• Buro Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, de overheid in Nederland en Europa kritisch volgt. Een grond-rechten kollektief dat al 30 jaar publiceert over uitbreiding van repressieve wetgeving, publiek-private samenwerking, bevoegdheden, overheids-optreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Afluisteraars aller lande…

    de casus

    ‘Het duurt te lang,’ legt Sabine Diepeveen, topambtenaar op het Ministerie van Justitie, uit. ‘Je weet hoe dat gaat met rechtshulpverzoeken. Voordat het precies op papier staat en op het goede bureau is terechtgekomen, zijn er weken voorbij. Dan is het te meestal te laat om nog verkeersgegevens te achterhalen. Als het al op het goede bureau terechtkomt en de officier van justitie niet voor onbepaalde tijd afwezig is. Laatst gebeurde me dat weer met Italië.’
    ‘En kijk naar eens naar wat wij binnenkrijgen,’ vult haar collega aan. ‘Die Spanjaarden sturen ons nog steeds in abominabel slecht Engels gestelde verzoeken toe, waar we nooit wijs uit worden.’


    De ambtelijke top van Justitie overlegt over de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen over het cybercrime-verdrag in de Raad van Europa. Snelle grensoverschrijdende contacten met computerspecialisten, dat is wat de ambtenaren willen, buiten de formele justitiële kanalen om. ‘In de MDG staat men zeer positief tegenover onze voorstellen,’ meldt Arthur Leeuwen. ‘De MDG?’ vraagt de minister, die nog niet zo lang in functie is. ‘De multi-disciplinaire groep georganiseerde criminaliteit,’ legt Leeuwen uit. ‘Van de JBZ-Raad, ik bedoel, de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken.’
    De minister knikt begrijpend. ‘Het lastigste punt is, als ik het dossier goed begrijp, de dubbele strafbaarstelling.’ De ambtenaren knikken. ‘De verschillen zijn te groot,’ zegt Diepeveen. ‘Hacken is in sommige landen niet eens strafbaar, digitale fraude kennen veel landen ook nog steeds niet in hun wetboek.’ ‘Of computerdoorzoeking is niet mogelijk,’ voegt haar collega toe. ‘Of ze kunnen Internetproviders niet aftappen.’
    ‘Maar is dat geen gevaar voor de rechtsstatelijkheid,’ vraagt de minister, ‘als we snel en informeel dit soort zaken gaan regelen en de dubbele strafbaarheid afschaffen. En vergis ik me, of zitten er niet ook privacy-aspecten aan?’ De ambtelijke top frunnikt wat aan de dossiers. ‘Tja,’ zegt Leeuwen. ‘U wilt toch niet dat Internet een soort Wild West wordt?’ De minister schudt gehaast zijn hoofd. Nee, dat wil hij niet. ‘Ga maar door,’ besluit hij, ‘Maar ik wil wel goed op de hoogte worden gehouden.’ De ambtelijke top knikt de minister bemoedigend toe.

     

    3. AFLUISTERAARS ALLER LANDE…

    Operationele samenwerking over de grens

    Het controleren van Internet is per definitie een internationale aangelegenheid. Internet trekt zich immers weinig aan van nationale grenzen, terwijl de rechtsmacht van overheden nog steeds grotendeels nationaal ingeperkt is. Om daadwerkelijk wereldwijd te kunnen afluisteren en opsporen, is het nodig dat de wettelijke bevoegdheden op elkaar zijn afgestemd en er goede internationale samenwerking plaatsvindt, het liefst zonder al te ingewikkelde bureaucratische procedures. Harmonisatie van de strafbaarstelling van Internetdelicten, afstemming van opsporingsbevoegdheden en grensoverschrijdende samenwerking vormen dan ook onderwerp van internationaal overleg.

    Praktisch overleg over de mogelijkheden om Internet in internationaal kader onder controle te krijgen, vindt onder meer plaats in het kader van een Europees actieplan tegen high tech criminaliteit. Dit plan vloeit voort uit het in 1997 aangenomen actieplan ter bestrijding van de georganiseerde criminaliteit. De Multidisciplinaire Groep Georganiseerde Criminaliteit (MDG), een ambtelijke werkgroep van de Europese Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad), ziet toe op de uitvoering van het actieplan. De bijeenkomsten van de MDG, waarin de bestrijding van high-tech criminaliteit aan de orde is, worden onder meer bijgewoond door de Verenigde Staten en de Raad van Europa.[1] Zowel Europol als de Werkgroep Politiële Samenwerking hebben ter uitvoering van het actieplan bijeenkomsten georganiseerd over de interceptie van Internet.[2]
    Uit documenten van de Multidisciplinaire Groep Georganiseerde Criminaliteit blijkt dat de topambtenaren vooral zoeken naar manieren waarin de betrokken landen buiten de formele juridische kaders om kunnen samenwerken. De formele juridische samenwerking, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in rechtshulpverdragen, doet de MDG af als bureaucratisch en tijdrovend. De MDG zoekt het liever in ‘informele praktische regelingen’. Zo vindt de MDG bijvoorbeeld dat inbeslagname van bewijsmateriaal in een ander land, zoals datatransmissiegegevens, simpelweg met een telefoontje geregeld zou moeten kunnen worden. Het formele rechtshulpverzoek, met in de ogen van de MDG bureaucratische en tijdrovende pietluttigheden als omschrijving van het delict, de wetsartikelen waarin het strafbaar is gesteld en het gegronde vermoeden waarop de verdenking is gebaseerd, kunnen dan eventueel later nog wel geregeld worden.[3]
    De Europese Commissie komt in de zomer van 2000 met een actieplan tegen cybercrime. De verantwoordelijk commissaris voor Justitie en Binnenlandse Zaken, Antonio Vitorino, verklaarde dat ‘computermisdaad met alle macht bestreden moet worden.’ Hij riep op tot een ‘wereldwijd verdrag voor het herstel van recht en orde op het Internet.’ Vitorino stelde privacy zeer belangrijk te vinden en bepleitte een reeks maatregelen die zowel de privacybescherming als de opsporing van cybercrime op een hoger peil zou brengen. Hoe deze grootheden met elkaar te verenigen zijn, liet hij wijselijk in het midden.[4]

    De Europese activiteiten tegen high-tech criminaliteit worden nauw afgestemd op de activiteiten van de P8, de club van rijke industrielanden, en de Raad van Europa, waarin 45 Europese landen zitting hebben. In 1997 vond er een speciale bijeenkomst plaats van de Justitieministers van de P8 over high-tech crime. De toonzetting is hard. De P8 formuleerde een aantal beginselen die leidraad moeten zijn voor internationale wetgeving. ‘Rechtssystemen dienen de opslag van en snelle toegang tot elektronische gegevens toe te staan, aangezien het welslagen van een onderzoek naar criminaliteit vaak daarvan afhankelijk is’, luidt een van de beginselen. ‘Informatie- en telecommunicatiesystemen moeten zodanig worden ontworpen dat het opsporen van misdadigers en het vergaren van bewijsmiddelen wordt vergemakkelijkt’, luidt een ander beginsel.
    In het tien punten tellende actieplan wordt ambtenaren onder meer de opdracht gegeven om ‘uitvoerbare oplossingen’ te zoeken voor het ‘met behulp van computers zoeken naar gegevens wanneer niet bekend is waar de gegevens zich bevinden.’ Ook moeten er ‘versnelde procedures’ worden ontwikkeld voor het ‘verkrijgen van verkeersgegevens van alle communicatiedragers in een communicatieketen’ en moeten er manieren worden verzonnen om het ‘internationaal doorgeven van die gegevens te versnellen.’[5]

    Tijdens een bijeenkomst van de P8 in Birmingham in mei 1998, werden de P8-leiders onthaald op een videopresentatie over high-tech criminaliteit. De Britse premier Tony Blair had de bestrijding van georganiseerde criminaliteit hoog op de agenda gezet. De videopresentatie liet zien hoe internationale criminelen in toenemende mate internationale e-mail en computerverbindingen gebruiken om hun activiteiten te ontplooien en hoe justitie en politie terugslaan.
    De P8 landen kwamen overeen passende straffen tegen cyber-criminaliteit in hun nationale wetgeving op te nemen, betere technieken tegen hackers in te zetten en te voorkomen dat computercriminelen de ‘perfecte misdaad’ plegen door elektronisch bewijsmateriaal te vernietigen. De Engelse minister van Binnenlandse Zaken Jack Straw verklaarde na de bijeenkomst: ‘Een van de problemen die we moeten ondervangen is dat iemand vanuit zijn leunstoel in verschillende landen misdaden kan begaan. Computerexpertise is ook essentieel in de bestrijding van ouderwetse misdaad als drugshandel, gewapende overvallen en mensensmokkel. Op een zeker moment moeten ze hun opbrengsten witwassen. Op dat punt verandert ouderwetse criminaliteit in 21e-eeuwse criminaliteit. De uitdaging voor ons is om niet langer een stap achter de criminelen aan te lopen, maar ze een stap voor te zijn.’[6]
    Een van de concrete maatregelen die de P8 heeft genomen is de instelling van een contactennetwerk, waardoor opgevraagde computerdata of transmissiegegevens inmiddels binnen 24 tot 48 uur worden aangeleverd.
    In een interview verklaarde Scott Charney, de voorzitter van de P8 werkgroep High Tech Criminaliteit, dat de P8-landen een voortrekkersrol willen spelen. In de werkgroep wordt onder meer gediscussieerd over het probleem van anonieme internetgebruikers, de mogelijkheid transmissiegegevens van klanten voor een bepaalde tijd te bewaren en over de harmonisering van wetgeving. Volgens Charney worden de in P8 bereikte resultaten doorgeleid naar andere gremia, zoals de Raad van Europa, om daar in verbindende overeenkomsten te worden omgezet. Zo vergaderen de P8–werkgroepen steeds voorafgaand aan de bijeenkomsten van de werkgroep van de Raad van Europa, die een verdrag over cybercrime voorbereidt (zie hieronder). De resultaten van de P8 vergaderingen worden in de vergaderingen van de Raad van Europa ingebracht door degenen die aan beide overleggen deelnemen.
    Charney wijst verder op het belang van samenwerking met de industrie. ‘Het is mogelijk om technische standaarden vast te stellen die de openbare veiligheid ondersteunen. Landen moeten niet alleen hun technici en wetenschappers sturen naar standaardisatiegremia, maar ook hun deskundigen op het gebied van strafvervolging. Als de strafvervolging in de 21e eeuw zich voltrekt in de omgeving van een globale markt, hebben we een plug-in nodig op de marktspelers die het resultaat van opsporingsonderzoeken kunnen beïnvloeden.’[7]

    In oktober 1999 stond het thema opnieuw geagendeerd op de bijeenkomst van de P8 in Moskou. De ministers bereikten overeenstemming over een voorstel van de P8 werkgroep High-Tech Criminaliteit, dat justitie de bevoegdheid geeft om computers die in een ander land staan, te doorzoeken. Ook werd het belang van samenwerking met de industrie nogmaals onderstreept. Er ontstond echter onenigheid tussen de P8 staten over het onderwerp encryptie. Engeland wilde er een aparte sectie in de slotverklaring aan wijden, maar dit stuitte op verzet van Duitsland. Er werd een compromis gevonden in de afspraak dat het onderwerp encryptie opnieuw door de P8 bediscussieerd wordt wanneer de resultaten bekend zijn van een onderzoek dat de P8 er momenteel naar uitvoert.[8]
    Ook de internationale politieorganisatie Interpol heeft inmiddels de gevaren van de cyberwereld ontdekt. Tijdens de algemene vergadering in november 1999 in Seoul riep het hoofd van Interpol op tot een gezamenlijke inspanning in de strijd tegen cybercrime. ‘Internet mag geen wild west worden’, vond Toshinori Kanemoto. Samenwerking met de Internet-industrie is cruciaal, vond ook hij. Raymond Kendall, secretaris–generaal van Interpol, waarschuwde dat cyberspace een broedplaats van criminaliteit wordt. ‘Elke terroristische organisatie heeft haar eigen Internet website,’ hield hij zijn gehoor van negenhonderd politieofficieren uit 129 landen voor. Deze websites worden volgens Kendall gebruikt voor propaganda, rekrutering, de aankoop van wapens en de verkoop van kinderen voor seksuele doelen.[9]

     

    Cyber-criminaliteit
    De Raad van Europa houdt zich sinds eind jaren tachtig bezig met criminaliteit en de nieuwe technologieën. In 1995 nam de Raad van Europa een aanbeveling aan over de bestrijding van computercriminaliteit.[10] De resolutie roept op het doorzoeken en veiligstellen van data van computersystemen en netwerken mogelijk te maken. Wie de beschikking heeft over de sleutels van versleuteld materiaal, moet deze aan opsporingsdiensten afstaan. Deze verplichting geldt niet voor de verdachten zelf.
    De Raad van Europa besteedt ook aandacht aan interceptieproblemen. Technische observatie moet worden uitgebreid van traditionele telecommunicatie naar nieuwe communicatiemiddelen. Telecommunicatie-aanbieders moeten politie en justitie op alle mogelijke manieren helpen om interceptie mogelijk te maken. Ook moeten ze behulpzaam zijn bij het identificeren van gebruikers. Daarnaast roept de Raad van Europa op tot betere internationale samenwerking.[11]
    In 1997 stelde de Raad van Europa het ‘Committee of Experts on crime in cyber-space’ in (PC-CY). In de ‘terms of references’ wordt gewezen op de problematiek van het internationale Internet en de traditioneel nationaal georiënteerde politie- en justitiediensten. ‘Een gecoördineerde internationale inspanning is nodig om met deze kwesties om te gaan.’ Het comité moet onderzoek verrichten naar cyber-criminaliteit, kijken welke wetgeving geharmoniseerd moet worden en tevens de interceptie van telecommunicatie en de elektronische observatie van informatienetwerken onderzoeken. Daarnaast bestudeert het comité de mogelijkheden om Internetsites te doorzoeken en materiaal ervan in beslag te nemen, de verplichtingen die aan providers kunnen worden opgelegd, de problemen die bij encryptie spelen en hoe er internationaal kan worden samengewerkt. Het comité moet over deze kwesties een verdrag opstellen dat een juridisch verbindende werking heeft voor de lidstaten. Het gaat daarbij om zowel het materiële als het formele strafrecht.[12]
    Overeenstemming over het verdrag wordt verwacht in het jaar 2000. De Nederlandse regering heeft in diverse Kamerstukken over wetshandhaving op de elektronische snelweg al aangegeven het verdrag als een zeer belangrijk instrument te zien om de internationale samenwerking en harmonisatie van wetgeving op dit gebied tot stand te brengen.
    Inmiddels hebben de EU-lidstaten een zogenaamde ‘gemeenschappelijke positie’ geformuleerd voor hun inzet bij de onderhandelingen over het verdrag. De lidstaten pleiten onder meer voor de instelling van permanent toegankelijke contactpunten voor wetshandhaving om ‘snelle samenwerking te vergemakkelijken.’ Lidstaten moeten zich eraan verbinden gegevens die op hun grondgebied zijn opgeslagen ‘in het kader van onderzoek naar ernstige misdrijven versneld op te zoeken.’
    Heel voorzichtig wordt de mogelijkheid geopend dat een land zelfstandig een grensoverschrijdende computeropsporing verricht. De Franse politie kan dan bijvoorbeeld rechtstreeks in Nederlandse computers snuffelen. Dat zou alleen mogen bij ernstige misdrijven en als het spoedeisend is. Er moeten wel specifieke garanties zijn om de ‘soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde en andere wezenlijke belangen’ van andere staten te eerbiedigen.[13]

     

    Vertrouwelijke communicatie
    In december 1999 zette minister Korthals van Justitie in een brief aan de Kamer uiteen wat de stand van zaken is in de verdragsonderhandelingen. De Raad van Europa zou graag zien dat het kraken van computersystemen, het afluisteren van gegevensverkeer, de wijziging of vernietiging van opgeslagen gegevens, het verstoren van computernetwerken door gerichte en bewuste email-bombardementen, de handel in passwords en toegangscodes en het vervaardigen, beschikbaar stellen en verspreiden van hardware en software die dat mogelijk maakt, strafbaar wordt gesteld. Dit laatste betekent dat niet alleen hacken strafbaar wordt gesteld in het verdrag, maar ook het ‘beschikbaar stellen’ van hacker tools.
    Over de strafbaarstelling van inhoudgerelateerde delicten bestaat er alleen overeenstemming over kinderpornografie. Er blijkt geen overeenstemming mogelijk over de strafbaarstelling van het aanzetten tot rassenhaat of de verspreiding van pornografie. Het First Amendment van de Amerikaanse grondwet verzet zich tegen strafbaarstelling van rassenhaat.
    In principe bestaat er ook overeenstemming om de bevoegdheden om grensoverschrijdend onderzoek te doen, niet al te dramatisch uit te breiden. Via een rechtshulpverzoek dient de medewerking van andere landen te worden verzocht om te helpen bij een onderzoek met grensoverschrijdende aspecten. Om deze rechtshulp snel te laten plaatsvinden, wordt de instelling van een contactennetwerk voorgesteld dat 24 uur per dag bereikbaar is.
    Ingewikkelder ligt het indien de politie iemand beveelt bepaalde gegevens te overhandigen en een deel van die gegevens bevindt zich in een computer in het buitenland, waar die persoon geautoriseerde toegang toe heeft. Bijvoorbeeld de medewerker van een dependance van een buitenlandse bank. Nederland neigt, zo schrijft Korthals, naar de opvatting dat daarvoor dan niet de medewerking of goedkeuring van dat land voor nodig is. Het Verdrag zal waarschijnlijk wel verbieden dat autoriteiten zich op eigen houtje toegang verschaffen tot gegevens die zich in computers in een ander land bevinden.
    Toch kan het gebeuren dat de politie per ongeluk gegevens uit het buitenland verwerft, en dat dit pas later blijkt. Sommige lidstaten willen dat dergelijke gegevens zonder meer gebruikt kunnen worden voor opsporing of als bewijs in een strafzaak. Nederland vindt dat dat niet mag. Eventueel gaat Nederland akkoord met een compromis om in een dergelijk geval te overleggen wat er met de gegevens mag gebeuren.
    Een nieuwe bevoegdheid die wordt voorgesteld is een zogenaamd ‘vastleggingsbevel’. Dit houdt in dat de beheerder van een privaat of publiek netwerk op last van justitie verkeersgegevens vastlegt die anders misschien meteen of na korte tijd zouden worden vernietigd. Het gaat daarbij om gegevens die aangeven wie met wie, wanneer en hoelang heeft gecommuniceerd.
    Omdat snelheid vaak van belang is bij computeronderzoeken, ligt er ook een voorstel dat het justitie mogelijk moet maken om rechtstreeks aan een netwerkbeheerder in het buitenland te vragen gegevens vast te leggen, zonder tussenkomst van de justitiële autoriteiten van het andere land. Een verplichting om dat te doen gaat de meeste lidstaten te ver. Maar het verlenen van de bevoegdheid om dit te doen, is waarschijnlijk een haalbaar compromis. Op deze manier kan een beheerder van een netwerk voldoen aan zo’n verzoek zonder te vrezen later te worden vervolgd, omdat netwerkbeheerders in principe verplicht zijn gegevens te vernietigen zodra ze niet langer voor de bedrijfsvoering nodig zijn. Ook Nederland kan zich hierin vinden, zo schrijft Korthals.
    Verder wil een aantal lidstaten dat er ook een aftapverplichting komt voor private netwerken. Nederland verzet zich hier niet tegen, omdat volgens Korthals de bepalingen in de wet bijzondere opsporingsbevoegdheden over het opnemen van vertrouwelijke communicatie deze mogelijkheid open laten. ‘Deze bepaling specificeert niet of het gaat om vertrouwelijke communicatie van mensen die in een zelfde vertrek met elkaar spreken zonder technisch hulpmiddel, dan wel om personen die met elkaar communiceren via een privaat netwerk, dat zelfs een WAN (wide area network) kan zijn. Evenmin specificeert deze bepaling of het afluisteren met medewerking van de systeembeheerder dient te geschieden dan wel zonder zijn instemming en medeweten kan plaatsvinden. Al deze mogelijkheden staan open,’ aldus Korthals. Een algemene aftapbaarheidsverplichting voor private netwerken gaat Korthals te ver, maar een medewerkingsverplichting lijkt hem aanvaardbaar.
    Tenslotte wordt het mogelijk om iemand bij wie e-mail in beslag is genomen, te verplichten hierover zijn mond te houden, als dat in het belang van het onderzoek is.[14]

    Bewijsmateriaal
    Een laatste ontwikkeling van belang is het systeem van ‘wederzijdse erkenning van rechterlijke oordelen’. Dit is een recente trend in de justitiële samenwerking in de Europese Unie. Harmonisatie van wetgeving staat niet op de voorgrond, gezien de enorme problemen die dat met zich meebrengt. In plaats daarvan kiest men de lijn: harmonisatie alleen daar waar het echt nodig is, afstemming en wederzijds erkenning op de overige gebieden.
    Grof gezegd betekent dit dat men elkaars juridische besluiten accepteert. Als de Engelse justitie bijvoorbeeld de Nederlandse justitie vraagt om bewijsmateriaal in beslag te nemen en door te geven, gaat de Nederlandse justitie er op voorhand van uit dat de Engelsen zelf een onderzoek plegen dat voldoet aan alle vereisten van de rechtstaat, en dat men juridisch gegronde reden heeft het bewijsmateriaal op te vragen.
    Omgekeerd zal de Engelse justitie niet checken hoe Nederland aan dat bewijsmateriaal is gekomen. Men gaat ervan uit dat het in orde is. Zo maakt het ook niet langer uit of door het ene land gebruikte opsporingsmethoden wel door de beugel kunnen in het andere land, noch of het om feiten gaat die in beide landen strafbaar zijn. In de nota ‘Wetgeving voor de elektronische snelweg’ stelde de Nederlandse regering al dat zij overweegt om in een aantal zaken die rond Internet spelen, voortaan af te zien van dit vereiste van dubbele strafbaarstelling. Het gaat daarbij om uitingsdelicten, zoals racisme, kinderporno en smaad. Bovendien stelt de regering als voorwaarde dat er geen sprake mag zijn van uitlevering, dat het moet gaan om van te voren bepaalde ernstige delicten, dat het delict is gericht op de rechtsorde van het land dat om rechtshulp verzoekt, en dat achteraf notificatie aan de betrokken persoon plaatsvindt.
    Dit kan verstrekkende gevolgen hebben. Zo wordt het in Duitsland verboden blad Radikal via een Nederlandse server gespiegeld. In Nederland is Radikal niet verboden. Als wordt afgezien van het vereiste van dubbele strafbaarstelling, kan de Duitse justitie in het vervolg via een rechtshulpverzoek de Nederlandse justitie bijvoorbeeld vragen om een onderzoek in te stellen naar de Nederlandse verspreiders van Radikal, bijvoorbeeld om de contacten tussen de Nederlandse verspreiders en de Duitse verdachten te onderzoeken.
    In Europese voorstellen voor een dergelijk systeem van ‘wederzijdse erkenning’ wordt expliciet verwezen naar de inbeslagname en uitwisseling van elektronisch bewijsmateriaal.[15] Tijdens de speciale Eurotop over asiel en justitie, in oktober 1999 in Tampere, keurden de Europese regeringsleiders deze aanpak in principe goed.


    [1] Communiqué van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van de Acht, Voorzitterschap aan de MDG, 13539/97 CRIMORG 38 Limite, Brussel 19-12-97
    [2] Voorzitterschap aan Raad, Ontwerp van een voortgangsverslag over georganiseerde criminaliteit voor de Europese Raad van Cardiff, 7303/3/98 Rev 3 CRIMORG 45 Limite, Brussel 15 mei 1998
    [3] Onderdelen van de Uniestrategie tegen hightech-criminaliteit, Voorzitterschap aan Comité K.4, 11893/1/98 Rev 1 CRIMORG 157, Brussel 28-10-98. Dit lijkt overigens sterk op een poging om bestaande illegale praktijken wit te wassen. In de praktijk van de internationale politiesamenwerking is het eerder regel dan uitzondering dat bijvoorbeeld een bevriende collega in het buitenland wordt gebeld met de vraag of verdachte X soms in de computer voorkomt. Blijkt dat zo te zijn, dan wordt later een formeel verzoek gedaan. Zie onder meer de bevindingen van de parlementaire enquettecommissie opsporingsmethoden, integraal te vinden op https://www.burojansen.nl/
    [4] Stefan Krempl, EU-Kommissar kämpft für Recht und Ordnung im Netz, Telepolis, 4 februari 2000
    [5] Actieplan voor de bestrijding van high-tech criminaliteit, bijlage bij het communique van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van de Acht, Washington 10-12-97
    [6] Reuters, 14-5-98
    [7] Interview met Scott Charney, Telepolis, 11 juni 1999
    [8] German Presidency of the Conference of G8 Ministers of Justice and Home Affairs, Information concerning the meeting on transnational organised crime held on 19 and 20 October in Mosciw, document 12615/99, CRIMORG 165 NIS 117 CATS 31, Limite, Brussel 8 november 1999
    [9] ‘Interpol Urged to stop Internet from becoming Wild West’, Agence France Press, 8 november 1999
    [10] Een dergelijke resolutie is niet juridisch verbindend; hij roept de lidstaten slechts op de conclusies over te nemen en om te zetten in nationale wetgeving.
    [11] Recommendation No. R (95) 13 of the committee of ministers to member states concerning problems of criminal procedural law connected with information technology, adopted on 11-9-95
    [12] European Committee on crime problems, CM (97) 4 Restricted, Straatsburg 10-1-97
    [13] Draft joint position on negotations relating to the Draft Convention on Cyber Crime held in the Council of Europe, Outcome of proceedings from Coreper, 7325/2/99 Rev 2 COR 1 CRIMORG 40 Limite, Brussel 21-5-1999
    [14] Brief minister van Justitie over verdrag cybercrime, Kamerstukken 23530 nr 40, Den Haag 23 december 1999
    [15] ‘Mutual recognition of judicial decisions and judgements in criminal matters’, United Kingdom Delegation to K.4 Committee, document 7090/99 Crimorg 35 Justpen 18, Limite, Brussel 29 march 1999