Uit: AMOK, buro Jansen & Janssen, 1991.
“Medewerkers willen maar al te graag uit het isolement van de Dienst en zouden een grotere openheid naar de maatschappij toejuichen.”
Concrete stappen in de richting van meer openbaarheid worden in het Reorganisatieplan van de BVD echter niet gedaan, het blijft bij wensen en verlangens. De veranderingen die moeten leiden tot ‘De Nieuwe BVD’ concentreren zich op de organisatiestructuur en het management. “Versteviging van de marktpositie vergroot de kans om te overleven, zeker in een tijd van malaise” zo vatte voormalig hoofdcommissaris Blaauw de plannen samen (NRC 20 oktober 1990). Dat krijg je ervan als een organisatiebureau als Andersson Elffers Felix de BVD doorlicht. De Dienst blijkt vanuit die hoek bezien een bedrijf dat in feite niet meer levensvatbaar is, maar toch koste wat kost moet blijven draaien. De conclusies van het onderzoek zijn vernietigend, maar beperken zich voor het grootste deel tot het organisatorische vlak. Het zoeken naar enige kritische zelfbespiegeling over activiteiten of werkterrein is tevergeefs. Wie iets meer te weten wil komen over de manier waarop de BVD werkt en waar ze zich mee bezighoudt of zou willen houden, moet tussen de regels doorlezen of pogen de ‘op cruciale punten strategisch-abstract geformuleerde’ tekst (Blaauw) op de juiste manier te interpreteren. Interessant is bovendien dat wat er niet staat. Jansen & Janssen aan de tekstverklaring.
Het aan de Tweede Kamer gepresenteerde plan – een samenvatting van het door dit organisatiebureau gemaakte rapport – is op veel punten meer dan duidelijk, maar soms is zichtbaar moeite gedaan de puinhoop zo neutraal mogelijk te formuleren. Dit bijvoorbeeld, spreekt voor zich:
“Voor een werkelijk strategische besturing ontbreken te zeer:
– een helder strategisch concept
– een eenduidige formulering van activiteiten en producten
– goede criteria voor de inzet van mensen en middelen
– afdoende voortgangsrapportages
– een adequate planning op prioriteiten
– een voldoende mate van sturingsinformatie”
Understatements als deze echter: “Ook wat betreft de administratieve discipline zijn er bij de BVD knelpunten aan te wijzen, vooral op het gebied van de (gedecentraliseerde) documentatie en registratie” roepen fantasieën op over kelders vol met stapels ongesorteerd papier, BVD-ers die thuis hele verzamelingen aanleggen of juist veel te veel in hun hoofd bewaren.
Er is teveel leiding, functies dragen de naam ‘chef’ maar kennen nauwelijks enige daarmee samenhangende bevoegdheden. Een normaal bedrijf zou op deze basis geen zes maanden meer kunnen functioneren, bij de BVD echter kon een “operationele en sociale ontwrichting voorkomen worden door de “grote loyaliteit” van medewerkers, hun “normbesef en hart voor het werk”. Als garantie voor een “flexibele en maatschappelijke opstelling van de BVD-medewerkers in de toekomst” zou een goed sociaal beleid gevoerd moeten worden bijvoorbeeld in de vorm van betere externe opleidingen en detacheringen over en weer bij verwante organisaties. Dan is er volgens de opstellers van het rapport zeker voldoende basis voor de reorganisatie. Dat klinkt mooi, maar over het aantal ontslagen dat er gaat vallen zal het personeel toch minder te spreken zijn. Men wil niet alleen van 637 formatieplaatsen nu naar 580 uiterlijk in 1993, er zullen een heleboel mensen vervangen worden. “Voor het huidige topmanagement zijn in de nieuwe organisatie nog 7 plaatsen over. Voor de ruim 100 ‘middle managers’ zullen in de nieuwe lijnorganisatie ca. 70 plaatsen beschikbaar zijn, incl. ca. 25 opdrachtleiders, die slechts ten dele uit het huidige personeelsbestand gerecruteerd kunnen worden. Een aantal uitvoerenden zal of niet meer passen – ondanks intensieve om- en bijscholingsprogramma’s – of zelf de voorkeur geven aan vertrek. Een nieuwe instroom voor de verhoging van het voorspellend vermogen en doorbreken van ingeroeste werkwijzen is nodig. De uitstroom zal in de komende 3 jaren ca. 100 medewerkers moeten bedragen, de instroom ca. 40.”
Dat betekent zoveel als het ontslag van 1 op de 6 BVD-ers, een nogal rigoureuze maatregel. (Waar zouden al die mensen terechtkomen?)
De nadruk bij de voorgestelde reorganisatie ligt op grotere doelmatigheid, meer diepgang en modernisering van het werk. Hoe groot de puinhoop was is af te leiden uit het feit dat men het nodig acht een Kwaliteitsmanager (met hoofdletter!) aan te stellen, “die de bevoegdheid heeft op alle plaatsen in de Dienst informatie op te vragen, hierover te discussiëren en rapport uit te brengen aan HBVD. Zijn voornaamste functie is de kwaliteit van het operationele werk te bewaken en de ‘autonomie’ van operaties te voorkomen.”
Het “autonoom doorlopen” van operaties blijkt een groot probleem te zijn, het onderwerp komt diverse malen terug in het rapport. De verschillende besturingsniveaus die in de nieuwe opzet worden voorgesteld en in bijgaand kader worden behandeld, moeten de redding worden van de BVD. Soms is tussen de regels door de wanhoop te lezen in pogingen weer greep te krijgen op de gang van zaken. Over de nieuwe opzet: “Van elke opdracht is een ‘document’ op het bedrijfsbureau dat plant en volgt als ondersteuning voor zowel het hoofd van de directie als de afdelingschefs. Alle opdrachten moeten periodiek bezien worden op voortgang, kwaliteit, effectiviteit en doelmatigheid.” Blijkbaar gebeurde dat in het verleden niet of nauwelijks.
Opvallend is dat ondanks het vernietigende rapport en de talloze problemen die er worden gesignaleerd, de BVD er niet toe komt vraagtekens te zetten bij de zin van haar (voort)bestaan. Men gaat er zonder meer van uit dat “politiek bestuurlijk en justiteel Nederland zich bewust (is) van de blijvende onmisbaarheid van de BVD.” Enige terughoudendheid had de Dienst beter gepast. In plaats daarvan doet de BVD ongegeneerd voorstellen tot fikse uitbreiding. Met enige bluf worden als algemeen geaccepteerde werkterreinen van de BVD de volgende “bedreigingen van essentiële belangen van staat en samenleving” geformuleerd:
“A. terrorisme, sabotage en andere gewelddadige acties, c.q. voornemens daartoe;
B. onverdraagzame ideologische uitingen en gedragingen door groeperingen, met vaak heimelijke politieke beïnvloeding;
C. de invloed van de georganiseerde misdaad op het functioneren van de overheid en gewichtige maatschappelijke organisaties;
D. spionage
E. misbruik van vitale technologieën en schending van geautomatiseerde gegevensopslag;
F. diefstal van high-tech en belangrijke economische informatie
G. proliferatie.”
Daarbij wordt opgemerkt dat er vele dwarsverbanden zijn tussen de groeperingen die deze dreigingen veroorzaken, bijv. tussen georganiseerde, internationaal opererende criminele organisaties en politiek extreme groeperingen. Er vinden ook snelle verschuivingen plaats tussen de groepen bedreigers. “Kortom er is sprake van een complex patroon van dreigementen met veel en snelle wijzigingen, het eenduidig dreigingsbeeld is historie.”
De taakopvatting van de BVD wijzigt zich dienovereenkomstig.
“De missie (‘mission statement’) van de BVD is in dit verband te omschrijven als: ‘Het leveren van informatie, advies en operationele preventie aan of ten behoeve van dragers van vitale belangen in onze samenleving (zie de Wet) door het zichtbaar maken van verschijnselen en activiteiten, die – naar verwachting – een ernstige doelgerichte bedreiging zijn of kunnen gaan vormen, waarbij het normale maatschappelijke weerstandsvermogen voorspelbaar onvoldoende is of zal zijn’.” De toegevoegde waarde van de BVD is daarbij gebaseerd op hun wettelijke bevoegdheden tot het inzetten van bepaalde middelen, hun expertise en hun contactennetwerk.
Als belangrijk te veroveren marktsegment ziet de BVD de strijd tegen de georganiseerde misdaad. In het nieuwe organisatieschema is daar zelfs een van drie nieuwe productie-eenheden voor vrijgemaakt. Dat de Dienst zich hiermee begeeft op het terrein van opsporingsinstanties, vindt Doctors van Leeuwen geen probleem: “Het (kan) gebeuren dat BVD-ers en politiemensen elkaar tegenkomen in het veld. Dat is op zich niet erg. Er is een steeds groter werkveld waar twee schijnwerpers op gericht staan.” (Volkskrant, ibidem). Aan het feit dat de BVD geen opsporingsbevoegdheid heeft en zich dus niet hoeft te houden aan het Wetboek van Strafvordering wat zonder twijfel leidt tot problemen met de controleerbaarheid van de bewijsvoering, worden geen woorden vuil gemaakt.
De al jaren oude problemen tussen de BVD enerzijds en opsporingsinstanties, zoals de CRI, het OM en de politie anderzijds worden in het rapport niet genoemd. Zelfs het feit dat er een paar maanden geleden een speciale commissie van goede diensten is geïnstalleerd om er voor te zorgen dat de belangenstrijd en competitiedrift enigszins binnen de perken zouden blijven is niet vermeld. Om de contacten met politie en justitie te verbeteren zijn inmiddels resp. commissaris Van Helten van Leeuwarden en officier van justitie Blok aangenomen om de nieuwe staf te komen versterken. De constatering dat de BVD bezig is haar terreinen te verleggen naar opsporingsactiviteiten en het leveren van ondersteunend bewijsmateriaal en zich daarmee begeeft op een onaanvaardbaar schemergebied was bijvoorbeeld al te lezen in de brochure Regenjassendemokratie over infiltratie bij actievoerders. Jansen & Janssen bevindt zich met deze kritiek sinds zaterdag 20 oktober in het onverwachte gezelschap van ex-commissaris Blaauw die in het NRC onder de kop “Een oneigenlijke taak voor de BVD” zijn bezwaren uit over de expantiedrift van de BVD. “Wat kan de BVD op grond waarvan eigenlijk wel, wat de reguliere politie, inclusief de CRI, bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad niet zou kunnen? Onder wiens verantwoordelijkheid is de BVD aan het werk wanneer het gaat om activiteiten in het kader van ‘maatschappelijk en economisch functioneren’ en hoe zit het vervolgens met de democratische en rechterlijke controleerbaarheid van die activiteiten?”
Blaauw eindigt zijn betoog met een pleidooi voor een duidelijke scheiding van werkterreinen. In zijn ogen moet er één duidelijk verzamelpunt zijn waar aan het totaalbeeld van de georganiseerde misdaad wordt gewerkt, en dat is de CRI. In afspraken over afbakening van werkterreinen gelooft hij niet: “Schoenmaker, houdt u houdt u bij uw leest.”
Een paar maanden geleden gooide de BVD een balletje op over taakuitbreiding in de richting van de bestrijding van corruptie. De storm van kritiek die daar op volgde heeft hen nu blijkbaar wat voorzichtiger doen zijn. Het toch al zo verhullende taalgebruik in het reorganisatierapport wordt uiterst ondoorzichtig als het over corruptie gaat. Wat zal er bedoeld worden met “invloed van georganiseerde misdaad op het functioneren van de overheid”? Is dat wellicht een diplomatieke vertaling van “ambtelijke corruptie”‘? En hoe wil de BVD dat oplossen? Een BVD-er op iedere afdeling van elk departement? Één op de vier overheidsdienaren onbezoldigd ambtenaar van de binnenlandse veiligheidsdienst? En dan maar raden wie het is.
Aan de vraag door wie de criteria worden geformuleerd op basis waarvan de BVD op een van de bovengenoemde terreinen gaat opereren wordt in het rapport nauwelijks aandacht besteed. Uit een klein schemaatje is af te leiden dat de formulering van criteria wordt overgelaten aan de politiek, zij het natuurlijk als altijd op basis van informatie van de Dienst. In de begeleidende tekst is het nog vager, daar wordt gesteld dat de nieuwe opzet garanties moet bieden voor “de mogelijkheid tot strategische sturing, op de eerste plaats vanuit de politiek, op de tweede plaats vanuit de dienstleiding”, bovendien moet er “méér systematiek in de belangen/bedreigingen-afwegingen” komen. Met een beetje goede wil is hieruit af te lezen dat het primaat bij de politiek komt te liggen, maar in de praktijk hoeft het nog helemaal niet te betekenen dat de huidige gang van zaken verandert. Formeel worden de criteria voor inzet van de BVD nu ook al in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken bepaald, de ervaring heeft echter geleerd dat dit meestal neerkomt op goedkeuring achteraf.
Zolang er geen duidelijke voorstellen worden gedaan om deze situatie te veranderen, kunnen we er van uit gaan dat de BVD goed uit de voeten kan met de criteria die nu kennelijk worden gehanteerd. Tot voor kort was daarover niets bekend. In Wageningen lichtte BVD-topman Keller al een tipje van de sluier met zijn fraai geformuleerde lijstje waaraan moet worden voldaan om de aandacht van de BVD te trekken: “Het moet gaan om andere zaken dan de waan van de dag; het moet politiek onomstreden zijn; het moet enige permanentie hebben en niet verbonden zijn aan politieke lotswisseling.”
Het Reorganisatierapport is zo mogelijk nog ruimer: “Aantastingen – vaak fysiek of psychisch gewelddadig – waarop de BVD reageert voldoen aan één of meer van de volgende karakteristieken:
– systematisch
– heimelijk
– misleidend
– oneigenlijk”
Blijkbaar volstaan deze buitengewoon ruim te interpreteren omschrijvingen.
“…De BVD was te veel in een isolement gekomen. Daardoor heeft de BVD de schijn op zich geladen te veel in zichzelf gekeerd te zijn: te weinig werd zichtbaar rekening gehouden met de wensen van afnemers en het nut voor hen van de verzamelde informatie.”
Dat moet allemaal anders. Opmerkelijk is het gemak waarmee het bedrijfsleven ineens is opgenomen in het rijtje ‘klanten’ van de BVD. Ging het vroeger nog uitsluitend om met name (semi-)overheidsbedrijven waar geheimen ofwel andere interessante producten gefabriceerd werden, sinds de RARA en de Bintjes zijn de ‘gewichtige belangen van de staat’ klaarblijkelijk opgerekt tot de bescherming van het Kapitaal in het algemeen.
Nergens in de BVD-plannen wordt gerefereerd aan het onlangs verschenen Eindrapport van de gemengde projectgroep Overheid-bedrijfsleven waarin verregaande voorstellen worden gedaan op gebied van samenwerking op inlichtingenniveau. In dit rapport worden de mogelijkheden onderzocht te komen tot betere uitwisseling en verzameling van inlichtingen over mensen en groepen die bedrijven zouden kunnen bedreigen, in een public-private-databank waarin al die gegevens verzameld zouden moeten worden. Het gaat hierbij met name om ‘politiek gemotiveerde criminaliteit’, het overleg is dan ook een reactie op de MAKRO-branden. Controle op welke informatie dáárin wordt opgenomen en welke bedrijven daar toegang toe hebben is zo mogelijk nog moeilijker als controle op BVD-registraties. Dat er op diverse plekken al dit soort databanken oftewel ‘privé-CRI-tjes’ bestaan is zeer waarschijnlijk.
Nergens wordt rekening gehouden met degenen die zich mochten verheugen in belangstelling van de Dienst. De zogenaamde nieuwe openheid van de dienst beperkt zich tot een schuldbekentenis over de absolute chaos en wanorde binnen het bedrijf. Geheel in de geest van de moderne tijd maakt men zich zorgen over het image naar buiten toe en de doelmatigheid van het functioneren. Alle suggesties voor verbeteringen hebben betrekking op het tevreden stellen van de klant, op systematische kritiek zoals die de laatste jaren regelmatig is geuit wordt niet ingegaan.
De term Plaatselijke, of Politieke Inlichtingendienst (PID) bijvoorbeeld komt in het geheel niet voor. Zelfs in de paragraaf ‘Omvang van de nieuwe organisatie’ wordt de PID niet genoemd, terwijl de BVD toch in ieder gehucht van enige omvang de beschikking heeft over politiemensen die formatie-tijd vrij hebben voor inlichtingenwerk ten bate van de Dienst. BVD-chef Docters van Leeuwen reageert in een interview met de Volkskrant (op 29 september 1990) op een vraag over het verschil tussen politie en BVD uitermate kregelig: “Dat is een geheel ander apparaat. Het verschil tussen een stofzuiger en een roomklopper hoef ik u toch ook niet uit te leggen.” De journalisten, Slats en Trommelen, verzuimen vervolgens vragen te stellen over de kwestie van verantwoordelijkheid voor het optreden van PID-ers.
Politiemensen hebben de opsporingsbevoegdheid die een BVD-er niet heeft. Zolang de PID-er inlichtingenwerk doet in het kader van de openbare orde blijft hij onder de hoede van de burgemeester; zodra het werk verricht wordt voor de BVD ressorteert hij rechtstreeks onder de minister en heeft hij andere bevoegdheden. Dat dat onderscheid in de praktijk nauwelijks te maken is laat zich raden, burgemeesters en minister hebben een ruime ervaring opgebouwd in het naar elkaar afschuiven van verantwoordelijkheid in dit soort kwesties. Maar blijkbaar ziet de BVD dat niet als een fundamenteel probleem.
Als ‘trouble-shooters’ worden tegenwoordig goed opgeleide public relations-mensen naar voren geschoven. Toen het in Wageningen bijna helemaal misging omdat aan het licht kwam dat de BVD zich bezighield met het infiltreren van relatief ongevaarlijke aardappelspitters, besloot de BVD dat het tijd was voor de start van het publiciteitsoffensief. Een goeie act en een vlotte babbel zorgden ervoor dat de aandacht afgeleid werd van waar het werkelijk omging: ontoelaatbare uitbreiding van BVD-activiteiten die niet eens aan de gangbare BVD-criteria te toetsen waren.
Publicity als rookgordijn. Waar de rest van de wereld al in de jaren ’60 ontdekte dat het er vooral omgaat hoe je je presenteert, komt de BVD in 1990 met een zogenaamde Nieuwe Openheid. Uit de twintig aanvragen voor een interview met Doctors van Leeuwen worden de interessantste media geselecteerd en nu in hoog tempo afgewerkt. De journalisten van de Volkskrant, die het eerst mochten, schreven dat ze onder de indruk waren van zijn redenaarskunst. Ze bleken niet in staat zijn nota bene ondubbelzinnig geformuleerde strategie te ontmaskeren: “Het produkt is nog steeds goed, vindt Docters, en dat is ook altijd zo geweest. Alleen de manier waarop het door de BVD werd gepresenteerd sloeg niet overal meer aan.”
Toelichting
Hoe het is.
De primaire activiteiten zijn geconcentreerd in de directies B (anti-democratische groeperingen en politiek terrorisme) en C (spionage) en de hoofdafdeling D (screening en beveiliging van overheid en bedrijfsleven). Buitenlandse ontwikkelingen worden door de afdeling SBP (stafafdeling buitenlandse politiek) bestudeerd. De hoofdafdelingen E en T zijn verantwoordelijk voor en belangrijk deel van de ‘geheime’ informatievergaring, die diep in kan grijpen in de persoonlijk levenssfeer van mensen. Daarnaast (sic!) wordt er door de primaire directies zelf direct gebruik gemaakt van menselijke bronnen (agenten). De administratieve en facilitaire ondersteuning vindt vanuit één hoofdafdeling A plaats. Verder kent de Dienst een aantal ondersteunende eenheden, zoals een afdeling personeelszaken en een juridische afdeling. (Waarschijnlijk zijn dit resp. PZ en F in het schema)
En hoe het worden moet.
Het is nogal moeilijk om op basis van het voorstel precies te reconstrueren wat het verschil is met de bestaande situatie. We houden daarom zoveel mogelijk de letterlijke tekst aan.
De directies D2 t/m D4 worden voorgesteld als primaire productie eenheden. “Binnen deze directies moeten zoveel mogelijk alle primaire uitvoerende en ondersteunende medewerkers een plaats krijgen. Een uitzondering in de primaire sfeer moet gemaakt worden voor de operationele informatie-vergaring met de zgn. ‘zware middelen’, volgen, observeren en technische acties. Dit zowel uit doelmatigheidsoverwegingen (bedreigingen voor meerdere belangen èn schaars aanwezige deskundigheden) als om reden van veiligheid. In herinnering wordt geroepen dat deze informatie vergaring te zamen met de inzet van agenten en informanten ca. 20 à 30 % van de benodigde informatie levert, maar ook onmisbaar is om de gewenste toegevoegde waarde te verkrijgen. In deze soort informatievergaring is een grote operationele vaardigheid opgebouwd, die zich slecht leent voor versnippering. De ondersteunende processen dienen – zoals reeds in gang gezet – maximaal gedecentraliseerd te worden naar de primaire eenheden. Toch blijft ook hier een deel – om deskundigheidsredenen – ‘centraal’ georganiseerd en als toeleverancier optreden.”
“De directie operationele informatievergaring (D5) kent een structuur met afdelingen voor de diverse ‘specialismen’ als volgen, observeren, technische acties, enz.
De directie beheers- en facilitaire diensten (D6) omvat alle ondersteuning, die om (schaarse) deskundigheid- of doelmatigheidsredenen niet te decentraliseren is.” Hieronder vallen personeels- en organisatiezaken (incl. opleidingen), financiën en administratie, automatisering en computercentrum, centraal archief en documentatie, civiele dienst en interne beveiliging.
“De positie van de directie strategie en planning (D1) kan het beste verduidelijkt worden in het kader van de strategische sturing en administratieve organisatie.”
Er zouden drie duidelijke beleids- en beslissingsniveaus moeten komen om een adequate strategische en operationele sturing te realiseren. Het eerste niveau is het externe, waarbij het hoofd van de dienst samen met de politiek een lange termijnplanning maakt. Het tweede besturingsniveau is dat waarin HBVD (Docters van Leeuwen) ondersteund door de stafdirectie Strategie en Planning de ‘ondernemingsstrategie’ en de daaruit voortvloeiende criteria en richtlijnen voor het operationele werk als leidraad opdraagt. Het derde besturingsniveau is dat waarin de hoofden van de directies, geholpen door hun bedrijfsbureaus, aan afdelingshoofden en opdrachtleiders opdrachten verstrekken, aan werkvoorbereiding doen en de voortgangscontrole tot stand brengen.
De opdrachtleiders zijn nieuw. Zij geven leiding aan teams van tot de eigen directie behorende analisten, contactambtenaren, onderzoekers, vertalers en documentalisten. Omdat de hoofdindeling in directies niet waterdicht is kunnen opdrachtteams samengesteld worden uit medewerkers van verschillende directies. Medewerkers zullen ook tegelijkertijd in meerdere opdrachtteams participeren.