wordt gemaakt, maar de ervaring leert dat de overheid het algemeen belang meestal voor laat gaan boven het persoonlijk belang.

    De brave burger beschermt

    “Als je niets te verbergen hebt, heb je ook niets te vrezen als bestanden gekoppeld worden”. Peper’s nieuw flinkse roep om meer kontrole past uitstekend in het beeld dat de PvdA de afgelopen maanden mede heeft opgeroepen over de illegale buitenlanders. In een waterval van uitspraken werden we klaargestoomd voor maatregelen die een paar jaar geleden nog onbespreekbaar waren. De VVD wil nog een stapje verder gaan, en stelde voor een meldingsplicht in te stellen voor ambtenaren die in kontakt komen met illegale buitenlanders. Nadat Bolkestein dit in november vorig jaar opperde tijdens een VVD bijeenkomst in Lunteren reageerde de AbvaKabo furieus, “de bond meent dat ambtenaren gewone werknemers zijn, die niet meer plichten behoren te hebben dan werknemers in de particuliere sektor”. Met de voorstellen van Bolkestein zou in de ogen van de AbvaKabo een heksenjacht worden geopend, “en daar willen wij niet aan mee doen.” De AbvaKabo stelt zich ten opzichte van de plannen van het kabinet afhoudend op. Ze blijven tegenstander van een heksenjacht, maar zien vooralsnog geen mogelijkheid om onder wettelijke bepalingen uit te komen.
    De Registratiekamer signaleerde al eerder hetzelfde probleem als de AbvaKabo. In de voorstellen voor het uitwisselen van gegevens is namelijk in een aantal gevallen sprake van tweerichtingsverkeer. Niet alleen de (semi-) overheidsdiensten vragen de verblijfsstatus op via het VAS, maar omgekeerd kan de Vreemdelingendienst bijvoorbeeld bij de Sociale Diensten opvragen of iemand een uitkering heeft. Dit kan dan weer gevolgen hebben voor de verblijfsstatus, die in sommige gevallen gekoppeld is aan het hebben van werk. De Registratiekamer konstateerde dat “een dergelijke informatieplicht wezensvreemd is aan de uitvoering van de ABW, het zou ambtenaren immers verplichten om gericht aktiviteiten te ontplooien met betrekking tot het opsporen van illegale vreemdelingen”.

     

    De risico’s

    Het koppelen van bestanden wordt door het kabinet ondanks al deze bezwaren toch de basis voor het binnenlands vreemdelingentoezicht. De gevaren en risico’s worden onderbelicht of miskend, terwijl deze juist als het gaat over buitenlanders niet gering zijn.
    De computerisering van de basisgegevens zal er toe bijdragen dat buitenlanders en allochtone Nederlanders snel in een situatie terechtkomen van omgekeerde bewijsvoering. De informatie die de ambtenaar via de komputer ter beschikking krijgt zal al snel als ‘waarheidsgetrouw’ worden behandeld. Migranten en allochtone Nederlanders komen hierdoor gauw in de positie van ‘leugenachtig’ als zij zelf met tegenstrijdige informatie aankomen. De verhouding tussen ambtenaren en zowel buitenlanders kan hierdoor flink onder druk komen te staan. Bekendste geval van zo’n situatie is de nasleep van de Bijlmerramp. Verschillende illegale buitenlanders kwamen niet in aanmerking voor de Kostolijst ondanks voldoende getuigenverklaringen over het feit dat ze wel op de plek des onheil woonden. Het feit dat de komputer van het bevolkingsregister de namen niet kende was voldoende ze niet op de lijst te plaatsen. Binnen het kader van de rampenbestrijding een volkomen onverantwoorde situatie die in de toekomst alleen maar erger wordt.
    Naarmate meer verschillende diensten onderling gekoppeld worden zal de positie van de migranten zonder verblijfsvergunning onduidelijker worden. Uit ervaring blijkt dat elke dienst gegevens op een andere specifieke manier bijhoudt. Wat voor de één belangrijk is doet voor de ander vaak totaal niet terzake. De uitwisseling van bestanden wordt daardoor in eerste instantie bemoeilijkt, maar heeft ook tot gevolg dat gegevens niet aansluiten op elkaar. Ditzelfde probleem duikt op bij het invoeren. Zo registreert de Sociale Dienst iemand op basis van paspoort, terwijl het bevolkingsregister de geboorteakte gebruikt. Vooral bij migranten blijken hier vaak verschillen in te zitten. Naast deze verschillende vormen van invoeren zijn er natuurlijk ook de fouten die er bijvoorbeeld door verkeerde spelling in een computersysteem terecht kunnen komen. In al deze gevallen zal de migrant of allochtone Nederlander zijn of haar gelijk moeten bewijzen.
    Het persoonlijke verhaal van de migranten zal steeds verder naar de achtergrond verdwijnen. Binnen het GBA is ruimte opengelaten om negen verschillende verblijfstatussen op te nemen. Desondanks zal het gebruik van gestandariseerde computergerichte informatie leiden tot vereenvoudiging van de visie op migranten. De indeling in categorieën zal hierdoor toenemen, wat wellicht weer konsekwenties kan hebben binnen het minderhedenbeleid. De mogelijkheden die het VAS biedt om buitenlanders op leeftijd, status, afkomst, etc. te selekteren spreekt boekdelen. Zoals al is gebleken in het sociale verzekeringsstelsel roept elke kategorie z’n eigen maatregel op.
    Het grootste bezwaar tegen de koppeling blijft toch de uitzonderingspositie die gecreëerd wordt voor migranten en allochtone Nederlanders. Ook al wordt er niet direkt met een pasje gekontroleerd, de status aparte wordt wel degelijk voelbaar bij bezoek aan een officiële instantie. In feite is de discriminerende werking niet minder als bij de omstreden legitimatieplicht. Om te kontroleren of een aanvraag rechtmatig is of niet zal een ambtenaar vaak direkt op de komputer de verblijfsstatus moeten kontroleren. In veel gevallen zal dat niet eens direkt kunnen vanwege beperkte toegang. Toch zal een ambtenaar op grond van etnische kenmerken als huidskleur en (uit-)spraak moeten beslissen of hij iemand kontroleert of niet. Vooral de zwarte migranten en allochtone Nederlanders zullen hiervan de dupe worden. Zij zijn degenen die keer op keer gekonfronteerd zullen worden met deze kontroles, lange wachttijden en soms lange toekenning van de gevraagde diensten.

    Binnen de hele diskussie over het illegalenbeleid spelen dit soort faktoren al lang geen rol van betekenis meer. De kritische kanttekeningen worden weggemoffeld met het gemak van een regerend despoot. Fractievoorzitter van de PvdA Wöltgens was één van de weinigen die daar echt duidelijk in was en sprak van de noodzaak van een cultuuromslag bij de uitvoerders. “Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat een soort gedoogbeleid voor illegalen niet mogelijk is. Illegalen leven van de hoop dat ze ooit legaal mogen worden. De overheid moet een dermate stevig en consistent beleid voeren dat illegalen elke hoop op een legale status laten varen.”
    Die uitvoerders hebben nu de komende maanden nog een beetje tijd, maar weinig ruimte om scherpe kantjes van het beleid af te halen.
    Of ze het doen?