• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Wetsvoorstel Wijziging WIV 2002

    Wijziging Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (WIV)

    De Tweede Kamer heeft op 17 oktober 2007 het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de verbetering van de mogelijkheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om onderzoek te doen naar en maatregelen te nemen tegen terroristische en andere gevaren met betrekking tot de nationale veiligheid alsmede enkele andere wijzigingen’ aangenomen. Een hele mond vol en dat is ook de juiste samenvatting van dit wetsvoorstel. Een mond vol, want de verantwoording van de uitbreiding van de bevoegdheden is niet aanwezig.

    Een deel van de wijzigingsvoorstellen heeft betrekking op onderdelen van de WIV 2002 waarvan de overheid vindt dat ‘het nodig en mogelijk is om een effectievere en efficiëntere werkwijze van de diensten te bevorderen’ (Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel). De belangrijkste punten uit het voorstel zijn de bijna onbeperkte mogelijkheden voor inlichtingen en veiligheidsdiensten om databases van allerlei instanties leeg te zuigen. Bij deze instanties gaat het niet alleen om overheidsinstanties, maar ook om organisaties uit het bedrijfsleven bijvoorbeeld de transport sector en de aanvankelijke vrijwillige medewerking van deze instanties wordt verplicht gesteld. Het tweede punt ligt in het verlengde van dit eerste punt. Met behulp van deze immense database wil men gaan dataminen dat wil zeggen aan de hand van profielen, persoonskenmerken van mogelijke verdachten, deze databank doorzoeken om zo mensen op te sporen die misschien iets met terrorisme te maken hebben. Deze mensen krijgen dan te maken met een offensieve dienst. Het wetsvoorstel verwerkt de aanbevelingen van de commissie Havermans met betrekking tot de bevoegdheden van de inlichtingendiensten bij het uitvoeren van verstoringsoperaties.
    De diensten mogen strafbare feiten plegen om waarschijnlijk in de gedachtegang van de minister ‘erger te voorkomen.’

    Het wetsvoorstel vindt zijn oorsprong in de uitvoering van de WIV 2002 (Wet op de Inlichtingen en veiligheidsdiensten), de bestuurlijke evaluatie van de AIVD (Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst) door de Commissie Havermans uit 2004 (‘een openbaar evaluatieonderzoek naar de Nederlandse geheime dienst’) en de Post-Madrid maatregelen (maatregelen na de aanslagen van 11 maart 2004) die de regering Balkende in juli 2004 aankondigde.
    Het wetsvoorstel wordt behandeld in de Eerste Kamer, maar veel wijzigingen zullen er niet worden doorgevoerd. Op de politieke discussie wordt kort ingegaan. Vervolgens wordt de opmerking dat ‘het nodig en mogelijk is om een effectievere en efficiëntere werkwijze van de diensten te bevorderen’ uit de Memorie van Toelichting tegen het licht gehouden. Is die effectiviteit van de diensten wel te meten? De opmerking van de regering kan ook omgedraaid worden. Zijn de diensten op dit moment niet effectief? Die vraag brengt ons bij de aanleiding voor het wetsvoorstel wijziging van de WIV 2002. Bij de aanleiding voor het wetsvoorstel komen het rapport van de commissie Havermans, ‘de AIVD in verandering’ en de post-Madrid maatregelen van toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Remkes aan bod. Daarna worden de twee belangrijkste kritiekpunten op het wetsvoorstel worden tegen het licht gehouden. Het gaat hierbij om de ‘offensieve diensten’ en het zogenoemde ‘data stofzuigen’. Besloten wordt met enkele opmerkingen over het gebrek aan fundamentele discussie over geheime diensten, iets dat aansluit bij opmerkingen uit het rapport ‘Data voor daadkracht.’

    De politiek

    Het wetsvoorstel is zonder ernstige kleerscheuren door de Tweede Kamer geloodst. Voorstanders waren, hoe kan het ook anders de VVD, CDA, PVV en SGP. Deze partijen konden het voorstel echter niet aan een meerderheid helpen, maar die was gauw gevonden. De Christenunie en de PvdA deden vrolijk mee. Daarmee haalde het wetsvoorstel een ruime meerderheid binnen. Het voorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. De CDA en de VVD lijken niet veel problemen met het voorstel hebben. Artikel 10 van de Grondwet, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van burgers door de overheid, wordt door de CDA nog van stal gehaald, maar zonder echt te overtuigen. Beide partijen, het CDA en de VVD, hebben echter niet genoeg zetels en alleen de steun van de SGP is niet voldoende voor een meerderheid. Ook de Christenunie moet gepaaid worden. Dat laatste zal echter niet een groot probleem zijn. De leden van die fractie tonen zich niet echt geïnteresseerd in het wetsvoorstel. Daar waar voormalig Tweede Kamer fractievoorzitter Rouvoet nog fundamentele kritiek uitte op menig Binnenlandse Zaken of Justitie dossier heerst er nu stilte. De uitwijdingen van de PvdA fractie in de Eerste Kamer zijn cosmetisch en lijken misschien dialectisch, maar dat is allerminst waar. Het is eerder goedkoop, de wet is namelijk al bijna aangenomen.

    In het verslag van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koningin staan zoveel vragen geformuleerd, ook door de CDA fractie dat slechts één conclusie is gerechtvaardigd. Degene die deze wet heeft opgesteld, vindt de eerbiediging van de persoonlijke levensfeer niet relevant, enige fundamentele reden waarom de wet noodzakelijk zou zijn ontbreekt en of dit tot een verbetering van het functioneren van de diensten zal leiden is niet vast te stellen. Effectiviteit is bij veiligheidsbeleid is geen issue. De bewaarplicht van telecommunicatie gegevens voor een jaar werd ook aangenomen nadat geconcludeerd was dat het geen enkele nut diende. Meer data, meer controle, harder en langer straffen en vooral niet praten is het devies.

    De effectiviteit

    Is de effectiviteit van inlichtingendiensten meetbaar? Iedereen kan beredeneren dat maatregelen noodzakelijk zijn als die de effectiviteit van een dienst verhogen, als die effectiviteit meetbaar en kwantificeerbaar gemaakt kan worden. Als Geert Wilders dood wordt geschoten kun je de effectiviteit in twijfel trekken. Toch zal de AIVD opmerken of laten doorschemeren dat zij wel een aanslag op Jan Marijnissen en Femke Halsema hebben voorkomen, maar dat zij daarover geen details naar buiten kunnen brengen, omdat dat hun informatie positie zou schaden. Wij moeten dus gewoon accepteren dat de AIVD zelf controleert dat zij effectief en doelmatig bezig zijn, maar dan is elke discussie aangaande het wetsvoorstel zinloos, omdat dat juist niet te meten is.
    In Nederland bestaat zoiets als de CTIVD, Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, een instantie die het functioneren van de diensten controleert. De commissie schrijft zelf op haar website: “De Commissie … is ingesteld bij de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten uit 2002 (WIV 2002). Zij houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van deze wet en de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo). De Commissie toetst zowel het handelen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) als de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) aan de juridische kaders die er voor deze diensten bestaan.” De CTIVD is te vergelijken met de VEB, de Vereniging voor Effectenbezitters, die de directies van bedrijven op hun effectiviteit beoordeelt. Het grote verschil met de VEB is dat de CTIVD weinig invloed lijkt te kunnen uitoefenen. Zij kunnen een kritische analyse maken van het functioneren van de diensten, maar daadwerkelijke veranderingen kan de commissie niet doordrukken.
    Zo werd mevr. Mr. I.P. Michiels van Kessenich-Hoogendam, voorzitter van de commissie, geïnterviewd in het radioprogramma Argos van 4 april 2008 over het opereren van de AIVD in het kader van de moord op Theo van Gogh. Aan het eind Van het programma geeft zij aan hoe de AIVD met de bevindingen van de commissie is omgesprongen. “Wij wijzen een aantal punten aan waar de AIVD te kort geschoten is. Dat is flinke kritiek die wij daar geven. … In totaal hebben wij op vrij veel punten forse kritiek. … Wij beschrijven in ons rapport dat er een meningsverschil (tussen de commissie en de AIVD?) bestaat. Er is tegen ons gezegd dat zelfs met meer capaciteit de AIVD toch niet naar Mohammed B. zou gekeken hebben, vanuit het idee van de AIVD wie je in de gaten moet houden.” De politiek lijkt te denken: die mensen van de AIVD dat zijn de experts, de professionals, daar moeten we op vertrouwen en die CTIVD doet toch voor spek en bonen mee. Toch vreemd zeker gezien het feit dat de CTIVD “op vrij veel punten forse kritiek” heeft, dat roept bijna om een bezem door die dienst, per slot van rekening zijn de moorden op Theo van Gogh en Pim Fortuyn de enige als terroristische aanslagen aan te merken acties in Nederland na 11 september 2001.
    Terecht merkt de Groenlinks fractie in de Eerste Kamer dan ook op: “Wanneer en op basis van welke gegevens heeft de regering geconstateerd dat ten aanzien van de WIV 2002 ‘op enkele onderdelen verbetering nodig is’, zoals in de memorie van toelichting wordt gemeld?” Ruimere bevoegdheden voor een falende dienst? Meer controle zou eerder de conclusie moeten luiden.

    De commissie Havermans

    In het eindrapport van de Commissie Bestuurlijke evaluatie AIVD (Commissie Havermans) werd onder andere aandacht besteed aan de bevoegdheden van de dienst. De commissie was aangesteld door minister Remkes om de verwachtingen ten aanzien van de diensten, de uitvoeringen van de taken door de diensten en eventuele uitbreiding van de bevoegdheden en middelen van de diensten te onderzoeken.
    Vastgesteld werd dat de meeste bevoegdheden van de AIVD gericht zijn op het verzamelen van informatie.
    Voor de offensieve taak, de mogelijkheid om bepaalde voorgenomen actie van personen of organisaties die de AIVD in onderzoek heeft te laten verstoren, heeft de AIVD niet een zelfstandige bevoegdheid. Deze bevoegdheid kan onder de huidige WIV alleen worden uitgeoefend door “een natuurlijke persoon (‘agent’), op specifieke wijze te belasten met het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door de dienst te behartigen belangen.” De diensten kunnen wel een groep mensen die een bom wil plaatsen in het Centraal station in Amsterdam of de moord op Theo van Gogh lastig vallen, door ze te volgen of ze aan te spreken om te laten zien dat de dienst van hun plannen op de hoogte is. Zwaardere middelen van verstoren, bijvoorbeeld het infiltreren van de groep kan de dienst alleen via een burger, een zogenoemde burgerinfiltrant, uitvoeren. De dienst runt dan de burgerinfiltrant.

    Deze bevoegdheid tot verstoren dient niet verward te worden met het advies dat de CT-Infobox aan de NCTb kan geven om personen te verstoren. “In de Contra Terrorisme Infobox (CT-Infobox) wordt informatie over personen die betrokken zijn bij terrorisme bijeen gebracht, vergeleken en beoordeeld. De CT-Infobox is een samenwerking tussen de AIVD, de MIVD, het Korps Landelijke Politiediensten, de IND, FIOD/ECD en het OM,” staat op de website van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding te lezen. Deze wijze van verstoren wordt ook wel persoongerichte aanpak genoemd. Dit verstoren is vastgelegd in de Wet Bestuurlijke Maatregelen Nationale Veiligheid die op 20 maart 2007 is aangenomen door de Tweede Kamer en op dit moment in de Eerste Kamer wordt behandeld.

    “De verstorende maatregelen die de dienst kan laten treffen zijn bijvoorbeeld het hinderlijk opvallend volgen of het aanspreken van targets, het verspreiden van desinformatie of het frustreren van voorgenomen gewelddadige acties. De AIVD maakt met enige regelmaat gebruik van deze mogelijkheid, waarbij kleine vormen van verstoring redelijk frequent worden gehanteerd, terwijl ingrijpende maatregelen slechts sporadisch worden getroffen,” schrijft de commissie Havermans in haar rapport.
    Het gebrek aan tijd, bronbescherming, onvoldoende bewijsmateriaal of onduidelijke verantwoordelijkheid bij derden behoren volgende commissie Havermans tot de overwegingen die de AIVD gebruikt om met verstoren te beginnen. Bij gebrek aan tijd wordt niet bedoeld dat de dienst het te druk heeft, maar dat de inschatting bestaat dat de personen en/of groepen snel tot actie over zullen gaan. Bij bronbescherming moet gedacht worden aan de aanwezigheid van infiltranten in het netwerk die de dienst niet wil verliezen. Bij de arrestatie van onder andere Samir A. in oktober 2003 meldden de ministers Donner en Remkes dat “de AIVD op slag een belangrijk deel van zijn informatiepositie ten aanzien van dit netwerk (Hofstadnetwerk red.) kwijt is.” Onvoldoende bewijsmateriaal spreekt voor zich en met onduidelijke verantwoordelijkheid bij derden worden andere diensten bedoeld.

    Vermeldenswaardig is dat de fractieleiders in de Tweede Kamer, die ook lid zijn van de parlementaire Commissie Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD), ook wel bekend onder de naam commissie Stiekem, aan de commissie Havermans melden dat zij van mening waren dat het zogenoemde verstoren een essentieel onderdeel van de taken van de AIVD is. Zij vonden dat de AIVD in dat opzicht de grenzen van de bevoegdheden diende op te zoeken. Eén van de eindconclusies van de Commissie Havermans was echter dat “het niet noodzakelijk is dat de AIVD additionele bijzondere bevoegdheden krijgt om zijn taken uit te voeren, anders dan reeds opgenomen in voorgestelde wetswijzigingen. Wel is het wenselijk dat een procedure voor verstoring door de AIVD nauwkeuriger wordt omschreven.”
    De Commissie Havermans heeft overigens zelf een procedure voorgesteld in haar eindrapport: “Bij een besluit zelf te verstoren of partners in de veiligheidsketen in te schakelen dient met het oog op het nadeel dat onschuldige derden door de verstoringactie kunnen ondervinden rekening te worden gehouden met; 1) De ernst van het risico (oftewel het product van de waarschijnlijkheid en de ernst van de dreiging); 2) de onmiddellijkheid van het risico; 3) de sterkte van de aanwijzingen dat de dreiging zal worden verwezenlijkt en 4) de impact die de verstoringactie op de rechtstreeks betrokkene zal hebben.” De commissie vindt dus heel duidelijk dat er een afweging gemaakt moet worden waarbij de gevolgen voor derden een prominente plek inneemt. Voor de commissie Stiekem zijn er geen grenzen en door het aannemen van het wetsvoorstel wijziging WIV 2002 hebben zij hun zin doorgedrukt.

    Het advies van de commissie Havermans werd na de aanslagen van 11 maart 2004 in Madrid onder in een la gestopt. “De thans zeer beperkte mogelijkheden om vanuit de diensten zelf de voorbereiding van terroristische aanslagen daadwerkelijk te verstoren zullen worden verruimd,” stelde het kabinet Balkenende I bij de aankondiging van nieuwe maatregelen. Het nauwkeuriger regelen van de procedure van verstoren was van de baan. De lijn die in het wetsvoorstel is voortgezet.
    Toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Remkes stuurde naar aanleiding van de aanslagen in Madrid een brief aan de Tweede Kamer waarin hij stelde dat de aandacht van de politie en inlichtingendiensten zich moest gaan verleggen in de richting van onverdachte personen. “Waar daders en organisaties zich verschuilen onder hun potentiële slachtoffers en schuil gaan achter een patroon van ogenschijnlijk normale maatschappelijke activiteiten, zullen ook het speuren naar informatie, de bewaking en eventuele onderzoeken en controles minder gericht kunnen zijn.”
    Op 15 juli 2004 gaf Remkes aan wat hij daarmee bedoelde. Om in een zo vroeg mogelijk stadium voorbereiding van mogelijke terroristische acties en daders daarvan te kunnen identificeren moeten “nieuwe vormen van geautomatiseerde data-analyse, zoals het zoeken aan de hand van profielen en het opsporen van bepaalde patronen met behulp van data-mining worden ingezet. Daartoe moeten grote bestanden met persoonsgegevens van niet-verdachte personen doorzocht worden.” Gegevens zouden geautomatiseerd beschikbaar en rechtstreeks toegankelijk moeten worden. De verstrekking van die gegevens zou niet langer op basis van vrijwilligheid plaats moeten vinden, maar verplicht moeten worden gesteld, zeker indien het gaat om bestuursorganen. Rechtstreekse toegang tot politiebestanden is vervolgens al in het wetsvoorstel Politiegegevens opgenomen.

    De wijziging van de WIV 2002

    De procedure van verstoren die Havermans voorstelde is in het wetsvoorstel niet nauwkeuriger, maar juist uitgebreider zonder waarborgen. “De bevoegdheid om maatregelen te bevorderen of te treffen ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen” wordt uitgebreid naar de diensten zelf. Dit betekent dat naast ‘agenten’, lees burgerinfiltranten die geworven zijn door de dienst, ook medewerkers van de AIVD deze bevoegdheid zelfstandig mogen uitoefenen.
    Daarnaast hebben de meeste wijzigingen in het wetsvoorstel betrekking op de gegevensverwerving en -verwerking. Data-mining wordt expliciet als bevoegdheid opgenomen in de nieuwe WIV. De nu nog vrijwillige medewerking bij de verstrekking van gegevens door bestuursorganen wordt verplicht gesteld. Naast de bestuursorganen, overheidsinstanties, moeten aanbieders van een communicatiedienst meer gegevens gaan verstrekken en wordt de verplichting gegevens te verstrekken uitgebreid naar “personen en instanties, die beroeps- of bedrijfsmatige financiële diensten verlenen of beroeps- of bedrijfsmatig werkzaam zijn als vervoerder.” Straks zijn Telecommunicatiebedrijven, financiële instellingen en bedrijven die andere diensten verlenen verplicht hun data aan geheime diensten ter beschikking te stellen.

    Verstoren en strafbare feiten

    “De diensten zijn bevoegd tot het bevorderen of treffen van maatregelen
    ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen”

    Deze bevoegdheid bepaalt in hoge mate het offensieve karakter van de inlichtingen en veiligheidsdiensten. Het is bepalend voor de reikwijdte van het actief handelen door de diensten “ter bescherming van de door de diensten te behartigen belangen.” Het gaat bij deze belangen om grote zaken als de democratische rechtsorde, de staatsveiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel WIV 2002 werd uitgelegd dat “bij het bevorderen of, in een enkel uitzonderlijk geval, nemen van maatregelen het er steeds om gaat een bepaalde anti-democratische, staatsgevaarlijke, anti-militaristische activiteit of een activiteit gericht tegen één van de andere in de Wiv genoemde belangen te ontmoedigen of in de kiem te smoren met als uiteindelijke doel (preventief) te voorkomen dat de ermee gepaard gaande risico’s werkelijkheid worden.” Verstoren staat dus in dienst van het voorkomen van een aanslag of een politieke moord. De bevoegdheid werd in de wet expliciet gelegd bij ‘agenten’, geworven door de dienst. De commissie Havermans vermeldde in haar rapport echter dat de geheime dienst zelf ook regelmatig kleine vormen van verstoring hanteert.
    Bij de discussie in het kader van de WIV is er in het parlement niet gediscussieerd over de vraag waarom deze bevoegdheid gegeven is aan de ‘agenten’ die geworven zijn door de dienst in plaats van de dienst zelf. De vraag is dan ook waarom de regering het nu wel in het wetsvoorstel wijziging WIV 2002 heeft geregeld.
    De geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD, de voorloper van de AIVD) laat zien dat er in de periode van de Koude Oorlog door de BVD zelfstandig grotere verstorende operaties werden uitgevoerd. Niet alleen ‘agenten’ werden geïnstrueerd om te verstoren ook medewerkers van de dienst. Het ‘plan Toekomst’, dat in 1953 werd opgezet is hier een mooi voorbeeld van. De BVD suggereerde door het verspreiden van een anonieme brief, die qua papiersoort, machineschrift, woordkeus en redeneertrant zo authentiek mogelijk was gemaakt, dat er sprake was van georganiseerde oppositie binnen de gelederen van de Communistische Partij Nederland (CPN). De hele operatie werd door een aantal medewerkers van de BVD uitgevoerd.
    Recent werd ook duidelijk dat bij de operaties tegen de Hofstadgroep de AIVD zelfstandig operaties heeft uitgevoerd. De Volkskrant van 1 december 2005 meldde dat een medewerker van de AIVD, “Ed”, vanuit het hoofdkwartier van de inlichtingendienst naar de moslimradicaal Jason W. belde. In dat gesprek bood de “Ed” hem een etage te huur aan in de Antheunisstraat. De etage was vooraf geprepareerd door de dienst, zodat het mogelijk werd de daar gevoerde gesprekken 24 uur per dag op te nemen.

    Op de website van de AIVD staat bij agent in de begrippenlijst dat het gaat om “een natuurlijke persoon die, al dan niet onder dekmantel van een aangenomen identiteit of hoedanigheid, onder verantwoordelijkheid en onder instructie van de AIVD belast is met het gericht verzamelen van gegevens omtrent personen en organisaties. Het gaat daarbij om gegevens die van belang kunnen zijn voor de taakuitvoering van de AIVD of voor het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door de dienst te behartigen belangen.” In het wetsvoorstel wordt deze bevoegdheid die in artikel 21 van de WIV 2002 is geregeld, gewijzigd en wordt er een nieuw artikel 44c toegevoegd.
    Artikel 21 lid 1 WIV 2002 regelt nu de inzet van natuurlijke personen en koppelt dat direct aan de taken van de diensten namelijk gegevens verzamelen en het “bevorderen van maatregelen ter bescherming van door de dienst te behartigen belangen.” In het wetsvoorstel wordt dit gewijzigd. De natuurlijke personen of ‘agenten’ worden alleen ongezet om “gericht gegevens verzamelen.” De taak van het “bevorderen van maatregelen” of het verstoren wordt geregeld in het nieuwe artikel 44c wordt geregeld. In artikel 44c lid 1 wordt geregeld dat de diensten zelf deze bevoegdheid krijgen en dus geen ‘agenten’ of burgerinfiltranten meer nodig hebben. De ‘agenten’ kunnen echter nog wel worden ingezet door de dienst voor het verstoren zoals dat in artikel 44c lid 3 is opgenomen. Met een omweg geeft de regering aan dat in de toekomst ‘agenten’ en de inlichtingendienst mogen verstoren. Deze omweg lijkt nodig om te verdoezelen dat de voorwaarden voor het verstoren nu ook voor de dienst zelf gelden.
    Deze voorwaarden omvatten het plegen van strafbare feiten, maar niet het uitlokken daarvan, hoewel dat niet met zoveel worden wordt gezegd. In het wetsvoorstel worden dus de voorwaarden opgenomen om dit ook te laten gelden voor medewerkers van de AIVD die de bevoegdheid gaan uitvoeren van “maatregelen ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen.” Deze voorwaarden staan omschreven in het artikel 21 lid 3 – 7, waarin in vergelijking met de WIV 2002 niet veel wijziging zijn aangebracht.
    Lid 3 regelt dat iemand belast kan worden met het verrichten van handelingen die tot gevolg kunnen hebben dat medewerking wordt verleend aan het plegen van een strafbaar feit. Artikel 21 lid 4 WIV 2002 bepaalt dat een ‘agent’ of medewerker van een dienst bij de uitvoering van de instructie door zijn optreden een persoon niet mag brengen tot ander handelen betreffende het beramen of plegen van strafbare feiten, dan waarop diens opzet al tevoren was gericht. Hier gaat het om het uitlokken, het provoceren of het aanzetten tot strafbare feiten door een ‘agent’ of een medewerker van een dienst. In artikel 21 lid 5 en 6 WIV 2002 wordt nader ingegaan op de wijze waarop de instructie wordt vastgelegd. Elke instructie met betrekking tot strafbare handelingen wordt schriftelijk vastgelegd. lid 7 regelt dat er een Aalgemene Maatregel van Bestuur kan worden opgesteld waarin regels worden gesteld met betrekking tot het niet vervolgen van mensen die in opdracht van de AIVD strafbare feiten plegen. Let op het woord kunnen. In het wetsvoorstel is niet een verplichting opgenomen. Toch bestaat daar discussie over. Het Openbaar Ministerie wil de zaken officieel regelen. De AIVD houdt de zaak af.

    In september 2007 interviewde Buro Jansen & Janssen Irene Michiels van Kessenich-Hoogendam, de voorzitter van de CTIVD. In het gesprek kwam ook het plegen van strafbare feiten door medewerkers van de diensten aan bod. ‘In het toezichtrapport van de CTIVD over een contra terrorisme operatie kwam uitgebreid aan de orde dat agenten van de AIVD er in dergelijke operaties niet aan ontkomen om strafbare feiten te plegen. De WIV bepaalt in artikel 21 lid 7 dat er bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels vastgesteld kunnen worden met betrekking tot de inzet van agenten, die mogelijk een strafbaar feit plegen. De CTIVD heeft nu al twee keer in haar jaarverslag aangegeven dat deze belangrijke regeling er nog steeds niet is.” Irene Michiels van Kessenich-Hoogendam antwoordde: “Wij zijn daar groot voorstander van en we hameren er al op sinds het begin van ons aantreden. Beide ministers (BZK en Defensie) hebben na enige discussie ook gezegd dat ze het met ons eens zijn. De regeling is er nog steeds niet omdat men er niet uitkomt wie nu uiteindelijk het laatste woord heeft: Openbaar Ministerie of AIVD dat is nog steeds het probleem”. De situatie is nog niet gewijzigd.

    Data stofzuigen

    De tweede belangrijke wijziging van de WIV heeft te maken met gegevensverwerving en –verwerking. In het wetsvoorstel is de bepaling opgenomen de Telecom sector, de financiële sector en de vervoerssector verplicht zijn om ‘ langs geautomatiseerde weg’ bestanden aan de AIVD en MIVD te verstrekken. Het gaat niet om targets van de diensten, verdachten, maar om gegevens van alle Nederlandse burgers. Informatie van en over mensen die in principe geen bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De regering zegt dat het de bedoeling is om met behulp van die bestanden te zoeken naar mensen die mogelijk wel een gevaar vormen voor de nationale veiligheid. Wat de regering bedoelt is dat onder alle Nederlanders zich mensen bevinden die iets slechts van plan zijn. Zij zegt dat die informatie uit die bestanden gebruikt gaat worden om aan de hand van profielen die data te doorzoeken naar die ene verdachte die dan verstoord kan worden.

    Dataminen, doorzoeken op profielen, de regering mijdt angstvallig deze in haar ogen ‘vage termen’, maar dat is wel wat ermee wordt bedoeld.
    Het doorzoeken van grote hoeveelheden is eigenlijk nooit succesvol en effectief gebleken. In Duitsland, waar Rasterfahndung, Duits voor datamining, al direct na 11 september 2001 werd toegepast, is men er van teruggekomen. Een blik op de resultaten en het is duidelijk waarom. In Berlijn werden de persoonsgegevens van 58.000 mensen verzameld: 109 voldeden aan het profiel, volgens de politie waren er 77 relevant. Tegen geen van deze mensen bleek echter een verdenking gerechtvaardigd. Landelijk werden er 8 miljoen gegevens verzameld. Het leidde tot 11.000 twijfelgevallen. Deze werden allemaal onderzocht, maar geen enkel onderzoek leidde tot een strafvervolging of verdenking.
    In een artikel in de Duitse Panorama van 8 april 2004. schetst Wilfried Albishausen van de Bund Deutscher Kriminalbeambter een ontnuchterend beeld van de resultaten van Rasterfahndung. “Het heeft helemaal niks opgeleverd, behalve dat heel veel politiemensen van hun dagelijkse werk werden afgehouden. Alleen al in Nordrhein-Westfalen werden er 600 agenten gedurende een aantal maanden voor ingezet. Resultaat was er een flinke toename van roofvervallen, woninginbraken en autodiefstal, criminaliteit die de gewone burgers treft.”
    De effectiviteit in Nederland zal niet veel beter zijn, ook hier wordt veelvuldig geconstateerd dat het maken van een profiel van een mogelijke terrorist bijna onmogelijk is. Zochten we na 11 september 2001 niet eerst naar mensen met banden met Afghanistan, Saoedie-Arabië of Soedan, korte tijd later bleek er een generatie Polder Mujahedien op te zijn gestaan, terwijl in Engeland al weer mensen met een geheel andere achtergrond betrokken zouden zijn bij de laatste aanslagen. En wat moet een dienst met al die Lonsdale jongeren, veganisten, vegetariërs of op internet brallende figuren, die allen mogelijk kunnen ontsporen? Het profiel zal te smal of te breed zijn, waardoor er of te weinig of juist teveel te onderzoeken mensen onder vallen.

    Maar als je niets te verbergen hebt is er toch niks aan de hand. Zullen veel Nederlanders zeggen. Je voelt het toch niet dat zij alles over mij weten? Wat kan het kwaad? Tja, zo simpel en eenvoudig zitten de negatieve gevolgen voor mensen die binnen het raster vallen niet in elkaar. Thilo Weichert, voorzitter van de Datenschutz vereniging in Duitsland, gaf destijds aan dat door Rasterfahndung buitenlanders in Duitsland veel onzekerder zijn geworden. “Er kwamen mensen bij ons die zich permanent bespioneerd voelden, met deels traumatische gevolgen,” aldus Weichert.
    Ook in Nederland zijn gevallen bekend van mensen die onterecht binnen een verkeerd profiel vielen. In de Koude Oorlog zijn tal van mensen onterecht door inlichtingendiensten bestempeld als communist en zo uitgesloten van een baan bij de overheid. Nu gebeurt hetzelfde met mensen met een fout profiel: een baan op Schiphol zit er dan niet in.
    Als je object van onderzoek bent geweest door een van de diensten dan levert dat de negatieve associaties op voor collega’s, kennissen en vrienden.
    Dit effect moet niet onderschat worden, het kan het leven van mensen sterk beïnvloeden. Vrienden en bekenden van een oud scheikundeleraar werden plotseling met de AIVD geconfronteerd toen de man op internet bij de voorbereiding van eindexamenvragen naar gegevens over zwaar water zocht. Waar rook is, is vuur; sommigen van zijn kennissen meden hem voortaan.
    Het probleem van werken met datamining en profielen zijn de false-positives, die mensen die wel in het resultaat zitten, terwijl ze daar niet thuishoren. De resultaten in Duitsland laten zien dat dit negatieve effect geen enkele aanleiding geeft om nu in Nederland wel te gaan dataminen.
    Niet voor niets stelde de Adviescommissie Informatiestromen Veiligheid onlangs in haar eindrapport, Data voor daadkracht, dat de politieke discussie over voor- en nadelen van toepassing van nieuwe technieken zoals datamining ten onrechte niet plaats vindt.

    voorkennis

    Oppervlakkig gezien lijkt het misschien nodig om in tijden van terrorisme de bevoegdheden van de diensten uit te breiden. Niemand wil opgeblazen worden in een volle forenzentrein en als dat voorkomen kan worden door diensten meer bevoegdheden te geven zal niemand daar tegenstander van zijn. Zo simpel is het echter niet. Op 25 juli 1995 ontplofte er een bom in metrostation Saint-Michel in Parijs. Er volgden nog enkele andere aanslagen op de metro van Parijs. Na de aanslagen van Madrid volgde er op 7 juli 2005 een aanslag op de metro in London en hoe triest het misschien ook klinkt er zullen nog andere aanslagen volgen. Helpen de nieuwe bevoegdheden de effectiviteit van de diensten te vergroten? Dat is de centrale vraag die aan dit wetsvoorstel vooraf gaat.
    Opvallende overeenkomst bij de aanslagen in Parijs, Madrid en London is de voorkennis die er over de verdachten en de geplande aanslagen bestond. Voorkennis die niet is gebruikt om de verdachten te verstoren. Voorkennis die niet is gebruikt om in te grijpen en voorkennis die niet is gebruikt om slachtoffers te voorkomen. Moeten we dan tot de conclusie komen dat die trein toch wordt opgeblazen, met of zonder inlichtingendiensten die meer of minder bevoegdheden hebben?
    In april 2008 publiceerde bureau onderzoek, ONJO, een scriptie ‘Bouwen aan vertrouwen’ over de samenwerking tussen de AIVD en de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Nationale Recherche. Uit de scriptie spreekt een sfeer van wantrouwen tussen alle diensten en van het afschermen van de eigen informatie. Dit geeft aan dat het probleem bij de effectiviteit van inlichtingen en veiligheidsdiensten niet gezocht moet worden in meer bevoegdheden, maar in meer controle. De CTIVD heeft met haar rapport met betrekking tot de moord op Theo van Gogh daar een aanzet toe gegeven. Met betrekking tot een concrete casus uit de commissie “forse kritiek,” kritiek die de politiek ter hand zou moeten nemen om toekomstige aanslagen te voorkomen.
    het wetsvoorstel